Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Huiscatechisatie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Huiscatechisatie.

De middelen en wegen om God te leeren kennen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

4.
32. Vraag : Wat komt er voor den mensch, nevens de ingeschapen Godskennis, nog bij ? Antwoord: Bij de ingeschapen Godskennis, welke van het beeld Gods in den mensch is overgebleven, komt de kennis aangaande 't Goddelijk Weezen, welke de mensch verkrijgt door het opmerken van en het nadenken over de werken Gods in de natuur en Zijne wegen in de geschiedenis der wereld. Dit noemen wij de verkregene Godskennis.
33. Vraag : Waar lag voor Job een terrein om kennis van het Goddelijk Wezen te verkrijgen ? Antwoord : Job zag rond in de natuur en sprak : „En waarlijk vraag toch de beesten en elk een van die zal het u leeren ; en het gevogelte des hemels zal het u te kennen geven. Of spreek tot de aarde en zlj zal het u leeren ; ook zullen het u de visschen der zee vertellen. Wie weet niet uit alle dezen, dat de hand des HEEREN dit doet ? " Job 12 vers 7—9. (Jes. 40 vers 26 ; Psalm 8 vers 1).
34. Vraag : Hoe is dus de natuur door ons te beschouwen ? Antwoord : De natuur is niet slechts een werk Gods, maar bedoelt bepaald te zijn een openbaring Gods omtrent Zichzelven. God wil ook daar doen zien wie Hij is en wat Hij vermag.
35. Vraag : Wat is het geweten des menschen ? Antwoord : Het geweten of de consciëntie is een stem die heenwijst naar een hoogeren Wetgever ; ook daar ligt in den mensch een trek van een Wezen, hooger dan hij zelf is. 't Geweten spreekt het sterkst bij het doen van het kwade in afwijking van en ongehoorzaamheid aan Gods wet, van welker autoriteit de mensch zich bewust is. (Rom. 2 vers 15).
36. Vraag : Wat bewijst het geweten van den mensch ? Antwoord : Het geweten des menschen bewijst dat hij van Gods geslacht is en dat er bij hem een innerlijke drang is om de Wet Gods oordeelend te laten gaan over zijn eigen daden en over gansch zijn leven.
37. Vraag : Spreekt het geweten des menschen zuiver ? Antwoord: Neen, na den val is het geweten verontreinigd, verflauwd en verdorven zoodat 't niet meer juist aangeeft wat goed en kwaad is naar Gods Wet. Het kan zelfs als met een brandijzer toegeschroeid zijn. (1 Tim. 4 vers - 2). Het heeft dan ook geen autoriteit in zichzelf, maar moet zich steeds onder controle van Gods Woord stellen en heeft de werking des H. Geestes van noode. Doch hoe ook door de zonde verduisterd, blijft het echter den mensch verantwoordelijk stellen bij al zijn gedachten, woorden en daden.
38. Vraag : Wat is het onderscheid tusschen de ingeschapen en de verkregen Godskennis ? Antwoord : De verkregene Godskennis is den mensch van nature niet eigen zooals de ingeschapene, maar moet door opzettelijk onderzoek en door beschouwing verworven worden. De een zal hiervan dan ook méér bezitten dan de ander.
39. Vraag : Is de kennis uit de natuur genoeg tot zaligheid ? Antwoord : Daar God in de natuur een openbaring geeft omtrent Zichzelf en Zich aan niemand onbetuigd laat, is deze openbaring Gods in de natuur wel genoegzaam om ons alle onschuld voor God te ontnemen, maar tot ware, zaligmakende ken­nis van het Goddelijk Wezen zullen wij den Heere moeten leeren kennen in Christus, van wien Hij tot ons spreekt in de Heilige Schrift.
40. Vraag : Welke kennis van God moeten wij in de geloofsleer behandelen ? Antwoord: Wat wij van God kennen in en door de natuur, maar meer nog die kennis, welke wij verkrijgen door de Schriftuur moet in een samenhangend geheel of systeem verwerkt worden én voor het menschelijk hewustzijn zóó worden uiteengezet, dat haar waarheid en waarde duidelijk aan 't licht treedt. Hierbij moet Gods Woord geestelijk gebruikt worden „tot leering en vertroosting, tot wederlegging, vermaning en bestraffing." 2 Tim. 3 vers 16 ; 4 vers 2.

HOOFDSTUK II.

 

De leer der Heilige Sclirift.

4)

1. Vraag : Wat is bij alle 'godsdiensten op te merken ? . Antwoord : Dat er nauw verband is tusschen godsdienst en openbaring ; • •maaf'VéHdef 'Ook tusschen openbaring en Schrift. De Ohineezen, de Indiërs, de Buddhisten, de Perzen, de Mohammedanen, de Joden en de Christenen hebben hun boeken der openbaring.

 

2. Vraag : Wat is voor den christen het Boek der bizon'dere Godsopenbaring ? Antwoord : De Bijbel, het beschreven Woord van God, lOok wel de Heilige Schrift genoemd, is voor den christen de oorkonde, waaruit de openbaring Gods gekend kan worden onder de inwerking des Heiligen Geestes. (Het Agnosticismie en het Pantheïs.me loochenen 'de bizondere openbaring Gods, de H. Schrift.)'

 

3. Vraag : Hoe hebben wij die openbaring Gods te beschouwen ? Antwoord : Als een bo'venniatuurlijke en bizomdere openbaring, welke de Heere naar Zijn Raad allereerst bestemde voor Israël, met voorbijgang der heidenen, die den Schepper verwierpen om het sühepsiel te eeren en te düenen. Onder de N.-Testamentisohe Bedeeling idoet de Heere Zijn Woord prediken van volk tot volk. Psalm 147 vers 19 en 20 : „Hij maakt Jacob Zijn woorden bekend, Israël Zijne inzettingen en Zijne rechten. Alzóó heeft Hij aan geen volk gedaan ; en Zijne réchten, die 'kennen zij niet." Mare. 16 vers 15b : „Predikt het Evangelie aan alle creaturen."

 

4. Vraag : Heeft de Heere van den beginne af aan Züii bizondere openbaring 'gegeven in iden weg van Zijn. toeschreven Wpord ? • Antwoord : Neen, aan het beschreven Woord gaat de Godsopenbariinig' door gezichten, verschijningen, droamen, visioenen en aanspraken vo'O'raf, welke openbarmg voornamielijk valt in dfen tijd vóór Mozes, strekkende over een tijdruimte van ongeveer 2500 jaar. ('Hebr. 1 vers 1 ; Gen. 17, 18, 28 vers 12 ; Ex. 3 vers 2 ; Num. 12 vers 6—8 ; 1 Sam., , ? ; Jes. 6 vers 1, enz.). iW^k'

5. Vraag : Is die Oöidsopenbaring uit den tijd van Adam tot M'ozes voor ons verloren gegaan ? Antwoord : Veel van deze openbaring is ons bewaard in de Heilige Schrift, het beschrieven Woord van God, hoewel niet alles ons be­kend is. 

 

6. Vraag : Is die latere Godsopenbaring ons in alles bewaard in 'de Heilige - Schrift ? Antwoord : Ook later bevatte de openbaring dikwerf veel meer dan schriftelijk ons bewaard is. De boeken van de profeien zijn mieestal slechts een korte samenvatting, van wat zij, m'Ondeling tot hun tijdgenooten in den naam des Heeren gesproken hebben. („Zoo zegt de Heere", ; „de mond des Heeren heeft het gesproken", zeggen de profeten om aan te duiden dat de Heere door hen sprak).

 

7. Vraag : Wat weten wij in deze ook aangaande hetgeen Jezus heeft gesproken en gedaan? Antwoord : Zelfs van Jezus wordt .ons uitdrukkelijk verhaald, 'dat Hij veel gedaan en gesproken heeft, dat niet is opgeteekend en niet is bewaard. Joh. 21 vers 25.

 

8. Vraag : Wat blijkt hieruit voor ons ten opzichte van de Godsopenbaring en de Heilige Schrift ? Antwoord : De Heilige Schrift is niet de openbaring zelve, maar haar beschrijving. Zij is 'de oorkonde der Godsopenbaring, waaruit deze gekend 'kan worden tot eere Gods en tot zaligheid 'des menschen. De openbaring Gods bestaat voor ons en voor de Kerk der 'komende eeuwen slechts in den vorm ider Heilige Schrift en door de Heilige Schrift, als Zijn Woord, dl-aagt God Zijn openbaring 'de wereld in. Door die Heilige Schrift realiseert Hij wat Hij wilde lopenbaren in het lieven en 'in de gedachen der menschheid. Vandaar Gods 'bizon'dere zorg over de opschrijving van Zijn openbaring en de bewaring van de Heilige Schrift.

 

9. Vraag : Wie heeft de H. Schrift laten schrijven ? Antwoord : De Heere Zelf heeft daartoe bevel gegeven, 'dat men Zijn Woord 'Op schrift stellen z^ou ; terwijl (t'eigelijk van Hem de wijsheid en de kracht uitging. 2 Tim. 3 vers 16 : nis van het Goddelijk Wezen zullen wij den Heere m'oeten leeren kennen in Christus, van Wien Hij tot ons spreekt in de Heilige Schrift. „Al 'de Schrift is van God inge'geven." 10. Vraag : Welk gebod van God uit de oudste tijden 'keninen wij aangaande het bewaren van de woorden Go'ds ? Antwoord : In Deut. 6 vers 6 en 7 lezen wij: „En deze woorden, die Ik .u heden gebied, zullen in uw .hart zijn ; en gij zult ze uwen kinderen inscherpen en daarvan spreken als - gij in uw 'huis zit en als gij op den weg gaat en als gij nederligt en als gij opstaat."

 

11. Vraag : Hoe weten wij, dat 'de woorden Gods moesten .opgeschreven worden ? Antwoord : Ex. 17 vers 14 : „Toen zeide de HEERE tot Mozes : schrijf dit ter. gedachtenis in een boek en leg het in de ooren van Joizua, dat Ik de gedachtenis van Amalek uitdelgen zal van onder den hemel." (Amos 3 vers 7 ; Jesaja 30 vers 8 ; Habakuk 2 vers 2).

"'"" "Émi^ • (^^rvolg komt).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 februari 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Huiscatechisatie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 februari 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's