Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want hij reisde zijnen weg met blijdschap. Handelingen 8 vers 39b.

Een weg, die uitnemender is.
Dat wordt vermeld van den Moorman!, wiens geschiedenis wij in Handelingen 8 lezen, en dien we willen beschouwen als een man, die veel had, maar meer nog miste ; die naarstig zocht, en met blijdschap vond.
De Moorman was wel een man, die heel veel had.
Tot welk een zeer groot aanzien en hooge eere was hij opgeklommen in Ethiopië, d.i. Moorenland. De benaming „Mooren" is afkomstig van het landschap Mauretanie" (thans Marocco geheeten) in Afrika. Gewoonlijk echter wordt geheel Ethiopië, het land der door de zon gebrande volken ten Zuiden van Egypte, „Moorenland" genoemd.
Daarin waren onderscheidene koninkrijken, waaronder enkele die voortdurend door koninginnen inplaats van koningen geregeerd werden.
De naam Candacé was de naam van al de koninginnen van het Africaansche koninkrijk, evenals de naam van Farao eertijds door al de koningen van Egypte gedragen werd.
Daar aan het hof dier koningin genoot de Moorman vertrouwen, want een van de belangrijkste ambten had zij aan hem toevertrouwd. Zij had hem gesteld over al haren schat.
Een zeer aanzienlijke en winstgevende betrekking had. dus deze Moorman, waaruit voortvloeide, dat hij naar de wereld rijk was te noemen.
Maar het was niet die aardsche rijkdom, welke hem zijnen weg met blijdschap kon doen reizen.
Neen ! Ook had hij gehoord van den waren godsdienst en boog hij niet langer zich neder voor de afgoden der heidenen. Hij had Gods Woord, en wist, dat des Heeren tempel in Jeruzalem stond. Uitwendig had hij dus veel : rijkdom en aanzien, vertrouwen en eere, en bekend met den waren godsdienst. Dit alles kon evenwel hem de vreugde niet geven, waar de tekst melding van maakt. Het kon hem zijn weg niet met blijdschap doen reizen. Al was hij een man, die zeker veel had, hij was er een, die meer nog miste. Hij miste dien vrede des harten, die een veel kostelijker parel is voor het hart des menschen, vrede van binnen, vrede met God.
Die parel, die zoo noode gemist kan worden, miste de Moorman.
Hij besefte, dat 't geen hij had, slechts was voor de wereld; geenszins genoeg voor de eeuwigheid.
En hieruit kunnen wij wederom opmerken hoe het ware geluk van de uitwenldige levensomstandigheden niet afhankelijk is. Men kan zeer met stoffelijke zegeningen zijn overladen en toch diep ellendig zich voelen. Maar ook omgekeerd, in behoeftige omstandigheden verkeeren en toch goedsmoeds, tevreden en dankbaar zijn.
Gods volk is zoo'n gelukkig volk.
Al zijn 's Heeren kinderen voor het meerendeel niet rijk naar de wereld, toch is de minste hunner gelukkig te noemen boven degenen die geen deel dan in dit leven wachten.
Dat gevoelde de kamerling. Bij al zijne bezittingen en goederen kon zijn ziel niet leven. Wat baatte het alles hem, als zijn ziel altoos ledig bleef!
Hij zag zijn toestand in, hoe hij veel had voor de wereld, maar niets voor de eeuwigheid.
Daar zijn ontzaggelijk veel menschen die meenen aan de wereld genoeg te hebben en zich voor een tijd hierin verblijden, doch dat zijn menschen, die niet nadenken of die de stem van hun geweten onderdrukken. De god dezer eeuw heeft hunne zielen verblind.
Maar de kamerling gevoelde bij al wat de wereld hem opleverde steeds opnieuw weer eene ledigheid en gemis, hij zag de ellende, den dood achter al het schijnschoon dezer wereld gluren. Hij bekommerde zich om hetgeen hij miste, hij zocht er naar, en vertoont, zooals een zeker godgeleerde terecht heeft opgemerkt, het beeld van den koopman, die schoone paarlen zocht, en die niet rustte voordat hij de allerschoonste gevonden en gekocht had.
Hoe naarstig zocht hij !
Hij vraagt verlof aan zijne vorstin om op reis te gaan, naar verre landen. En dat niet gelijk zoovele menschen doen in die zomermaanden, die gedurende langer of korter tijd op reis gaan en die tevoren de schoonste plaatsen uitzoeken om daar te genieten van het natuurschoon en te zien Wat het oog kan boeien en bekoren. De natuur is, zooals het tweede artikel van de christelijke belijdenis zegt, als een schoon boek, in 't welk alle schepselen, groote en kleine, gelijk ais letteren zijn die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen, n.l. Zijne eeuwige kracht en goddelijkheid.
Maar hoe vele menschen zijn er, die den Grooten Schepper in de schepping voorbij zien.
De kamerling vroeg aan zijne koningin verlof, met geen ander doel dan (zooals er staat in vers 27) om aan te bidden te Jeruzalem.
Daar in Gods huis, daar wenschte hij den Heere aan te roepen, daar hoopte hij vrede te zullen vinden.
Daartoe maakte hij de verre reis, waartoe in dien tijd veel tijd en geld noodig was.
Zoo is de zondaar, die aan zichzelf ontdekt is, een ernstig zoeker. Geen reis is hem te ver. Geen afstand hem te groot, als hij maar kans heeft wat hij mist te zullen vinden. Geen werk hem te moeilijk. Geen inspanning, waar hij tegen opziet.
Ja, als er op heel den aarbodem maar ééne plaats was, ergens in een ander werelddeel, heel ver, waar hij alleen den Heere zou kunnen vinden, dan zou die waarlijk zoekende gemaakt is, daarheen gaan. Hij zou zeggen tot zijne omgeving wanneer zij hem tegen wilden houden : „Laat mij gaan ! Val mij niet tegen ! Ik moet daar heen. Ik moet hier weg, want ik moet den Heere hebben, en die is daar alleen te vinden". Hij zou 't niet alleen zeggen, doch ook doen.
De kamerling reist naar Jeruzalem, maar ook daar vond hij den vrede niet.
Teleurgesteld reist hij af.
Maar de Heere, die de blinden zal leiden door den weg, dien zij niet ge­weten hebben, en die; ze doet treden door de paden, die zij niet geweten hebben, zou ook voor dezen blinde een verrassend en een vervullend God blijken te zijn.
Terugkeerend van Jeruzalem verkoos hij met opzet een weg, die woest was. Daar was van Jeruzalem naar Gaza ook nog wel een andere, drukkere en aangenamer weg onder schaduwrijke palmboomen, maar hij verkoos den eenzamen en woesten weg, daar hij niet afgeleid wilde worden, maar in zijn bijbel wilde lezen.
Dit heeft ons ook wel iets te zeggen. Als we de reizigers in onze dagen gadeslaan, dan zien we, hoe verreweg dee meesten ook op hun reis met aardsche aangelegenheden en zorgvuldigheden bezig zijn. Ternauwernood verlaat de trein het station, of ge ziet hoe de reizigers in de spoorwegcoupé krant of illustratie te voorschijn halen, om zich daar mede onledig te houden.
De kamerling las op reis den bijbel. Dat is veel edeler bezigheid.
Hij las dat schoone, dierbare, rijke hoofdstuk, Jesaja 53, hetwelk handelt over het plaatsbekleedend lijden en sterven des Heeren Jezus voor Zijn arm en in zichzelf verloren volk. Hij las het, ernstig onderzoekend, maar hij verstond het niet. Zijn verstand gaf hem de oplossing niet. Maar het zou hem gegeven worden om het te verstaan. Want dan komt Filippus, de Evangelist, van God gezonden, die hem dat hoorde lezen en van God onderwezen de vraag tot hem richt: „Verstaat gij ook, hetgeen gij leest ? " Waarop de Moorman zijne onkunde belijdt en Fillippus bad dat hij naast hem kwam zitten.
En dan legt Filippus het hem Uit.
Heerlijk voorrecht! Het Woord Gods te mogen ontvouwen aan een heilbegeerige ! Filippus verkondigde den Moorman Jezus, die Zijn volk zalig maakt van hunne zonden. Filippus predikte en intusschen zegende de Geest des Heeren die prediking aan des Moormans hart. Hij gdoofde het Woord, hetwelk hem verkondigd werd.
Diezelfde Geest, die Filippus had onderwezen en tot hem gezegd had : „Ga toe en voeg u bij dezen wagen", zeide nu ook tot de ziele van den Moorman : „Ga toe en voeg u bij dezen Jezus."
Nu vond hij, wat zijn ziel behoefde.
Waar heel zijn hart naar hijgde. „Een deur der hoop voor al zijn zonden,
In Jezus diep doorboorde wonden."
De fontein des heils geopend !
Nu behoefde hij niet verder te zoeken. Hij verlangde deel te hebben aan Christus en begeerde ook vurig het Sacrament. Zoo gebood hij dan den wagen stil te houden om het heilig Sacrament te ontvangen, hetwelk hij ook ontving, doch niet voor dat hij eerst zijn geloof had beleden met de woorden : „Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon Gods is".
Op die belijdenis komt het aan, die een belevenis zal moeten wezen en indien het goed is, ook is.
Het ongeloof wil hier niet aan. Een uitstekend en voortreffelijk mensch is Jezus volgens henlieden, een voorbeeld, dat we maar na moeten volgen
Ziedaar de eenigei kroon, die de natuurlijke mensch Hem nog wil geven, maar dat is niet de eerekroon, waar Hij recht op heeft. Zijne Messias-en Middelaarskroon zouden zij hardnekkig weigeren Hem toe te kennen ; ja, als het mogelijk was Hem af willen rukken en ontrooven.
Maar een iegelijk, die gelooft dat Jezus is de Christus, die is uit God geboren. De Moorman geloofde het van harte. Het was het leven, de blijdschap zijner ziel. Wel zag hij Filippus niet meer, die in Gods hand het middel voor hem was geweest, om hem tot Jezus te Ieiden, maar hij reisde zijnen weg met blijdschap. Met blijdschap toog hij naar Moorenland, waar hij het wel niet altijd even gemakkelijk zal gehad hebben en waar hij niet altijd even blijde zal zijn geweest.
Ook in zijn verder leven zullen er bij afwisseling dagen zijn geweest, gemerkt met een ster, maar ook wel dagen, met een kruis gemerkt, want de weg ligt hier beneden zoo, dat Gods volk gaat door de groote verdrukking henen, maar dat neemt niet weg, dat wien het uit genade gegeven is in Christus te gelooven, toch een beginsel der eeuwige vreugde in zijn hart heeft.
De Heere verlaat de Zijnen nooit.
Christus Jezus is wel van hen heengegaan ten hemel, maar ook dit heengaan was hun ten goed, was een voorgaan als de Voorlooper in het binnenste des voorhangsels. En met Zijn Geest en genade wijkt Hij nimmermeer van de Zijnen. De Heilige Geest geleidt hen door hoogten en diepten in dit moeilijk leven, en leidt Gods kinderen ook eenmaal in in het nieuwe Jeruzalem, alwaar eeuwige blijdschap op hun hoofd zal wezen, waar zij vroolijkheid en blijdschap zullen verkrijgen, waar droefenis en zuchting zullen wegvlieden.
Hebt gij ook kennis aan dien weg, waarde lezer? De weg, dien Filippus aan den Moorman wees, is u ook verkondigd en voorgesteld geworden.
Maar wandelt gij ook op dien weg ? Gij hebt het teeken des Heiligen Doops aan uw voorhoofd ontvangen, maar is er ook een even dierbaar geloof in uw hart als de kamerling had verkregen ?
O, onderzoek u zelf nauw, ja, zeer nauw op dit punt. 't Is beter honderdmaal zichzelven rekenschap te geven en te onderzoeken, dan éénmaal en dat voor eeuwig beschaamd uit te komen.
Bij den Heere Jezus is de Fontein ter reinigmaking dier zielen. O, houd dan bij Hem aan, bekommerde van hart.
Hij slaat dit gunstig gade, Die op Zijn genade in benauwdheid wacht.
Hij laat geen bidder staan.
Hebt gij dat misschien ook reeds mogen ervaren ?
O, dan is daar blijidschap ook in uw hart. O, niet waar, dan prijst gij den Heere daarvoor. En dan stemt gij in met den Psalmdichter : „Dezen vermelden van wagens, en die van paarden, maar wij zullen vermelden van den naam des Heeren onzes Gods".
O, spreekt toch veel van den Heere en van Zijne wonderlijke en aanbiddelijke wegen, hoe Hij vraagt naar hen, die naar Hem niet vragen en gevonden wordt van degenen, die Hem niet zochten, en tot het volk, dat naar Zijnen Naam niet genoemd was, gezegd heeft: „Zie, hier ben Ik ; Zie, hier ben Ik".
Laat de harpen toch niet altoos aan de wilgen hangen.
Door het getuigen van den Evangelist in den middellijken weg kwam de kamerling uit de duisternis tot het wonderbaar licht.
De weg des Heeren is uitnemender dan elke andere, en de dienst des Heeren veel schooner dan welke andere ook, ja het is een liefdedienst, die nog nooit aan een van Gods kinderen heeft verdroten.
Geve de Heere u dat ook te verstaan, opdat ook uw weg in de vreeze des Heeren met blijdschap worde afgelegd. Mijdrecht.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's