Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De verkiezing tot het ambt. IV.
Zooveel zal ons nu wel duidelijk zijn, dat, naar uitwijzen van Gods Woord en naar de beginselen van Gereformeerd Kerkrecht ook bij de verkiezing tot het ambt de Kerkeraad de leiding moet hebben. En dan met erkenning van de rechten der gansche gemeente.
Rome heeft het ambt losgemaakt van de gemeente en de bisschop en de Paus zijn alles geworden.
De revolutie heeft de gemeente losgemaakt van het ambt en de volkssouvereiniteit is binnengehaald en het ambt (de Kerkeraad) is eenvoudig op stal gezet. (Denk aan onze Kiescolleges).
Nu moeten wij noch den Roomschen kant uit, noch in de richting van de revolutie-beginselen
Wij moeten als Gereformeerden staan naar een gezonde, organische, Schriftuurlijke samenwerking van het ambt en de gemeente, waarbij het ambt de leiding en de beslissing heeft en de gansche gemeente in haar rechten erkend wordt.
Door alle tijden heen worden hier in de practijk ook onder de Gereformeerden allerlei afwijkingen gevonden. Wat natuurlijk niet goed is te noemen, maar die er desniettemin geweest .zijn.
Neem Calvijn zelf, toen hij in Geneve was.
Calvijn wist het toch wel, hoe het moest met de verkiezing tot het ambt. In zijn „Institutie" en in zijn Bijbelverklaringen heeft hij het duidelijk en klaar uiteengezet. Maar in de Kerk van Geneve ging het heel anders toe, dan het had moeten gebeuren !
Waarom niet ? Omdat Calvijn te Geneve te rekenen had met de Overheid, die niet weinig banden aan de Kerk aanlegde. En Calvijn omschrijft in zijn Geneefsche Kerkorde, dat de kleine raad van de stad samen met de predikanten de voordracht voor de ouderlingen zouden doen aan den grooten Gemeenteraad, die bestond uit tweehonderd leden ; en de gekozenen zouden dan door den Gemeenteraad in het ambt worden bevestigd.
Heeft men ooit zooiets gehoord ? En dat te Geneve ! Waar Calvijn was !
Feitelijk was het dus — men kan het draaien en keeren zoolang als men wil, maar het feit verandert er niet door — de Overheid die. in overleg met de predikanten, de ouderlingen koos.
Eerst in 1560, bij de herziening van de kerkelijke ordeningen van Geneve, werd bepaald, dat de namen der gekozenen aan de gemeente zouden worden voorgesteld en de gemeente het recht zou hebben tegen de gekozenen bezwaar, in te brengen.
Natuurlijk dat ook dit niet Calvinistisch is, al had het plaats in de gemeente waar Calvijn voorganger was.
Hoe Calvijn het eigenlijk wilde heb­ben zagen we reeds in ons eerste artikel over „de verkiezing tot het ambt", toen we aanhaalden, wat te lezen staat in zijn „Institutie", hoofdstuk III § 15, waar o.a. verwezen wordt naar Hand. 14 vers 23 en waar Calvijn dan zegt. dat door Paulus en Barnabas ouderlingen in de gemeente zijn aangesteld en wel op deze wijze : „verkiezende in de gemeenten ouderlingen door keurstemmen. Paulus en Barnabas stelden die personen aan, maar de geheele menigte verklaarde met het opsteken der handen, zooals dat bij de verkiezingen onder de Grieken gewoonte was, wien zij begeerde te hebben." „Zoo is het van Goddelijk gezag herkomstig, dat de bedienaar van het heilige in de tegenwoordigheid des volks voor de oogen van allen verkozen en door het algemeen oordeel en getuigenis waardig en bekwaam geacht wordt."
Het ambt moest dus het recht houden van verkiezing ; de gemeente moest er in gekend worden en zoo moesten de bedienaren van het heilige door den raad der Kerk worden aangewezen en door de gemeente worden goedgekeurd of door de gemeente worden aangewezen en door den raad der Kerk gekozen.
Calvijn zelf wist niet goed wat beter was óf de eerste óf de tweede weg.
Dat blijkt uit zijn „Institutie" hoofdstuk IV. § 12. Daar lezen wij (Deel III, blz. 75) : „Ik beken echter dat door het concilie van Laodicea met goede reden is besloten, dat de verkiezing aan de menigte des volks niet zal worden toegelaten. Want het gebeurt bijna nooit, dat zoovele hoofden eenige zaak eenstemmig afdoen en het is schier altijd waar, dat het ongestadige volk in tegenstrijdige richting verdeeld wordt. Maar tegen dit gevaar was een zeer doelmatig middel verordend. Want vooreerst verkozen alleen de Clerici (geestelijken) ; dien zij verkozen hadden stelden zij voor aan de Overheid of aan den Raad en de Voornaamsten. Dezen bekrachtigden, na gehouden beraadslaging, de verkiezing, zoo zij hun wettig scheen te zijn ; maar zoo zij in hun oog min rechtmatig was kozen zij (n.l. de Overheidspersonen ol Voornaamsten van den Raad) eenen anderen, die hun verkieselijker was en brachten de zaak voor de menigte, die, schoon zij door zulk voorafgaand oordeel niet werd gebonden, nochtans minder gewoel veroorzaken kon.
Of — indien men, om tot de verkiezing te komen, eenen aanvang maakte bij de menigte des volks (bij de gemeente dus) zoo geschiedde dit alleen om te weten wien men vooral begeerde. Wist men alsdan de keuze en de begeerte des volks, dan deden eerst de geestelijlcen (Clerici) hunne keus. Op deze wijze konden de geestelijken niet aanstellen dien zij wilden en werden toch ook niet genoodzaakt de dwaze begeerten des volks in te willigen en na te komen."
Calvijn helt er dus toe over om, de moeilijkheden bij de verkiezing tot het ambt voelend, het zóó in te richten, dat de gemeente aanwijst en keurstemmen krijgt en dat het ambt (de raad der Kerk) de verkiezing in handen houdt en in het ambt zet. Waarbij hij zelfs er nog wil inhalen de goedkeuring van den Raad en de Voornaamsten der stad. En hij onderschrijft daarbij (iets verder in § 12) het besluit der Kerkvergadering van Nicea „dat de geestelijken (ambtsdragers, Kerkeraad) zich niet zullen laten wegvoeren door de onbedachtzame menigte ; maar dat zij veeleer door hunne voorzichtigheid en achtbaarheid de zotte begeerten van de menigte des volks, zoo dat noodig is. zullen beteugelen."
Tweeërlei weg dus.
De eerste is: de Kerkeraad komt eerst samen, kiest de mannen die voor het ambt geschikt zijn, stelt ze voor aan de gemeente, b.v. voor elke plaats een dubbel getal, en laat dan aan de gansche gemeente over de beslissing wie zij uit de dubbelgetallen wil.
De tweede weg is : de gemeente vergadert, noemt mannen die zij voor het ambt geschikt achten, maar daarna is het de Kerkeraad, die de keuze doet uit degenen, die de gemeente begeert.
In beide wegen kan men hetzelfde bereiken en wel : de Kerkeraad kan niemand aan de gemeente opdringen, die zij niet hebben wil, en ook de gemeente kan omgekeerd den Kerkeraad niet dwingen personen in het ambt te stellen, die de Kerkeraad ongeschikt en ongewenscht acht.
In de Fransche Kerken — aldus prof. dr. H. H. Kuyper in zijn meergenoemd boekje : „De verkiezing voor het ambt" — is over het algemeen de eerste weg (ook wel de meer aristocratische weg genoemd, omdat de Kerkeraad dan voor gaat) gekozen. Daar gold de regel, die wij ook in de Zuidelijke Nederlanden vonden toegepast, dat wel bij de eerste instituëering der Kerk de verkiezing zoü geschieden door de vrije stemming der geheele gemeente (als er dus nog geen Kerkeraad was), maar dat bij alle volgende verkiezingen de Kerkeraad de ouderlingen en diakenen voordroeg aan de gemeente. Welke regel in onze Nederlandsche Kerkenordeningen aanvankelijk is overgenomen ; want zoowel te Wezel als te Emden werd bepaald, dat de Kerkeraad het recht van verkiezing hebben zal, onder approbatie van de gemeente, zoowel mannen als vrouwen. Een beginsel, dat ook in de Dordtsche Kerkenorde nawerkt.
De andere (meer democratische genoemd, omdat daar eerst de gemeente haar stem uitbrengt) is gevolgd in de Hollandsche vluchtelingenkerk te Londen, onder leiding van den Calvinist a Lasco. Daar werd bepaald, dat de gemeente bij de verkiezing zal samenkomen met gebeden en vasten ; dat de Kerkeraad haar ernstig op het hart zal binden eene heilige en Gode welbehagelijke keuze te doen en dat daarna de gemeente zou stemmen, om aan te wijzen welke mannen zij geschikt achtte voor het ambt. Nadat deze stemming was afgeloopen, kwam de Kerkeraad saam, bezag de uitgebrachte stemmen en koos nu uit de candidaten de beste en in zijn oog meest geschikte personen.
Een derde weg (een tusschenweg) vinden wij in de Fransche Vluchtelingenkerk te Londen, onder leiding van den Calvinist Pollanus. In deze Kerk maakte de Kerkeraad eerst een dubbel getal, stelde dit aan de gemeente voor en de gemeente zelf koos uit dit dubbe getal de ambtsdragers.
John Knox, de Hervormer van Schotland, heeft deze wijze van verkiezing in de Gereformeerde Kerken in Schotland ingevoerd en Voetius verzekert, dat in de oude Kruiskerken in Nederland deze zelfde methode ook in zwang was. Welk getuigenis van Voetius bevestigd wordt door het besluit van de Synode der Zuid Nederlandsche Kerken in 1563 gehouden, die bepaalde : „Wat de verkiezing der Ouderlingen en Diakenen aangaat, wanneer er één noodig is, zal de Kerkeraad er twee verkiezen, die aan de gemeente zullen worden voorgesteld, opdat deze na aanroeping van den Naam des Heeren, er één uit kieze." Na 1574 is deze bepaling weer opnieuw in de Kerkenordening der Nederlandsche Kerken opgenomen en zoo vindt men haar in de Dordtsche Kerkenorde van 1619 terug.
Men ziet dus, dat er bij de Gereformeerde Kerken hier en in het buitenland altijd een zekere speelruimte en een zekere mate van vrijheid geweest is wat betreft de manier van verkiezing tot het ambt. Maar overal en altijd is er naar gestaan om zooveel mogelijk de rechten der gemeente te eerbiedigen en er bij te waken dat de leiding was en bleef bij het ambt. Geheel dus in de lijn van de Schrift, die van onbeperkt kiesrecht der gemeente niet weten wil, die de regeermacht nooit in handen van de menigte des volks legt, maar steeds de leiding geeft en wil bewaard zien bij het ambt; bij den Kerkeraad dus.
Hier ligt de grenslijn tusschen het Gereformeerde en het Independentische beginsel en onze vaderen hebben nooit gewild, dat die grenslijn overschreden zou worden, gelijk bij ons huidig kiesstelsel in de Kerk met onze Kiescolleges enz. het geval is. Daar is het ambt geheel en al buiten de deur gezet en de helft plus één der menigte (van een of andere „Kiesvereeniging" ! ! niet zelden) beslist alles. Waarbij helaas ! ook Gereformeerde menschen juichen.
(Wordt voortgezet).

Scheiding van Kerlc en Staat.
Omdat wij het goede zoeken willen voor Christus' Kerk en de terreinen die God geschapen heeft zoo goed mogelijk willen onderscheiden, zijn wij voorstanders van scheiding van Kerk en Staat. Natuurlijk niet in anarchistischen of anti-Christelijken geest, maar juist in Christelijken zin opgevat.
Er zijn er, die o ! zoo bang zijn, dat de Kerk des Heeren het niet halen zal, als de Staat niet financieel voor de Kerk zorgt. Wij zijn er niets bang voor. Ja, wat geen Kerk is en kunstmatig bij elkaar gehouden moet worden, dat loopt gevaar te bezwijken als de machtige hand van den Staat niet steunt. Maar — dat is toch geen Kerk en kan toch ook nooit de plaats van de Kerk innemen. Laat dat maar verdwijnen. Doch Christus' Kerk heeft kracht in zichzelve, daar zij van Christus is ! En niet moeilijk zou het te bewijzen zijn, dat juist Staatsgeld ten verderve voor de Kerk is geweest.
Dat men ook in het midden van de Hervormde Kerk eens wijs mocht worden ! En dat men eens samen optrok, om inzake de financiëele verhouding van Staat en Kerk ; tot een goede oplossing te komen. Zou er met den nieuwen Minister van Financiën niet te praten zijn In deze ? Als de Kerk zelve nu maar ging zeggen wat zij wil ; of anders de voornaamste groepen in die Kerk. Want als de Kerk zelve niet weet wat zij wil en niet wil wat. zij weet — dan is het van een Minister van Financiën toch ook niet te vergen, dat hij zegt wat er gebeuren moet.
Opmerkelijk in deze kwestie van de financiëele verhouding van Staat en Kerk is wat onlangs te lezen stond in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, over den toestand der Fransche Protestantsche Kerken. Wij nemen het hier over (ontleend aan „De Heraut" van 16 September j.l.). Het luidt aldus :
„De krachtsinspanning en het vertrouwen der Fransche protestanten zijn bewonderenswaardig geweest. Als men denkt aan den arbeid op velerlei gebied, dien zij verrichten, aan de zending, die ook hare millioene.n vraagt, dè inwendige zending, de armoede van sommige protestantsche districten als Lozere, het herstel van de verwoeste, kerken, dat langzaam gaat, maar moedig wordt voortgezet — dan moet uicn dit protestantisme van harte gelukwenschen met zijn schoone toewijding. En toch heeft men midden in deze moeilijkheden de salarissen der predikanten aanzienlijk weten te verhoogen en de werkzaamheid der kerken zonder ophouden uit te breiden : Zondagsscholen, Christelijke Vereenigingen, maatschappelijke werkzaamheden van allerlei aard.
Ondanks dezen stand van zaken zeide een der penningmeesters kort geleden : De scheiding van Kerk en Staat, die ons van elke Staatsondersteuning heeft beroofd, is een groote weldaad geweest: zij heeft ons gedwongen te ontwaken; niets doet het geloof zoo herleven als de noodzakelijkheid van het offer. Onze leeken, van wie men zooveel geld en kracht heeft gevergd, hebben nieuwe belangstelling in het godsdienstige vraagstuk gekregen. Men wil niet alleen leven, maar ook Evangeliseeren en het ontbreekt niet aan redenen tot moed.
Ook dient men op te merken, dat de Kerken, die verplicht waren hard te werken om te kunnen bestaan en haar leden te behouden, er niet meer aan denken onderling te gaan twisten ! Die vrede en eendracht, die er tusschen rechtsche en linksche richtingen van 't Fransche protestantisme zijn, zijn wel zeer karakteristiek daarvoor."
Men ziet het, de Kerk van Christus kan het zonder Staatshulp ook wel uithouden. De innerlijke kracht wordt er zelfs door versterkt en de belangstelling wordt er door opgewekt.
Daarom hopen wij, dat ook in Nederland in de richting van een goede, gezonde oplossing van het vraagstuk betreffende de financiëele verhouding, van Staat en Kerk mag worden gewerkt in overleg met de Regeering en in samenwerking van de voornaamste groepen in het midden van onze Hervormde Kerk.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's