Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Diaconale Voorstellen (4)
Het diakenambt is van de grootste beteekenis. En het gaat er nu om, dat de diakenen met elkander, in gemeenschappelijk overleg, er naar staan om bij de bediening van het ambt zich te openbaren, naar de mate der krachten, naar de beginselen, die de barmhartige Hoogepriester er in gelegd heeft. Ook in deze moet de toekomst des Heeren ons voor oogen staan, gedachtig aan het woord: „Zalig is de dienstknecht, welken zijn heer, als hij komt, zal vinden alzóó doende". (Lucas 12 : 43).
Nu zijn er allerlei belemmerende omstandigheden bij het diakonale werk.
De Overheid heeft altijd veel kwaad gedaan aan hetgeen de diakonie van Christus' wege te doen heeft. De kerkelijke toestanden, zoo vol verwarring en zoo weinig naar het beginsel van Gods Woord, hebben allerlei ellende gebracht. En in de derde plaats zijn de maatschappelijke toestanden zoo abnormaal.
Te midden van die belemmerende omstandigheden moet er nu uit het ambt gehaald worden wat er uit te halen is; waarbij wij denken aan 't woord: staat niet naar de hooge dingen, maar voegt u tot den nederige. Men zal dan ontdekken dat er nog allerlei verborgen en ongebruikt ligt, wat men niet kent en wat toch zoo heerlijik kan worden benut.
Wat de Overheid betreft is bekend, dat in den loop der tijden ook wat de diaconie betreft aan de Kerk veel banden zijn aangelegd, door de verwarring van de taak van de Overheid met de roeping der Kerk. Wel is het in andere landen nog veel erger dan bij ons. Maar ook ondanks de Calvinistische beginselen aangaande Kerk en Staat heeft ook hier de Overheid zich in den loop der eeuwen in het werk der barmhartigheid gemengd, waardoor het diakenambt zich eigenlijk nooit heeft ontwikkeld zooals het behoorde.
Jammer toch, dat door het leggen van een te nauw en verkeerd verband tusschen Kerk en Staat zoo veel op kerkelijik terrein ook hier in Nederland vertroebeld is!
Heeft ook hier de Overheid zich in den loop der eeuwen ingedrongen op het terrein van 's Heeren Kerk, waar Christus Koning is; en is het Koninklijk ambt van Christus niet zelden aan banden gelegd, ook het priesterlijk ambt heeft onder de Staatsbemoeienissen geleden. Want telkens wilde de Overheid het werk der barmhartigheid, in armenzorg, aan zich trekken, waarbij het diakenambt niet zelden als een overbodige zaak op zij gezet werd, of als een vijfde rad aan den wagen er bij sleepte.
Helaas! heeft de Kerk zelf dat niet altoos genoegzaam aangevoeld om mee af te buigen in een weg, die niet naar Gods Woord is en waarbij de Staat Christus kwam helpen in de verzorging van Zijn ellendigen, wat tot achteruitzetting van Christus' dienaren mee aanleiding gaf. Laat ons aan de hand van de studie van dr. J. van Lonkhuyzen (te vinden in het Diaconaat, handboek ten dienste der Diaconieën, 1907) hiervan een en ander mogen meedelen. Een gewaarschuwd man telt voor twee ...
Bij de Reformatie trok de Overheid het beheer der Kerke zoowel als der armengoederen der Roomsche Kerk en Roomsche stichtingen aan zich en meende het recht te hebben de bestemming dezer goederen aan te wijzen.
Zoo moesten de diakenen telkens op 't Stadhuis komen. Zij moesten rekening en verantwoording doen. Zij kregen subsidie van 't Stadhuis, waar de Kerke-en armengoederen onder beheer waren genomen. Op 't Stadhuis maakte men allerlei aanmerkingen. Als gestichtsverpleging goedkooper was dan gezinsverpleging beval de Vroedschap tot stichting van een diaconie-Armenhuis enz. Omdat er door de Vroedschap telken jare een groote som bijgepast werd, moesten de diakenen alle armen (waarvan de meesten tot de publieke Gereformeerde Kerk behoorden) verzorgen: en zoo was de Diaconie haar vrijheid kwijt en werd eigenlijk niets anders dan een burgerlijk armbestuur.
't Werd te veel één beurs van Vroedschap en Kerkeraad en niet zelden vormden de armmeesters, door den magistraat aangesteld, één college met de diakenen. En hoewel in de onderscheidene provincies de verhoudingen zéér verschilden, was er toch bijna altijd een band met de Overheid of met publieke instellingen van weldadigheid of met scholen, waardoor de Diaconie haar zuiver kerkelijk karakter verloor.
Jammer dat de Gereformeerde Kerk zelve, door gebrekkig inzicht en allerlei Ievenspractijken daartoe gebracht, zoo weinig beslist het terrein van Overheid en diaconie heeft onderscheiden en gescheiden. Want wel wist de Gereformeerde Kerk hier te lande aanstonds dat het diakenambt een afzonderlijk en een zelfstandig ambt was, maar bijv. op de Provinciale Synode van Dordt in 1574, de eerste zoodanige meerdere kerkelijke vergadering, die binnen deze grenzen gehouden werd, ging men van het beginsel uit, dat men moest komen tot overeenstemming met de Overheid. En op plaatsen, waar de magistraat de Kerk toeliet tot het mede besturen van gasthuis — Heilige Geest — of andere armengoederen, daar zou men uit dubbeltallen door de Overheid goedgekeurd, de Overheid de helft laten kiezen. Alle maanden moesten de diakenen rekening doen voor het consistorie; waar zij in het medebestuur der bovengenoemde armengoederen toegelaten waren, daar moesten zij rekenschap doen voor de Overheid in het bijzijn van gedeputeerden van het consistorie. (Zie de artikelen 27 tot 36 van de Kerkorde van het jaar 1574).
Gelukkig is men op de Synode van Dordt, in het jaar 1578 gehouden, niet in deze richting voortgegaan. Men voelde het gevaar en met beslistheid werd het recht van de benoeming der diakenen uitsluitend aan de Kerk toegekend en bepaald, dat die diakenen voor den Kerkeraad hun rekening zouden doen. Maar „de Gereformeerde Overheid" kon blijkbaar haar handen niet thuis houden om regelend op te treden op het terrein van de Kerk en de Gereformeerde Kerken hebben, door het vasthouden aan de beginselen van een volkskerk hier méér toegegeven dan goed was. Wat een lange lijst van ellende bestaat er in deze!
„Die van den gerechte" (de Overheid) en „die van het consistorie" (de Kerkeraad) kwamen telkens met elkaar in aanraking en in botsing!
De tyrannie van de magistraten — die meerendeels niet eens tot de Gereform. religie overgingen — over de Kerken is treurig geweest!
De Vroedschap zette soms geheel naar willekeur predikanten af of stelde ze aan; benoemde ook wel kerkelijke functionarissen als kosters, enz.; bepaalde zelfs hoe lang de predikanten preeken mochten, over welke zaken zij wel en waarover zij niet spreken mochten — en ook voor het diaconaat is haar optreden niet zelden schadelijk geweest.
De Staten van Holland en Zeeland, die in 1576 van gedachte waren dat zij een Kerkorde moesten opstellen — en niet de Kerk — leggen in hun concept-Kerkorde de regeering over de Kerken geheel in handen van den magistraat! En ten opzichte van de diakenen wordt dan niet meer of minder gezegd, dan dat heel het diaconaat overbodig is. En wordt door allerlei fondsen en door allerlei uitdeelers zoodanig in den nood der armen voorzien, dat dit niet zou kunnen verbeterd worden en de diakenen dus feitelijk overbodig waren. De Overheid zou wel zorgen voor mannen, die de armen naar hun nooddruft ondersteunden („bequame en godvruchtige dispensiers"). Gedurende den oorlog wilde men nog „tolereeren" (dulden) dat er in de Kerken voor de armen gecollecteerd werd, omdat er vele fondsen in disorde waren, maar als de vrede terug keerde was dat niet meer noodig!
Feitelijk werd dus het geheele diaconaat, de kerkelijke armenzorg, als een onnut meubel opgeruimd. Wel is door de oppositie der kerken en den tegenzin van Prins Willem I, die aanraadde de Kerk-orde door de Kerken gemaakt, te accepteeren, de invoering van de door de Staten ontworpen Kerkorde niet geschied, maar de Staten weigerden op hun beurt de artikelen, door de Middelburgsche Synode (1578), en dus ook de instelling en zelfstandigheid van het diaconaat, officieel te erkennen. Wat een zee van ellende door de Overheidsbemoeiing!
De Hollandsche Staten maakten in 1853 een nieuw concept; van het zelfde laken natuurlijk een pak! In beginsel werd het Overheidsgezag over en in de Kerken vastgehouden. Men wilde een soort van gemengd burgerlijk-kerkelijke armenverzorging.
Ook dat concept is niet ingevoerd. En mee door invloed van Leycester kregen de Kerken gelegenheid te 's Gravenhage in generale Synode in 1586 saam te komen, waar een Kerkorde in eigen geest werd opgesteld.
Doch nauwelijks was Leycester weg, of de oude libertijnsche regeering kwam weer op het kussen en in Utrecht werd door de Staten een Kerkorde opgesteld, waarbij het Staatsgezag over de Kerken op krenkende wijze uitkwam. Men krijgt den indruk alsof de kerkedienaren de meest gevaarlijke personen zijn, tegen wie niet streng genoeg gewaakt kan worden. En deze knechting gold ook het diaconaat. De diakenen mogen geen eigen zegel hebben, geen eigen secretaris enz., wat dus beteekent: de diakenen mogen geen zelfstandig, eigen college zijn, met eigen vrije handeling; in alles, alles moesten zij aan de Overheid ondergeschikt en geknecht zijn; zij mochten alleen aalmoezen uitreiken met goed vinden van de hun toegevoegde deputaten van den magistraat. In 1590 werd déze Kerkorde door de Utrechtsche Staten gearresteerd! hoewel de Kerken weigerden.
De Staten van Holland wilden Utrecht in dezen tyrannieken weg volgen! De predikanten en consistories hadden Leycesters zijde gekozen en scherper dan ooit stond men na diens vertrek tegenover elkaar. Hoewel de politieke heeren voelden, dat men toch een weinig voorzichtig moest zijn met de Kerken! Door een commissie van 8 politieke en 8 kerkelijke personen liet men een Kerkorde opstellen. Uitenbogaert en Arminius zaten ook in deze commissie, doch predikanten waren als „heethoofden" geweerd. Hier en daar wilde men toegeven aan de Kerk. Zoo ook ten opzichte van 't diaconaat. Bij de Verkiezing der diakenen werd aan Overheid en Kerk gelijk aandeel toegekend; de diakenen zouden rekening doen voor den Kerkeraad, in het bijzijn van gedeputeerden van den magistraat. De Kerken weigerden echter ook dit concept aan te nemen, maar men kan hieruit toch gewaar worden uit welken hoek de wind waaide, waarbij de Vroedschap in zoovele dingen de sterkste was.
Hoe groot de invloed ten goede van de Oranjevorsten geweest is, kan men zien in Groningen. Daar is, op raad van Prins Maurits en Graaf Willem Lodewijk, door de Staten een gansch andere weg gevolgd. Immers werden daar twee Embdensche predikanten en twee professoren van Franeker verzocht de zaken der Gereformeerde Kerk zoo goed mogelijk te regelen en ook een Kerkorde op te stellen. Nadat dit concept in de classicale-en synodale vergaderingen onderzocht en aangenomen was, is het als Kerkorde door den magistraat gearresteerd en ingevoerd; en in die Kerkorde waren ook de gereformeerde lijnen voor het diaconaat getrokken. De diakenen worden, volgens deze Kerkorde, door den Kerkeraad gekozen, met approbatie van de gemeente.
Utrecht deed het in 1612 weer heel anders. Daar werd een Kerkorde opgesteld onder leiding van Uitenbogaert, die aan de Overheid de regeermacht ook in kerkelijke zaken toekende. Het recht van verkiezing van diakenen kwam aan den magistraat, uit een dubbeltal door de gemeente opgesteld. Zij moesten rekening doen aan den Kerkeraad „met open deuren" „ten overstaan van den magistraat". Hoofdaalmoezeniers zouden vanwege de Vroedschap lijsten geven aan de diakenen en aan de bestuurders van andere fondsen, opdat men over en weer wist wie ondersteund werden en niet de een alles en de ander niets ontving.
Zoo naderde de Dordtsche Synode, door invloed van Prins Maurits en Graaf Lodewijk door de Staten saamgeroepen. En in de Dordtsohe Kerkorde, daar opgesteld (1619) is het beginsel van de zelfstandigheid der Kerken vastgelegd. De diakenen zijn, naar deze Kerkorde, zuiver kerkelijke ambtsdragers. Zij worden gekozen door de Kerken, 't zij door het consistorie met approbatie der gemeente, of door voorstelling van een dubbeltal aan de gemeente, waaruit deze dan de helft kiest.
In het „Formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen", opgesteld op last van de Synode van 's Gravenhage, in 1586 gehouden, en waarschijnlijk van de hand van Saravia, destijds professor te Leiden, wordt het diaconaat als zelfstandig kerkelijk ambt gehandhaafd. Van eenige verbintenis met de Overheid weet het niet.
Op den bodem van het te Dordrecht verkregen succes kon het vrije kerkelijk leven in de Nederlanden doorwerken. Maar in de practijk was het toch telkens weer, zoowel in Zeeland als in Groningen en Drenthe, ja overal, dat de magistraten de Kerken onder hun macht wilden brengen. En de Kerken hebben zich, door allerlei oorzaak, te gemakkelijk laten breidelen; ook wat het diaconaat betreft.
Vooral de vele aanwezige armengoederen waren een beletsel voor de doorwerking van het diaconaat. Naar Gereformeerd Kerkrecht is de plaatselijke Gereform. Kerk de voortzetting van de oude parochie en zou dus de plaatselijke Gereformeerde Kerk recht hebben op het gebruik, maar ook op het beheer der kerkegoederen. En zoo ook had de diaconie dier Kerk recht op het beheer der armengoederen die in eenig verband stonden met den vroegeren vorm der Kerk of der plaatselijke godsdienstoefening (missen, enz.). Maar men was te zeer gevangen in de idee der volkskerk en achtte het tot het ambt der Overheid te behooren als voedsterheer der Kerk op te treden, waarmee men haar ook het recht toekende de kerkegoederen te beheeren. In plaats dat men protesteerde, vond men het goed! En de Overheid gaf aan deze armengoederen niet zelden een publieke bestemming, waarbij gilden, gasthuizen, enz. enz. in het recht van eigendom der goederen bleven. Dat heeft de grondslag gelegd — de kerke- en armengoederen — voor de latere burgerlijke armverzorging, waardoor de diaconieën in de grootste moeilijkheden kwamen en door de Overheid daarbij werden geknecht.
Toch is het de eere der Gereformeer de Kerken in dezen lande dat zij niet zooals de Luthersche Kerken in de Overheidsarmenzorg hebben berust, maar overal, zij 't ook met veel strijd, het diaconaat als een vrije en zelfstandige instelling hebben gehandhaafd, in Zeeland 't minst, in Groningen 't best. In 1629 wordt er op de Synode door - de Hollandsche Kerken geklaagd, dat op sommige plaatsen de H.-Geestmeesters de helft der kerkcollecten van de diakenen afvorderden, ja, dat er Kerken waren waar de diakenen al het gecollecteerde moesten afdragen en niets over de administratie en uitdeeling te zeggen hadden.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's