Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een verstandig woord. .
In de kringen van de Vrijzinnige Hervormden broeit het. Men is het niet met elkaar eens over de leiding, over het wekelijksch orgaan en men weet niet hoe men plaatselijk en gemeenschappelijk moet gaan handelen met de orthodoxen, waarover in plaatsen als Deventer, Zutphen, Gorcum enz. nog al druk gesproken wordt. Sommigen willen rekening houden met de orthodoxen, anderen zijn meer geneigd een onverzoenlijke houding aan te nemen en de orthodoxe minderheid murw te slaan.
Intusschen krijgt men allerlei beschouwingen, die wel waard zijn om er even bij stil te staan.
Zoo had de heer B. Spiele van Enschedé geschreven, dat de helft van de leden onzer Kerk vrijzinnig is. Dat klinkt nog al forsch en voornaam ; en wij kunnen ons best begrijpen, dat er vrijzinnigen zijn die er op aan vliegen, om er dankbaar gebruik van te maken.
De helft van de leden onzer Kerk vrijzinnig ....
Ja — als men alles wat niet-orthodox is op één hoop werpt, dan krijgt men een aardig groot getal, in de steden en in de dorpen.
Maar is alles, wat niet-orthodox is, vrijzinnig-Hervormd ?
't Lijkt nergens naar.
Want onder die honderden en duizenden in onze Herv. Kerk die niet-orthodox zijn, zitten toch zeker honderden en duizenden die „niets" zijn ; in den zin van niet-godsdienstig, onverschillig, onkerkelijk, vervreemd van alles ?
Die hebben de vrijzinnige Hervormden altijd maar ingedeeld bij hun groep. En ze zijn er mee naar de sociëteit, naar de kaartclub, naar de kegelbaan, naar de kermis, ook naar de stembus gegaan; naar de kerkelijke stembus wel te verstaan ; om leden van het kiescollege te kiezen—
Ieder weet dat. Want het speelt zich af in kleine en groote gemeenten. Hoewel er van die „onverschilligen" zijn, die er voor bedanken om zich zóó te laten „gebruiken" ; terwijl er ook van de vrijzinnige Hervormden zijn — 't moet tot hun eer gezegd —• die voor deze schandelijke en goddelooze practijken niet veel voelden. Er zijn tal van „nette" modernen in onze Herv. Kerk geweest die hun afkeuring in deze niet terug hebben gehouden en die, bij volgen van deze tactiek, zich zelf hebben onttrokken.
In dit verband trof ons een sympathiek woord van Dr. Bleeker te Dronrijp, geschreven in het Weekblad voor de Vrijz. Hervormden van Vrijdag 17 Oct. j.l. Wij laten het hier volgen ; er staat boven „Anti-orthodox en Vrijzinnig" ? 't luidt aldus :
„In het Weekblad van 19 Sept. j.l. rekent de heer B. Spiele van Enschedé ons voor, dat de helft van de leden onzer Kerk vrijzinnig is. Onze Hoofdredacteur zette bij deze bewering reeds een vraagteeken. En menigeen heeft dit, al lezende, zeker evenzeer gedaan.
In elk geval, tot zoo'n groot getal vrijzinnigen kan men alléén komen, als men ook alle menschen, die niet orthodox zijn, tot hen gaat rekenen.
Dat acht ik een heillooze manier van doen, waaraan, men zich, vooral vroeger, vaak heeft schuldig gemaakt. In orthodoxe streken had men meer dan eens de gewoonte, om allen, die van de orthodoxie niet wilden weten, tot de vrijzinnigen te rekenen. En als er dan gestemd moest worden, werd ban en achterban opgetrommeld en in 't vuur gedreven met de bedreiging : „Je. wilt toch zeker niet hebben, dat die „fijnen" het winnen ? " En in zulke gemeenten regeerden de vrijzinnigen dan feitelijk ook alleen bij de gratie van hun bondgenooten, de onkerkelijken, anti-kerkelijken, ongodsdienstigen.
Men kan zich indenken, welke heillooze gevolgen deze manier van doen moest hebben. Wat maakte men een vreemd figuur tegenover buitenstaanders, als men zoo schouder aan schouder oprukte met hen, die in 't godsdienstige vrij negatief waren en dus meestal een grooten mond hadden, hun twijfelingen en ontkenningen bij gelegenheid luid uitbazuinden !
Bondgenootschap met zulke geesten was niet geschikt om ernstig religieuze menschen, die heel best voor de vrijzinnigheid gewonnen hadden kunnen worden, aan zijn zijde te krijgen. Zonder het te weten, stiet men ze veeleer af en dreef men ze terug in de armen der orthodoxie, hoewel velen gevoelden, ook daar feitelijk niet thuis te behooren.
En de orthodoxie schrikte men door deze manier van doen geheel van toenadering af. Velen hunner sloegen er zelfs munt uit en kregen een schijnbaar recht om de vrijzinnigen als ongeloovigen te betitelen.
Door deze onverstandige tactiek is menige gemeente voor onze richting verloren gegaan. Soms hoort men verhalen over streken van ons land, waar de gemeenten vroeger veelal vrijziimig waren, maar waar ze nu bijna allen naar de tegenpartij zijn overgegaan. En als men dan eens navraag doet, waarom dat toch gebeurd is, bemerkt men zoo goed als altijd, dat dit kwam, omdat de vooraanstaande vrijzinnigen menschen waren van twijfelachtig. religieus gehalte en men bondgenootschap en hulp had gezocht bij lieden, die alleen maar antiorthodox waren.
Daarom moet het tafellaken tusschen deze menschen en ons radicaal worden doorgesneden. Niet uit hoogmoed, maar om des beginsels wil.
En 't is beter te beschikken over een klein troepje overtuigd vrijzinnig-godsdienstigen, dan samen op te marcheeren met een groote bende, waaronder allerlei Creti en Pleti.
Een anti-orthodox mensch is daarom nog niet vrijzinnig-godsidienstig, evenmin als een anti-Roomsche altijd den naam Protestant mag dragen.
En door woord en daad moet de wereld aan ons merken, dat Vrijzinnigheid vóór alles iets positief-godsdienstigs is en niet maar alleen iets negatiefs."
Tot zóóver het woord van Dr. Bleeker.
Wij hopen, dat men bij de vrijzinnige Hervormden nu niet boos op den schrijver wordt, waar hij zoo de kerkelijke» verkiezingspractijken in menige gemeente, door de vrijzinnigen nu jaren gevolgd en verdedigd, bloot gelegd heeft onder sterke afkeuring.
Men moest het toch ook eigenlijk beneden z'n waardigheid achten, om zóó Jan en Alleman op te trommelen en arm in arm naar de Kerk te gaan met mannen en vrouwen — die eigenlijk „om God en z'n gebod" niet geven.
Laat men liever „positief" uitkomen, echt als vrijzinnig-Hervormd, dan kan men toonen wat men is en ook hoeveel echt-vrijzinnig-Hervormden er zijn.
Dan zal ook blijken, positief blijken, hoe vér de vrijzinnigen wezenlijk en waar van de Orthodoxen afstaan ; hoe zeer zij principieel verschillen van den Bijbel, van de Confessie, van onze positief-christelijke levens-en wereldbeschouwing. En als we zóó ver eens komen mochten, om positief te toonen wie we zijn, dan is ook wel het oogenblik gekomen dat we praten kunnen.; niet om dan bij elkaar te blijven in één kerkverband, maar om dan, ieder een eigen, echte overtuiging hebbend, het elkander duidelijk te maken, dat niet bij elkaar kan blijven wat niet bij elkaar hoort.

Een wonderlijke benoeming.
Dat hebben we zien aankomen en we zijn blij, dat we, lang vóór het gebeurd is, er over geschreven hebben in ons Bondsorgaan.
Te Amsterdam is een Gemeente-Universiteit. Wat we een heel dwaas ding vinden. Niet, dat we een Universiteit een dwaas ding zouden: willen noemen, maar dat een Gemeente er een Universiteit op na houdt, dat achten we heel vreemd ; ja, dwaas.
Dat moet in den loop der historie tot allerlei dwaze dingen aanleiding geven. Want aan een Universiteit moeten professoren zijn. En voor een Gemeente-Universiteit moet de Gemeenteraad dan benoemen ; wat niet anders dan onverantwoordelijk genoemd kan worden.
Zeker, 't kan óók wel eens goed gaan, als de faculteit iemand no'cmt en de curatoren dragen iemand voor en de gemeenteraad benoemt dan dengene die door de Universiteit voor de Universiteit geschikt en aanbevelenswaardig wordt geacht. Dan loopt alles wel. Hoewel het dan tooh op zichzelf genomen ook al heel dwaas is, dat een gemeenteraad een professor benoemt met meerderheid van stemmen.
Wat weinig verstand hebben velen, al zijn ze lid van den gemeenteraad, van zulk soort dingen !
En dan moeten er omstandigheden komen zooals nu in Amsterdam ; ja ! dan is het zonneklaar, dat het toch heelemaal een dwaasheid is, wanneer een gemeenteraad, waarvan menschen van allerlei kleur en stand lid zijn, in zulke aangelegeniheden een keuze moet doen en een beslissing moet nemen.
Laat ons het feit, waarover het nu gaat, maar even meedeelen, dan wordt het wel duidelijk wat wij bedoelen.
Aan de Amsterdamsche Gemeente-Universiteit moest een hoogleeraar in de theologie worden benoemd, om onderwijs te geven in de Hebreeuwsche taal en in de uitlegging van het Oude Testament.
Daarvoor werd voorgedragen door de faculteit een hoogleeraar te Groningen n.l. Prof. Dr. Böhl, een orthodox man behoorend tot de Herv. Kerk.
De Lutherschen hadden al afgesproken dat prof. Böhl dan ook tot hoogleraar aan het Luthersch seminarie zou worden benoemd, ter opleiding van de Luthersche theologische studenten, dïe te Amsterdam zijn. Zoo kon 't een het ander aanvullen ; waartoe Prof. Böhl zijn medewerking had beloofd, bereid zijnde van de Hervormde naar de Luthersche Kerk over te komen.
Maar naast Prof. Böhl kwam een ander als candidaat opduiken, een Jood van vrijzinnige beginselen nog wel, Dr. Izaak Palache.
Deze werd door de litterarische faculteit naar voren geschoven, hoewel men daar ten slotte met de candidatuur van Prof. Böhl vrede kon hebben, omdat men ook wel begreep, dat onder de huidige omstandigiheden en met het oog op de theologische faculteit, het onderwijs in de taal-en letterkunde der Semietische volkeren en het doceeren van de Israelietisohe oudheden en de uitlegging van het Oude Testament, beter aan een protestantsch theoloog-taalgeleerde als Prof. Böhl is kon worden opgedragen dan aan een Joodsch geleerde.
Zoo kon het dus nog aardig goed in orde komen in die benoemings-kwestie, voor de theologen tot voordeel. Doch nu de Gemeenteraad !
Daar zit Boekman, een ambtenaar van de Rijksverzekeringsbank, in ; ook het oud-hoofd der school KL de Vries ; de communistische partijchef Wijnkoop ; de café-houder Solkesz ; de Jordaner Jansen, die met „visschies" loopt ; de gewezen gemeente-werkman Gulden enz. enz. Die moeten nu aan 't benoemen gaan van een hoogleeraar ! en dan onder zulke bizondere omstandigheden, dat een Jood kans maakt hoogleeraar te worden in de theologie ! Dat is een kolfje naar de hand van de heeren. En lang en veel wordt gepraat, om Dr. Böhl, den protestant-theoloog, aan te bevelen ; waarbij de wethouder zich dapper weert en een beroep doet op al de leden van den Raad, om in deze het advies van de Universiteit te volgen. Maar het resultaat is, dat met 20 tegen 19 stemmen de Jood Dr. Palache benoemd wordt, terwijl Prof. Böhl met 19 stemmen valt.
De N. R. Ct. schreef na deze affaire : „De gemeenteraad heeft zidh gisteren weer eens te buiten gegaan aan eene hoogleeraarsbenoeming."
Waarmee natuurlijk niets afgedaan werd van de wetenschappelijke verdiensten van Dr. Palache. Maar bedoeld werd, dat de gemeenteraad, die in deze dingen geenszins bevoegd is om te oordeelen, een alleronverantwoordelijkste daad gedaan heeft ; waarmee wij het aardig eens zijn.
Intusschen is Prof. Böhl geweldig gedupeerd ; door de schuld van onbevoegden, die er blijkbaar lust in hebben gehad zich allerminst om het advies van de Universiteit te bekommeren en den boel in het honderd te sturen.
De Lutherschen zijn ook in de moeite gebracht.
Maar het ergste is, dat nu in de theologische faculteit een Jood binnentreedt, om aan theologen onderwijs te geven in de Semietische talen en het Oude Testament uit te leggen !
Wel is men, van Luthersche zijdie, van plan om te protesteeren ; wat begrijpelijk is. Maar wat trekt Wijnkoop of Gulden of Solkesz of Jansen zich daar van aan ?
De fout zit in heel het instituut. Een Gemeente-Universiteit is een onding. En de benoeming van professoren door den Gemeenteraad een dwaasheid. Wat nu aan den lijve gevoeld wordt door de protestanten, waar in de theologische faculteit een Jood binnentreedt, die geroepen is mee te helpen aan de onderwijzing, opleiding en vorming van predikanten, zoowel van de Lutherschen als van de Remonstranten en de Doopsgezinden.
Zal men dat dulden, dat een Jood daar als leermeester optreedt ?
't Kan niet en het mag niet.
Maar laat men nu eens indenken, hoe dwaas het streven is in deze alles aan de Overheid, met name aan een Gemeenteraad op te dragen, zooals b.v. de Hervormd-Geref. Staatspartij zou willen. Een wethouder, een gemeenteraad zou dan voor christelijk onderwijs moeten zorgen, voor benoeming van onderwijzers, voor leerplan, voor alles. Wat vast en zeker moet misloopen, ook omdat dit de taak van den wethouder noch van den gemeenteraad is. Wee als onze theologie, als ons christelijk onderwijs in zulke handen valt !
Op een andere plaats hooren deze dingen ook thuis ; gelijk ieder ding z'n eigen aard en eigen sfeer heeft en houden moet.
Voelt men het gewicht van de leiding, van het onderwijs, van de vorming onzer theologen ?
Voelt men het in eigen kring, zooals wij, Hervormden, zich waarlijk wel voor deze dingen mogen interesseeren ?
Als daar een Jood staat — is dat een bespotting van onze theologie. Als daar een staat, die met den Bijbel solt, die den Christus der Schriften loochent, die ontkent wat ons en anderen lief is méér dan eenig ding — ja, dan is het een ergernis.
En het roept ons toe, dat ons Hooger Onderwijs in gevaar is; dat de opleiding van onze a.s. herders en leeraars geheel kapot gemaakt wordt, 't Roept ons óók toe, dat hier principieel een fout ligt; waaruit nog menig onheil geboren kan worden.
Dan hebben de Roomschen in hun eigen Roomsche Universiteit en In hun vele Roomsche seminaries toch maar een heerlijk ding !
Dan hebben de Gereformeerden in hun Theol. School te Kampen en in hun Vrije Universiteit te Amsterdam een schat, van groote waarde !
Ook Lutherschen, Doopsgezinden, Remonstranten hebben hun eigen opleidingsscholen.
En wij? wij hebben Universiteiten waar de Overheid, de Minister van Onderwijs, zorgt voor de mannen, die er komen ; waarbij de grootste verrassingen telkens ons deel kunnen worden. Terwijl ook de Synode in haar kerkelijke-hoogleeraren bijdraagt in het Onderwijs en de opleiding van onze theol. studenten ; ook al weer een weg, die niet altijd op „veilig" staat.
Dat ónze opleiding eens radicaal mocht worden gewijzigd en de vorming van ónze theologen eens ingrijpend mocht worden verbeterd en aangevuld.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's