Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking

Een lofzang in stilheid op Ouderjaarsavond

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 65 vers 2a

Een lofzang in stilheid op Oudejaarsavond.

Wii zetten ons, om stil te zijn een oogenblik, nu dit jaar ten einde spoedt. God roept ons daartoe. Komt, zoo zegt Hij, en Zit hier neder om te overdenken uwen weg.
Dat is dat wondere, eigenaardige van Oudejaarsdag, bijzonder van Oudejaarsavond. Dan staan wij even stil, omdat de wijzers de laatste rondte doen ; omdat het de laatste uren zijn van het jaar dat afscheid gaat nemen — en dat maakt toch indruk, wat zelfs te merken is aan den mensch, die rumoer maakt, om de stilte niet over zich te laten komen, die aan de laatste ure van het jaar, aan heel dien laatsten dag verbonden is, maar waarvoor de rumoer makende mensch bang is, omdat hij niet alleen wil zijn met zijn geweten; niet alleen met God.
In de stilte trekken wij ons terug dan. En er komt een lofzang, een lofzang tot God, een lofzang, dien wij willen zingen in Sion, met allen die God kennen in Jezus Christus. Is het wonder, dat een lofpsalm is in het hart nu ? Dat een loflied wordt gehoord uit onzen mond? Dat in de tente der vromen nu wordt gezongen met vroolijk gezang ?
Zeker — het henen snellen der jaren stemt weemoedig. We worden ouder. En het gaat zoo snel; elk jaar sneller weer voor ons gevoel.
En het was zoo mooi niet, wat er rondom ons gebeurde, hier-en overal. Dood en verderf ging rond. Wat vielen er velen, ook die ons zoo lief waren. Wat was er veel armoe, veel zorg, veel kommer, veel strijd, veel verdriet, veel haat en nijd ; veel slechtheid, veel zonde, veel gruwel, veel spot ; veel verachten van Qod en van Zijn Christus, van Zijn Woord en van Zijn werk.
En wij zelf ? Stemt het niet tot droefheid als we, nu stille zijnde, tot onszelf inkeeren, om, bij het schijnsel van Qods licht, onze wegen te doorzoeken ? Hoe zondig onze gedachten, hoe verwerpelijk onze woorden, hoe slecht onze daden. Hoe gebrekkig ons werk, hoe slap onze ijver, hoe weinig vurig onze liefde tot God!
En nu dichter weer bij de eeuwigheid. Weer een stuk van den kostbaren tijd hier op aarde weg. Dichter bij het einde. Dichter bij Hem, die straks onze Rech­ter zijn zal. Zullen wij dan spreken van een loflied? Zullen wij aanheffen een lofpsalm nu?
Ja — maar niet om te bezingen de aarde; niet om te wierooken den mensch, niet om het schepsel eere te geven; niet om groot te maken, wat immers toch voor God verwerpelijk is. Neen — om dankend nu te zingen, dat de eeuwigheid geopenbaard is in den tijd; dat het hemelsch Koninkrijk is nedergedaald op aarde; dat Christus kwam, die het eeuwige leven geeft aan een iegelijk die gelooft; dat er verzoening is voor de zonde; dat er wegneming is van alle schuld; dat er wonin­gen zijn, niet met handen gemaakt, hier Boven; dat 't jaar, dat achter ons ligt, ook daarvan boodschap ons bracht; dat onze ziele, ook in de maanden die achter ons liggen, daarvan mocht genieten; dat ons geloof is beproefd, doch gelouterd; dat de zonde over ons heerschte, maar Christus' Bloed reinigende kracht heeft; dat God regeert, ook waar Satan woedt; dat Christus' Kerk stand houdt, ook waar de hel dreigt; — dat, dat doet ons zingen, zacht en stil wel, maar het doet ons zingen met Sion, omdat Zijn lof betaamt den oprechten.
Eigenlijk kan en moet zoo èlken dag gezongen worden in Sion.
't Ligt ook niet aan den Heere, als 't niet geschiedt.
Maar zoo dikwijls wordt het toch niet bij ons gevonden, juist omdat de dagen niet zoo kort ons schijnen, het werk des menschen ons niet zoo slecht voorkomt, wij zelf ons niet zoo verachtelijk zijn vanwege onze zonden, wij niet zoo vlak voor het aangezicht van onzen Rechter ons zien.
Dan hinken we op twee gedachten; dan dienen we twee heeren tegelijk. Dan zien we op de aarde, dan leunen we op het vleesch.
Maar als dan alles ons ontvalt en alles ons beschuldigt, dan, wanneer onze ziel tot stilheid mag worden gezet, dan danken we den Heere niet omdat alles vergankelijk is, maar omdat Hij ons leerde kennen het onvergankelijk goed; niet omdat wij beter zijn dan anderen, maar omdat Hij ons reinigde in des Middelaars bloed; niet omdat wij van de zonde nu vrij zijn, maar omdat Hij ons vernieuwde door Zijn Geest en ons een leven gaf, dat, in Christus, nu verborgen is in God.
Dat is, bij de leegte, de verzadiging met het goede.
Dat is, bij de zonde, de vreugd der verzoening.
Dat is, in de wereld, de schat des hemels.
Dat is , op de pelgrimsreize, het lied van vree.
Dat is, bij het sterven, de zang des levens.
Heerlijk, dat er in de donkerheid dat Licht is; dat groote Licht, dat Licht des heils, vol vrede en zaligheid voor gansch Sion, aan alle plaatsen Zijner heerschappij.
Dat blijft, bij zwakheid en struikeling, de sterkte voor Gods volk.
Dat geeft, bij onrust en wankeling, raad.
Dat schenkt, bij zorg en vrees, de hope.
En dan ook komt er een loflied.
Een loflied in stilheid.
Een loflied tot U, o God.
Een loflied in Sion.
Wie, wie zingt er mee ? Om, als arme verlorene zondaren, bij het henen snellen onzer jaren, den eeuwigen God, die in Jezus Christus ons wilide begenadigen met den vrede der verzoening en de zaligheid Zijns heils, in stilheid een lofzang te wijden, daar, waar het volk vergaderd is?
O! laten we ons dan nauw onderzoeken of we het eeuwige kennen in den tijd; verzoening bij de schuld; vernieuwing van ons steenen hart; wedergeboorte door den Geest; bekeering tot den levenden God; berouw over onze zonden; vreugd in Christus; lust en liefde om naar Gods geboden te wandelen.
Laten dan de jaren henen snellen.
Maar anders —': haast en spoedt u, om uws levens wil, want de tijd is voorts kort en de dood wenkt ieder uur. Waarom de Heere ook zegt: heden, indien gij Mijne stemme hoort, verhardt u niet, maar gelooft in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden. Doch een iegelijk, die Christus verwerpt, blijft onder den toorn Gods; die kan den dood des oprechten niet sterven; die kan het Koninkrijk Gods niet ingaan; die kan in Sion niet zingen tot U, o God.

M. van Grieken

Een lied des geloofs op den Nleuwjaarsmorgen.

Een lied hamaäloth:

„Ik hef mijne oogen op naar de bergen, van waar mijne hulp komen zal, enz." Psalm 121.

't Wordt wel een weinig minder als men ouder wordt, maar diep in des menschen hart zit toch altijd de zucht, om bezig te zijn met de toekomst en dan toekomstplannen te maken, toekomstdroomen te droomen, toekomstwenschen te koesteren. Dat doet de mensch veelal, omdat het heden hem niet gebracht heeft wat hij had verwacht. Teleurigesteld zit hij neer. Maar dan komen die toekomstverwachtingen en ze spelen een lied, waarbij het harte zich verheugt. Dit zal komen en dat zal komen. Gouden bergen van geluk: heerlijke vergezichten van voorspoed en blijdschap.
Vraag het die moeder maar bij de wieg van haar kind gezeten. Heerlijk die lieve kleine. Maar straks zal het grooter zijn, dan zal het lachen, praten, loopen. Wat zal dat heerlijk zijn ! En dan drie, vier, vijf jaar oud. Dan naar school. Dan grooter nog. Dan een volwassen zoon of een volwassen dochter! En heerlijk geeft de moeder — ook de vader wel — zich over aan dat droomen van toekomstdroomen.
Met den jongeling is het niet anders; en evenzoo met de jongedochter. Wat kan de toekomst bekoren, door de verwachtingen die zij in haar schoot bergt. Alles lijkt zoo mooi, wat komen zal. Wijd en ver tuurt het oog in de toekomst en telkens komen er weer nieuwe toekomstdroomen bij.
Zijn zij die in de kracht van hun leven staan, die werken het werk dat zij te doen hebben op aarde, in dit opzicht anders?
Houdt de toekomst hun geest niet bezig ? Is het niet, dat zij jagen naar 't geen nog komen moet ?
Wat is het menschelijk leven vol van teleurgestelde verwachtingen ! Hoeveel toekomstdroomen zijn er niet onvervuld gebleven ? En dat krenkt den geest, dat vervult het leven met bitterheid ; dat doet de strak gespannen snaren der ziel stuk springen; en mistroostig laten velen het hoofd hangen; teleurgestelde hoop is hun tot veel verdriet.
Te midden van die teleurgestelden, van die bedrogenen, staat het kind van God en het mag als reislied zingen: „Ik hef mijne oogen op naar de bergen, van waar mijne hulpe komen zal". En zóó zingende gaat het hoopvol voort in den grooten optocht van het leven.
Dat is óók blikken in de toekomst, zien op 't geen nog komen moet. Maar het geschiedt dan in het geloof; en de dochter van het geloof is de hoop; welke hoop en verwachting zich zet op den Heere „die hemel en aarde heeft gemaakt" en van Wien Gods volk mag getuigen: „ik weet hoe het vast gebouw van Uwe gunstbewijzen, naar Uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen!"
Dan komt er vastigheid, sterkte, kracht in en door de hoop.
Want dan slaat de hoop haar armen niet uit naar allerlei luchtkasteelen en grijpt zij niet naar ijdelheid en wind. Maar de verwachting van den geloovige is dan van den Heere, die Zijn kinderen op de lippen legt: „Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen, door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen!" Toekomstverwachtingen, droomen.
En dan rekent de christen op allerlei dat komen kan, dat ook komen zal.
Maar boven dat alles staat de Heere hem voor oogen, die den hemel tot Zijn troon heeft, van Wien al zijn hulp en al zijn verwachting is; van Wien hij ook weten mag: „Hij zal mijn voet niet laten wankelen".
Struikelen staat voor de deur. Vallen ook. Maar weet de Heere niet, wat van Zijn maaksel is te wachten?
En heeft de Heiland niet gezegd voor de Zijnen: „Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet zou ophouden" ?

Die hoop moet dan ook al ons leed verzachten en ons sterken op onzen weg. Gelijk het kind wandelt aan de hand van vader of moeder, zoo moeten wij leeren om geloovig onze hand te leggen op Hem, van Wien geschreven staat, dat Hij is „de Overste Leidsman en de Voleinder des geloofs", n.l. Jezus Christus.
Wat zal de toekomst brengen ?
Zullen we toekomstdroomen droomen en grijpen naar een spinrag tot sterkte ?
De Psalmist zingt: „Uw bewaarder zal niet sluimeren nooh slapen; de HEERE is uwe schaduw aan uwe rechterhand".
Gevaren dreigen van alle kanten. Die ons lief zijn, zullen niet altijd bij ons blijven. Heeft het jaar, dat achter ons ligt, niet vereenzaamd en zijn de ledige plaatsen niet meer in getal geworden? Ons werk zal ons niet altijd gelukken. Onze dagen en nachten zullen dikwijls bevestigen, dat het leven vol moeite en verdriet is. En op de knieën voor God gebogen zullen wij, in de stilte van het bidvertrek, dikwijls moeten nazeggen den grooten Godsman Paulus: „ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen?"
Maar o! als dan in Jezus Christus de HEERE, de God des eeds en des verbonds, ons genoegzaam deel maar mag wezen, waarvan de Kerk van alle eeuwen zingt: „De zon zal u des daags niet steken, noch de maan des nachts. De HEERE zal u bewaren van alle kwaad, uwe ziel zal Hij bewaren".
Wij staan nu aan den ingang van het nieuwe jaar.
Zullen wij er ook nog zijn als dit jaar eindigt?
Wij weten het niet.
Dat wij er ons van verzekeren mogen, dat de Heere in Christus ons genoegzaam deel is, dan zal ook voor ons gelden : „De HEERE zal uwen uitgang en uwen ingang bewaren van nu aan tot in eeuwigheid".
Is dat niet de heerlijkste verzekering voor tijd en eeuwigheid; voor het heden en voor de toekomst?
Zalig de ziel die mag zingen het lied des geloofs op den pelgrimsweg, waarvan een nieuw stuk weer voor ons ligt: „Ik hef mijne oogen op naar de bergen, van waar mijne hulpe komen zal".
Dan is door genade in Christus onze wandel in de hemelen; en hier op aarde mag de God van vader Jacob ons tot hulpe wezen. Die God, die trouwe houdt tot in eeuwigheid. Halleluja!
(Psalm 146). M. VAN GRIEKEN.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 januari 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 januari 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's