Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Nieuwe Rotterdamsche Courant lazen wij het volgende stuk van prof. Obbink in het Utr. Dagblad geschreven, naar aanleiding van eene mogelijke opheffing van de theol. faculteit:
Na er op gewezen te hebben dat de tegenwoordige theologische faculteit sedert 1876 feitelijk is een faculteit van godsdienstwetenschappen, schrijft prof. Obbink o.m. :
„De theologische staatshoogleeraren zijn aan geenerlei kerkelijk dogma gebonden, zelfs niet aan eenige kerk, ze verkeeren in precies dezelfde conditie als de hoogleeraren der andere faculteiten.
Ook de door hen onderwezen leervakken dragen geen kerkelijk karakter ; de eigenlijke kerkelijke leervakken (dogmatiek, zendingsgeschiedenis, predikkunde, kerkelijk recht, bijbelsche theologie, enz.) behooren uitsluitend tot de taak der kerkelijke hoogleeraren. De staat doceert dus ook nu geen theologie."
Opheffing der theologische faculteit zou dus zijn : opheffing van de faculteit van godsdienstwetenschap, die wel faculteit van godgeleerdheid wordt genoemd, maar het niet is.
De in deze faculteit van godsdienstwetenschap onderwezen leervakken zou den bij opheffing dezer faculteit niet verdwijnen, maar zouden (sommige besnoeid en beperkt, b.v. wat betreft de exegese Oud-en Nieuw-Testament) in de faculteit der letteren en wijsbegeerte moeten worden ondergebracht. Twee der tegenwoordige leervakken, de geschiedenis van het Christendom en de godsdienstgeschiedenis, zouden dan zelfs eer uitgebreid dan ingekrompen moeten worden. Het opheffen der theologische faculteit zou dus neerkomen op een verplaatsen der leervakken. En het voordeel dier wijziging zou zijn, dat er een „theologische" faculteit bestaat. Ingrijpend zou deze verandering niet zijn, wèl zou ze ingrijpend schijnen en door de publieke opinie voor ingrijpend worden gehouden, en ook in zooverre werkelijk ingrijpend zijn. Want in zulke dingen is de publieke opinie een factor van beteekenis.
Indien in 1876 of in 1922 de theologi­sche faculteit was omgedoopt in „faculteit van godsdienstwetenschap", zonder in hare leervakken ook maar iets te veranderen, dan was ze tegen aanvallen van vroeger en later beschermd geweest. Want het is niet eens noodig te betoogen, dat de wetenschappelijke en kultureele waarde der in de theologische faculteit onderwezen leervakken ruim voldoende is om ze te handhaven, ook zonder theologische faculteit.
Zij, die oordeelen, dat de kerk zelf voor de opleiding harer a.s. predikanten heeft te zorgen, kunnen daaruit nooit een argument putten tot opheffing van een faculteit van godsdienstwetenschap, wier bestaansrecht, ook zonder op de belangen der kerk te letten, en alleen uit wetenschappelijk oogpunt beschouwd niet kan worden betwijfeld. Want ook tegen de vereeniging harer leervakken met die der faculteit van letteren en wijsbegeerte, waarmede zij inderdaad veel verwantschap vertoont, kan met recht worden aangevoerd, dat de monumentale en litteraire bronnen in de theologische faculteit op een wijze worden in het licht gesteld, die in de faculteit van letteren en wijsbegeerte niet voldoende tot haar recht kan komen.
Wanneer dus feitelijk de meeste studenten, die de theologische lessen volgen, a.s. predikanten zijn, dan volgt daar uit volstrekt niet dat het bestaansrecht der theologische faculteit afhankelijk is van de opleiding der predikanten. Ten opzichte van de vakopleiding verkeerden de staatsboogleeraren in de theologie zelf in een gunstiger conditie dan hunne ambtgenooten in de andere faculteiten : zij hebben naast zich de kerkelijke hoogleeraren, die speciaal met die vakopleiding zijn belast.
Dit laatste instituut behoeft slechts te worden uitgebouwd door de kerk, om de opleiding harer a.s. predikanten geheel in eigen hand te hebben. Naast de universiteiten kunnen theologische opleidingsscholen verrijzen, terwijl de kerk het zelf in de hand heeft om te bepalen welke lessen der Staatshoogleeraren in de verschillende faculteiten door hare studenten moeten worden gevolgd.
Het eenig werkelijk bezwaar dat tegen den tegenwoordigen toestand kan worden ingebracht, lijkt mij de begunstigde positie der Hervormde kerkelijke hoogleeraren tegenover die van andere kerkgenootschappen. De Staat betaalt hun salarissen en zij hebben toegang tot de vergaderingen der faculteit, welke beide voorrechten hoogleeraren van andere kerken niet genieten.
Mijn conclusie is deze : Men kan de theologische faculteit uit twee oogpunten bezien : uit het oogpunt van den Staat en uit het oogpunt van de Kerk. In het eerste geval is er alle aanleiding den naam in overeenstemming te brengen met den feitelijken toestand en haar „faculteit van godsdienstwetenschap" te noemen. In het tweede geval ware te overwegen om het instituut der kerkelijke hoogleeraren uit te breiden tot theologisch seminarie en wel, met het oog op de verschillende richtingen in de kerken, aan de drie Rijksuniversiteiten. Ik zie niet in hoe de kerk inzake de opleiding harer a.s. predikanten ooit grooter vrijheid zou kunnen verwerven dan daar mede verkregen is."

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's