Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verschoppelingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verschoppelingen

Feuilleton.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN OORSPRONKELIJK VERHAAL DAT AANVANGT ONGEVEER 1870

Wat had hij nu van avond weer veel te vertellen thuis ! En die lekkere reepen chocolade ; ze waren met hun elven, elk een partje van een reep en dan schoot er nog één partje over voor voor Geertje, de kleinste ; die mocht wel twee partjes hebben, omdat ze de kleinste was.
Aan Virginie en August was dit tochtje zóó goed bevallen, dat ze twee dagen later alweer in de hei waren ; en de daarop volgende week verschenen ze er tweemaal, en gedurende den heelen zomer nog nu en dan; doch meestal was Paul met de kudde ver uit den koers.

HOOFDSTUK Xlll.
In den nazomer werd Paul nog eens midden in de hei zeer verrast. Hij was toen met de kudde aan den bosohkant. Juist zong hij één van de liederen, die hij op de Zondagsschool had geleerd, toen hij van het boschpad een meisje naar hem toe zag komen. Van al zijn vroegere kennissen had hij nog niemand weer ontmoet dan Virginie en haar broer; want altijd, van 's morgens tot 's avonds, in de week en Zondags, was hii in 't eenzame wijde veld.
't Was nu al bijna drie jaar, dat Paul uit Delberg was en in Winnewoud woonde, 't Meisje, dat langs het boschpad kwam, wist, dat Paul in deze hei zijn schapen hoedde, en nu ze hier langs moest, hoopte ze hem te ontmoeten. In 't bosch reeds had ze een bekend lied gehoord en zijn stem meenen te herkennen. Nu, met dat ze hem zag, hield ze 't voor zeker, dat hij het was, en hoewel ze treurig gestemd was, riep ze toch in de verte reeds blijde :
„Paul !" En zou hij haar niet meer kennen ? „Marie !" Op een drafje liepen ze naar elkander toe. Dat was nu echt broer en zuster ! En wat een vragen naar allerlei! „Waar ga je naar toe, Marie ? "
„Naar Berkelo, naar tante Asseltje. Zij heeft misschien een dienst voor mij : ik ga dienen."
„Ga je je huis verlaten, Marie ? " „Ja, ik moet, van vader." „Moet je? "
Marie vertelde de geschiedenis 1). Voor een poosje was er een heel rijke dame in de Zondagsschool geweest. Niemand had er van geweten ; de wagemmaker niet, en Mark Mons, die nadat hij weer uit den militairen dienst was teruggekomen en weer geregeld iederen Zondag naar Delberg kwam, ook niet. De dame had gevraagd, of ze iets aan de kinderen mocht vertellen en had dat heel mooi gedaan. Marie was wel geen Zondagsschool-leerlinge meer, maar ze was er toch altijd bij.
,, Wat vertelde ze Marie ? Weet je 't nog ? "
„O zoo mooi, Paul, over den Goeden Herder. En ze zei, dat een jong herdertje haar had gezegd, dat als de schapen hem maar zagen, dan waren ze voor niets bang. Zoo was het met den Heere Jezus ook : wie, klein of groot, maar 't oog had op Hem, die vreesde gevaar noch dood."
„'t 'Was Virginie ! Zeker Marie, 't was Virginie !"
„'t Was een freule, Paul !" „'t Was toch Virginie ! — En wat zei ze nog meer? "
„Ze vertelde van een armen jongen, die geen vader of moeder meer had, niets in de wereld ; maar hij had Gods als zijn getrouwen Vader gevonden, en nu zei hij, dat. hij de rijkste en gelukkigste van de heele wereld was."
„Marie ! 't Is zeker Virginie geweest. Wat zei ze nog meer ? "
„Ze vroeg, of de kinderen niet liever in een mooie school waren dan in een schuur, waar 't 's winters zoo koud was. En toen zeiden alle kinderen : ja ! Daarop zei ze, dat ze iemand wist, die de helft er voor wilde betalen en nog veel meer als 't moest, mits de kinderen en hun ouders ook iets gaven. Van Mark Mons hoorden we een volgenden Zondag, dat het de freule zelf was, die er veel geld voor wilde geven.
„En toen zijn de wagenmaker en Mark Mons er op uitgegaan, en in korten tijd hadden ze geld genoeg."
„Marie, daar wil ik ook wat voor geven."
„Al de kinderen deden het, Paul ! maar ik durfde er vader niet om te vragen, want ik wist wel, dat hij er niets voor zou willen geven. Maar ik had een spaarpot, om er kleeren voor te koopen. Het was mijn eigen geld, en ik mocht er mee doen, wat ik wilde, meende ik ; en ik dacht : ik kan best een jaartje overslaan met nieuwe kleeren te koopen. En toen heb ik, al het geld uit den spaarpot gegeven, en o, ik was daar zoo gelukkig mee. Ik zei het aan niemand : ik had het geld in een papier gedaan en stilletjes bij 't andere gelegd. Maar vader is er tooh achter gekomen en heeft me gescholden en verweten, dat ik niet goed wijs was, en dat ik een ongeluk was en altijd achteraan zou komen in de wereld. En moeder was ook boos. Vader zei, dat ik in zijn huis niet thuis hoorde : ik moest zelf maar zien, door de wereld te komen. Als ik dan mijn geld weg wilde smijten, kon ik dat zelf weten. En van dat oogenblik gaf vader mij geen goed woord meer ; hij had een hekel aan mij en kon mij niet meer uitstaan, en zei wel tien keer op een dag, dat hij mij niet meer in huis wilde hebben. Ik dacht, dat zij mij thuis niet konden missen, en maakte er daarom geen werk van, om een dienst te zoeken. Maar — nu zijn ze al aan 't bouwen, dicht bij ons huis. 't Zal een aardig gebouw worden, zeggen ze, net een kerkje. En lederen keer als vader er naar ziet, wordt hij boos, en als hij mij dan ziet, nog boozer ; en nu op 't laatst zei hij : als je niet maakt, dat je mijn huis verlaat, dan zet ik je er uit. Want hij weet wel, dat ik blij ben met het kerkje ; soms ging ik stil mee naar de kerk te Oldouwe ; maar hij is er achter gekomen en heeft wel gezorgd, dat ik dat niet meer kon doen. Hij weet wel, dat ik God vrees, en daarvan heeft hij den grootsten afkeer. Als ik mijn geld verkwist had of op de kermis uitgegeven, dan zou hij daarvan niet zooveel gezegd hebben. Want, o hij is zoo vijandig tegen God en tegen dé kerk en de Zondagsschool. Hij wil niet, dat er ooit meer één van de kinderen naar de Zondagsschool gaat. En nu gisteren zei hij, dat ik maar naar tante Asseltje moest gaan : zij zou daar wel een dienst voor me weten. Hij was zeker bang, dat ik het misschien niet zou doen, en daarom had hij van morgen, eer ik opstond, mijn kleeren al klaar gelegd : ik hoefde niets te doen ; 'k moest me maar dadelijk aankleeden en op reis gaan. En nu mag ik niet meer thuiskomen, als ik niet wil uitscheiden met wat hij „gelooverij" noemt."
Paul keek haar medelijdend aan.
„Ja hadt misschien dat geld uit den spaarpot niet moeten geven. Marie ! Mocht je dat eigenlijk wel doen ? "
„Daar heb ik ook wel over gedacht; en 't spijt me om vader en moeder, dat ik het gedaan heb ; maar om den Heere ben ik er blij om. Ik iheb alles aan Hem te danken, dat ik zoo rijk en gelukkig ben als ik ben ; en zou ik dan niet gaarne datgene, wat ik meende, dat mijn eigen was, aan Hem geven, nu 't noodig was ? Want Paul ! ik heb het werkelijk aan Hem gegeven met zooveel blijdschap alsof ik het aan den armsten stakkerd gaf, en 'k zou 't nog blijder gedaan hebben en er nog gelukkiger mee • geweest zijn, als ik veel meer had kunnen geven."
(Wordt vervolgd).


1) Deze geschiedenis van Marie's verbanning uit het ouderlijke huis — hoe ongelooflijk het schijne — is waar.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Verschoppelingen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's