Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Huiscatechisatie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Huiscatechisatie.

HOOFDSTUK III.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE LEER VAN GOD.I Gods wezen.

34. Vraag : Vindt men dan niet, de meest tegenstrijdige voorstellingen inzake religie-onder de volkeren en zijn er geen atheïsten ? Antwoord : Het is zeker waar, dat op godsdienstig gebied zeer verschillende, zelfs tegenstrijdige gedachten, voorstellingen en gewoonten worden aangetroffen, wat wij verklaren door de zonde en het loslaten van den waren God. Doch de eenheidsgedachte in de verschillende en tegenstrijdige godsdiensten is niet te loochenen, waarbij alles naar Boven wijst en allen zich bewust zijn van een hooger, Goddelijk Wezen, hetwelk wij God noemen. Ook het feit, dat de godloochening of het atheïsme zich hier en daar en telkens openbaart, neemt niet weg de algemeenheid der religie onder alle volkeren. Zoo blijft voor ons het algemeen menschelijk getuigenis en de overeenstemming der volkeren inzake religie mee een bewijs voor het wezenlijk bestaan van God.
35. Vraag : Wat is het historisch theologisch bewijs ? Antwoord : Het historisch-theologisch bewijs voor het bestaan van God grondt zich hierop, dat er in de historie der menschheid een bepaald plan openbaar wordt, waar naar alles gewerkt wordt. In de cultuur, de wetenschap en de kunst; in Kerk, school en maatschappij dringt zich aan ons op, dat telkens weer hetzelfde als het hoogste goed te voorschijn komt en dat dóór alles één lijn loopt; 't welk wijst op een goddelijk plan, op een almachtig wereldbestuurder ; 't welk ons spreekt van Gods voorzienig bestel, gaande over alles. Onze geschiedbeschouwing is dan ook gegrond op het geloof aan de voorzienigheid Gods.
36. Vraag : Welke bezwaren brengt men hier wel tegen in ? Antwoord : Men voert aan, dat de geschiedenis ons telkens weer voor onoplosbare raadsels stelt. En zoo schijnt het, dat het pessimisme zich evengoed beroepen kan op de geschiedenis als bewijs, dat alles zonder plan gaat en hopeloos, verward ligt als dat de christen uit de geschiedenis bewijst, dat Gods voorzienig bestel gaat over alles. Ook hier vergete men niet, dat we leven in een zondige wereld, waar alles door de zonde verwoest is ; maar waarbij toch onmiskenbaar telkens openbaar wordt, dat God alles werkt naar den raad Zijns willens en alles zal moeten dienen tot het doel, door Hem gesteld. Dat is het licht te midden van de duisternis, tot troost voor dien christen, terwijl het oog van den pessimist daarvoor gesloten is. Gods voetstappen op het veld der historie zijn voor den christen overal zichtbaar. De pessimist bespeurt er echter niets van en valt tot moedeloosheid en wanhoop te midden van den gang der dingen op 't wereldtoneel ; terwijl de christen gelooft en ziet en belijdt: de Heere regeert!
37. Vraag: Wat is nu noodig om God recht te kennen ? Antwoord : De openbaring Gods in Zijn Woord, dat spreekt van Christus, terwijl de bedorven aanleg in den mensch door den Heiligen Geest moet worden hersteld en vernieuwd.
38. Vraag : Wie is God? Antwoord: God is een volmaakte, oneindige Geest. Joh. 4 vers 24 : „God is een Geest en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid." (Gesprek van Jezus met de Samaritaansche vrouw.)
39. Vraag: Wat zegt art. 1 van onze Ned. Gel. belijdenis van het Goddelijk Wezen ? Antwoord : Art. 1 Ned. Gel. belijdenis zegt: „Wij gelooven allen met het hart en belijden met den mond, dat er is een eenig en eenvoudig geestelijk Wezen, hetwelk wij God noemen."
40. Vraag : Waarom wordt er in de Heilige Schrift zoo dikwijls over God, die een Geest is, op menschelijke wijze gesproken ? Antwoord : Al het lichamelijke en stoffelijke moet verre gedacht worden van het goddelijk Wezen, want God is geen mensch, maar een Geest van oneindige volmaaktheid. Doch als de Schrift, bizonderlijk het O. T., menschelijke voorstellingen van God geeft (anthropomorphismen) dan geschiedt dat, om ons des te beter een indruk te geven aangaande Zijn eigenschappen en werkzaamheden. „Gods oogen doorwandelen gansch de aarde" is dan een oneigenlijke spreekwijze, aan het leven des menschen ontleend en op God overgebracht, om op deze wijze ons duidelijk te maken, dat God alwetend is en alomtegenwoordig, ,,zoodat overal alles Hem bekend is. Zoo doelt Gods-„arm" op Zijn macht, Gods „hand" op Zijn bestuur ; en met Gods „oor'' wordt aangeduid, dat Hij waarneemt alles wat er gesproken wordt. In de Zelf-openbaring daalt God tot het peil der menschen af, opdat zij Hem recht zouden leeren kennen.

(Slot volgt).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Huiscatechisatie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 mei 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's