Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VERSLAG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERSLAG

van de 20e Jaarvergadering van den Gerf. Bond

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

VERSLAG
van de 20e Jaarvergadering van den Geref. Bond op Donderdag 2 April 1925, in het Gebouw voor K. en W. (Mariaplaats) te Utrecht
.
I.
Onze 20e Jaarvergadering werd Donderdag 2 April te Utrecht gehouden. Het liet zich aanzien dat deze vergadering rustig verloopen zou. In die verwachting zijn wij gelukkig niet beschaamd geworden. Om ruim half elf werd de vergadering op de gebruikelijke wijze door onzen Voorzitter geopend. Ds. van Grieken liet zingen Psalm 27: 7, las voor Zacharia 4 en ging voor in gebed. In zijn openingswoord heette hij leden, belangstellenden en vrienden welkom. Spr. wekte op tot toetreding, om de wille van de beginselen van den Bond. Dat wij thans in 20ste vergadering bijeenkomen, aldus Spr.,is te danken aan de goedheid van onzen God. Hij, Die een jaloersch God is, wil zich ook in deze dingen openbaren, dat Hij is een overvloeiende fontein van liefde. Rondom onzen Bond schaart zich zoo langer hoe meer het werk, dat bedoelt de verspreiding van de waarheid, zoowel in ons land als in het heidenland. Spr. denkt aan het werk van den Geref. Zendingsbond en aan dat van den Ned. Herv. Jongelingsbond op Gereformeerden grondslag. Spr. hoopt, dat door deze vergadering het samenleven van de Gereformeerden in Kerk en Vaderland wordt versterkt.
     Referaat Ds. J. H. F. Remme.
Ds. J. H. F. Remme, van Amsterdam, hield een referaat over: „Eenheid en Gemeenschap". Met gemengde gevoelens — aldus spreker — lazen wij het cijfer 20 boven de agenda dezer jaarvergadering. Als onze Kerk ware wat zij wezen moest, dan zaten wij hier niet; dan hadden wij een anderen, en beteren band in onze kerkelijke vergaderingen, waarin het Woord der Waarheid richtsnoer wezen zou. Maar nu wij die richtige kerkelijke saambinding missen, en bang gevaar van verdoling den enkeling, die alleen gaat, bedreigt, nu willen wij zuinig zijn op den band van onzen Bond. Dit zijn onze woestijn-jaren, maar God verlaat ons niet. Naar saambinding hunkert ons hart en wij voelen de gevaren der eenzame omdoling. De apostel begeert „met alle de heiligen" de liefde van Christus te kennen, die de kennis te boven gaat. „Eenzame uren" kunnen goede uren zijn, maar toch, de enge geul van 't eene hart is geen bedding voor den vollen diepen stroom Gods. Wat Groenewegen zingt van de „zoete banden, die hem binden aan des Heeren lieve volk" is Aposteltaal, gevat in kinderlijke woorden. De zonde is de versplintering. Wij voelen 't als zielesmart en zonde-schuld dat dit splijtproces nergens stilhoudt. De volken-wereld ligt verscheurd. Alom gapen de kloven. Overal rijzen de muren. En 't bloedig schouwspel van den rassenstrijd vindt zijn somber pendant in den klassenkamp op de maatschappij, enz. Alom versplintering, maar nergens droever dan in de wereld der geestelijke dingen. Ons volk gaat diep gebogen onder den zwaren en schuldigen last van den kerke-strijd met zijn onzalige gevolgen van schier eindelooze versnippering tot in 't staatkundige toe. Dat drong om de eenheidsgedachte aan de orde te stellen op deze vergadering. Niet in den zin van de valsche synthese eener onware verbroedering tusschen wie niet ééns geestes zijn. Neen, maar de eenheid als draagster van de belangrijkste goederen der menschheid. In de eenheid, die God allerwegen heeft gewild en gelegd, wortelt veelzijdige gemeenschap.
1. In de eenheid van ons menschelijk geslacht wortelt de gemeenschap der zondeschuld in den eersten Adam; 2 in de eenheid der gemeente met Christus haar Hoofd, den tweeden Adam, ligt gegrond de gemeenschap der gerechtigheid en des levens, en 3 in de eenheid des geloofs bloeit de gemeenschap der liefde, die — zal 't wél zijn — als een bezielende levensadem vaart door den hof des Heeren. Als achtereenvolgens elk dezer gedachten zal worden ontvouwd, moet van volledigheid in de behandeling worden afgezien.
Wie acht geeft op het leven van onzen tijd, merkt op, dat de gemeenschapsleuze wonderen werkt. Wie wat bereiken wil, moet de vlag der gemeenschap ontplooien. Breed wapperen haar banen uit in de namen van socialisme en communisme, die bekoring oefenen over milliöenen, en die beide tot in hun woordbeteekenis toe de kameraadschap prediken van alle menschen. Socialisme van socius (Latijn) = makker, en communis (Latijn) beteekent alles wat in de gemeenschap bloeit en vrucht draagt. En dat dit schier allerwegen diepen indruk maakt, ziet duidelijk wie opmerkt, dat de dragers dezer gemeenschapsleuze zich opwerken tot in de zetels toe, die ingenomen worden door eerste ministers en Rijkspresidenten. 't Zal goed zijn bij de bestrijding dezer stroomingen in 't volksleven te letten op de „onbetaalde vorderingen" die zij onze gekerstende maatschappij voorhouden. Zeker, "de duivel is de aap van God", zooals Lulher zei; in socialisme en communisme zien we op staatkundig en maatschappelijk gebied de vervalsching der eenheidsgedachte; zij tooien zich — hoewel brutaalweg godsdienst „opium" wordt gescholden voor een volk, — zij tooien zich met 'n gewaad ontvreemd uit de kleedkamer der Christelijke Religie, maar 't is toch beschamend, dat God ons in die vervalsching onzer dagen komt herinneren aan die al te vaak vergeten eenheidsgedachte, waarin de bouw van ons menschelijk geslacht rust.
De natuurlijke eenheid, de enkelvoudige oorsprong van ons menschelijk geslacht ligt duidelijk geleerd in Gods Woord. Paulus predikte haar op de Areopagus, (Hand. 17) te midden der Helleensche heidenwereld: "uit één bloede heeft God het gansche geslacht der menschen gemaakt". Dezelfde Apostel leert in den Romeinenbrief, dat de eenheid van ons geslacht van de grootste beteekenis is voor de verbreiding van de schuld der eerste zonde met al haar gevolg van nood en dood over alle menschen. De ongeloovige wetenschap van de vorige eeuw verwierp deze schriftwaarheid, maar ook hier geldt 't snedig gezegde van den vermaarden Leekedichter: „Wat ons de wijzen als waarheid verkonden, straks komt een wijzer, die 't wegredeneert"! De geheele wetenschap is tegenwoordig weer even nadrukkelijk voor de opvatting van de eenheid en den enkelvoudigen oorsprong van de menschheid, als ze in de 2e helft der 19e eeuw den meervoudigen oorsprong voorstond. Zoo zegt, om uit de vele getuigenissen, er één slechts te noemen, L. Stein (anfange der menschlichen Kultur): "de oude Adam-mythe heeft zich gehandhaafd. En ook de Bijbelsche indeeling der volken (Sem, Cham en Japhet) heeft 't laatste woord behouden, want er zijn inderdaad slechts drie rassen".
't Springt duidelijk in 't oog, dat voor de Christelijke Religie deze eenheid en wezenlijke gelijkheid van het menschelijk geslacht, van het grootste belang is. In de eerste 10 hoofdstukken van Genesis liggen de grondbeginselen der Christelijke wereldbeschouwing. Zij leeren ons God kennen als Schepper, en de wereld als Zijn schepping. Zij leeren ons de eenheid van ons geslacht; en in die eenheid wortelt de schuld-en doodsgemeenschap in den eersten Adam. 't Hangt als een wolk van bange benauwenis over de velden onzer ziel, dat neerwerpend oordeel Gods: "daar is niemand, die goed doet, ook niet één"! De kasteelen der grooten, waarin ge een steelschen blik hebt geworpen, tot de stulpen der ellendigen, door den nood gestempeld, alom vindt ge 't bevestigd: „geen huis zonder kruis". Ge behoeft u niet te voeden met de alsem-spijze van 't bitterst pessimisme, om in de donkere gangen van het menschenwee te verdolen, dat ge geen uitweg kunt vinden. Dit algemeen menschenwee dreef tot bezinning: waar ligt 't onheilsspoor, waar langs dit leed tot allen is doorgegaan? Daar moet zijn 'n band, een onheilvolle, die mensch aan mensch verknoopt, zóó alzijdig, dat zelfs de ongeboren vrucht in den moederschoot, niet wordt gespaard.
Pelagius, die leerde dat navolging van 't algemeene voorbeeld hier 't antwoord geeft, miskende den ernst van dit geweldig probleem, 't Wekt wrevel, zulke benauwende vragen op zoo simpele wijze te zien wegwerken. Wie zich zet tot de beantwoording van knellende vragen, geve blijk dat hem zelf die knelling nijpt in de eigen ziel. Daarvan blijkt bij de opstellers van onzen catechismus, die in Vr. 20 deze ontstellende maatschap van schuld en dood aanduiden met de verbrijzelende woorden, dat „alle menschen door Adam zijn verdoemd geworden". Ons gereformeerde volk hoort graag, dat de preek in 't Paradijs, haar uitgangspunt neemt. Terecht, want de preek bedoelt genezing te brengen, en 't wekt vertrouwen, als de arts den ernst der krankheid beseft, waartoe zijn hulp wordt ingeroepen.
God schiep in den morgenstond der eeuwen den mensch, en in dien mensch de menschheid. Adam werd niet alleen geschapen, Dat was niet goed, niet naar Gods bedoelingen. Eerst, de menschheid in 't ontplooide Beeld Gods, Zijn geslacht. En die menschheid gedacht als een organisme; niet als 'n hoop zielen op 'n stukgrond (da Costa), maar als één organisme, saamgevat onder één hoofd. Adam als stamvader is niet genoeg; hij moest ook wezen v e r b o n d s h o o f d van 't menschelijk geslacht, gelijk ook Christus juist als Verbondshoofd aan Zijn gemeente de gerechtigheid en het eeuwige leven schenken kwam. Het „Kort Begrip" geeft 'n proeve, hoe men in weinig woorden veel kan zeggen, in het antwoord op de vraag, of Adam's overtreding ons ook aangaat: ja, want hij is ons aller vader en wij allen hebben in hem gezondigd. 't Eerste ziet op de natuurlijke eenheid (stamvader), 't tweede op de zedelijke, juridische eenheid van Adam met al zijn nakomelingen (verbondshoofd).
Hosea 6 : 7 leert, dat er een verbond is geweest in Adams leven. Daar toch wordt ook Israël en Juda voorgehouden, dat zij „'t verbond overtreden hebben als Adam". Deze gedachte wordt in de brieven van Paulus uitgewerkt, en beteekent, dat 't gebod, door God aan Adam, gegeven, in 't wezen der zaak een verbond was, omdat het bedoelde aan Adam als loon zijner gehoorzaamheid het eeuwige leven te schenken. De-Apostel werkt dit uit, als hij een parallel trekt tusschen Adam en Christus, den tweeden Adam. Op dezelfde wijze als Christus oorzaak van onze gerechtigheid en ons leven is — zoo wij in Hem gelooven —-, is Adam 't van onze zonde en dood. God rekent en oordeelt in één mensch het gansche menschelijke geslacht. Dat drukken onze vaderen uit in de leer van 't Werkverbond. Daarin komt niet alleen de n a t u u r l ij k e, maar ook de z e d e l ij k e eenheid der menschheid tot haar recht. In dit verbond was Adam Hoofd. En gelijk nu 't hoofd 't lichaam met al zijn leden beheerscht, een vader 't gezin beinvloedt, en een koning voor zijn volk ten zegen maar ook tot vloek kan zijn, zoo is 't lot der menschheid in de handen van Adam gelegd. Zijn overtreding is de val geworden van heel zijn geslacht.
Wie hiertegen mort, bedenke tweeërlei:
1. 't Is niet 't zelfde hoe ons geslacht te gronde gaat; daar is 'n val, waaruit geen oprichting meer mogelijk is; zoo vielen de engelen, elk voor zich 'n val, die niet meer te stuiten is. En daar is 'n val, waaruit God Almachtig opricht, de val der menschen, allen in één! Daarom breiden zich over ons geslacht de vleugelen dier Barmhartigheid, die roemt tegen 't oordeel.
En 2. (wat hiermee samenhangt), als wij niet zonder ons weten en toedoen in Adam aan den dood onderworpen hadden mogen worden, dan zouden wij ook niet zonder eenige verdienste onzerzijds in Christus behouden kunnen worden. Werk-en genad-e-verbond staan en vallen met elkaar. Eenzelfde wet geldt voor beiden (Bavinck). Op den grondslag der natuurlijke enkelvoudige afstamming van ons geslacht, is zijn zedelijke eenheid gebouwd, die allen ten nauwste met elkaar verbindt in zegen en vloek, in leven en dood.
De dag, dat Adam tegen Gods gebod is ingegaan, en at van de vrucht van den verboden boom, was de „Schicksalstunde", de beslissende ure voor heel ons geslacht. Van af dien dag dateert de uitdrijving der menschheid uit den hof der Godsgemeenschap, de omdoling door de oorden der wildernis. In die stonde der benauwenis zijn de phiolen van nood en dood uitgegoten over de levensvelden der menschheid. En sindsdien zucht het gansche schepsel als in barensnood. Doch den eersten Adam verbleef — Gode zij dank — niet het     l a a t s t e woord. Het sombere doek van 't verloren Paradijs kreeg in de levenshal van ons geslacht 'n lichtenden stralenden tegenhanger in 't hemelsch schilderij van een herwonnen en vereenigd Paradijs. God was in Christus de wereld met zichzelf verzoenende, hun zonde hun niet toerekenend. En Dien, die geen zonde gekend heeft, heeft God zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.
(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

VERSLAG

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's