Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

De wonderbare vischvangst

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De wonderbare vischvangst.
1 Na dezen openhaarde Jezus zichzelven wederom den discipelen aan de zee van Tiberias. En Hij openbaarde Zich aldus.
2 Er waren te zamen Simon Petrus, en Thomas, gezegid Didymus, en Nathanaël, die van Kana in Galiléa was, en de zonen van Zebedeüs, en twee andere van Zijne discipelen.
3 Simon Petrus zeide tot hen: Ik ga visschen. Zij zeiden tot hem: Wij gaan ook met u. Zij gingen uit, en traden terstond in het schip, en in dien nacht vingen zij niets.
4 En als het nu morgenstond geworden was, stond Jezus op den oever; doch de discipelen wisten niet, dat het Jezus was.
5 Jezus dan zeide tot hen: Kinderkens! hebt gij niet eenige toespijs? Zij antwoordden Hem: Neen. En Hij zeide tot hen: Werpt het net aan de rechterzijde van het schip en gij zult vinden. Zij wierpen het dan, en konden hetzelve niet meer trekken vanwege de menigte der visschen.
7 De discipel dan, welken Jezus liefhad, zeide tot Petrus: Het is de Heere! Simon Petrus dan hoorende, dat het de Heere was omgorde het opperkleed, (want hij was naakt) en wierp zichzelven in de zee.
8 En de andere discipelen kwamen met het scheepje, (want zij waren niet verre van het land, maar omtrent twee honderd ellen) sleepende het net met de visschen.
9 Als zij dan aan het land gestaan waren zagen zij een kolenvuur liggen en visch daarop liggen en brood.
10 Jezus zeide tot hen: Brengt van de visschen, die gij nu gevangen hebt.
11 Simon Petrus ging op, en trok het net op het land, vol groote visschen, tot honderd drie en vijftig; en hoewel er zoovele waren, zoo scheurde het net niet.
12 Jezus zeide tot hen: Komt herwaarts, houdt het middagmaal. En niemand van de discipelen durfde Hem vragen: Wie zijt gij ? wetende, dat het de Heere was.
13 Jezus dan kwam en nam het brood, en gaf het hun en den visch desgelijks.
14 Dit was nu de derde maal, dat Jezus Zijnen discipelen geopenbaard is, nadat Hij van de dooden opgewekt was.
Johannes 21 vers 1—14.

De enge banden des doods konden het oneindige Leven slechts gedurende korten tijd omkneld houden. Dat predikt ons het Paaschfeest. Het Leven triomfeerde over den dood.
Nadat de Heere Jezus nu opgestaan was uit de dooden, is Hij aan meerdere discipelen verschenen om het buiten allen twijfel te stellen, dat Hij waarlijk was verrezen uit het graf. In onze tekststof hebben wij de zevende in de Schrift ons medegedeelde verschijning. Eerst verscheen Hij aan Maria Magdalena volgens Markus 16 vers 9: En als Jezus was opgestaan, des morgens vroeg, op den eersten dag der week, verscheen Hij eerst aan Maria Magdalena, uit welke Hij zeven duivelen uitgeworpen had. Vervolgens aan de vrouwen, toen zij van het graf naar Jeruzalem terugkeerden, volgens Mattheus 28 vers 9: En als zij heengingen om Zijnen discipelen te boodschappen, ziet, Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! En zij, tot Hem komende, grepen Zijne voeten en aanbaden Hem. Hierop aan Petrus. Immers Lukas 24 vers 34 meldt ons, dat de discipelen tot de twee Emmaüsgangers zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien. Daarna aan de twee Emmaüsgangers, volgens Lukas 24 vers 13 tot 32. Den avond van denzelfden eersten dag der week verder aan de apostelen zonder Thomas, volgens Johannes 20 vers 19 tot 23. Acht dagen later voorts aan de discipelen met Thomas, volgens Johannes 20 vers 26 tot 29.
Voor de zevende maal openbaarde de Heere Zich nu, toen er zeven bijeen waren.
Door al deze verschijningen, die nog door meerdere zijn gevolgd, is het dus onomstootelijk vastgesteld dat de Heere waarlijk is opgestaan.
Na dezen openbaarde Jezus Zich Zelven wederom den discipelen aan de zee van Tiberias.
Reeds vóór Zijn sterven wees de Heere Zijne discipelen heen naar Galiléa; Nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galiléa, Matth. 26 vs. 32. Deze boodschap werd herhaald na de opstanding door een engel (Matth, 28 vers 7) en door den Heere Jezus Zelven (Matth. 28 vers 10).
Waarom openbaarde Hij Zich in Galiléa? Omdat Hij daar vele discipelen rond Zich had vergaard; en omdat deze daar veilig wanren tegen de booze aanslagen van de vijandige Joodsche autoriteiten. De discipelen hadden geluisterd naar het bevel van hun Heiland en zie, nu kwam het Goddelijke zegel op hun gehoorzaamheid. Steeds heeft dit plaats. Wie gehoor geeft aan de roep stemmen van den Heere Jezus, wie Zijn bevelen opvolgt, zal Hem met het oog des geloofs als den opgestanen Jezus mogen aanschouwen.
In Galiléa, het noordelijke deel van Palestina, waren dicht bij de zee van Tiberias zeven discipelen te zamen gekomen. Er waren te zamen Simon Petrus, en Thomas, gezegd Didymus, en Nathanaël, die van Kana in Galiléa was, en de zonen van Zebedeüs, en twee andere van Zijne discipelen.
Petrus had zijn Heere wel verloochend, doch bittere tranen van zondeberouw had hij na de verloochening geweend. En dat deze droefheid oprecht was, bleek wel daaruit, dat één der eerste verschijningen hem ten deel viel. Zijn hart ging uit naar Jezus en hij hoopte en geloofde Hem in Galiléa opnieuw te zien. Ook Thomas, gezegd Didymus, d.i. tweeling of dubbele, koesterde dezelfde verwachting. Inderdaad, hij was een dubbele, want van de diepte van ongeloof verhief hij zich door de genade Gods tot de hoogte van het klare, bewuste geloof, dat sprak: Mijn Heere en mijn God.
Ook Nathanaël, de Israëliet, in wiens geest geen bedrog was, en de zonen van Zebedeüs, Jakobus en Johannes, waren naar Galiléa getogen in gehoorzaamheid aan Christus' bevel. Volgens sommigen waren de twee andere discipelen Andreas en Filippus, omdat deze afkomstig waren van Bethsaïda, een stad in Galiléa gelegen, niet ver van de zee van Tiberias.
Simon Petrus zeide nu tot hen: Ik ga visschen. Zij zeiden daarop tot hem: Wij gaan ook met u. Zij gingen uit, en traden terstond in het schip, en in dien nacht vingen zij niets.
Als steeds treedt ook hier Petrus als de actieve, als de handelende, op den voorgrond. Op zijn aansporen vatten ook de anderen hun vroegeren arbeid weer op.
Deze zeven discipelen doen zich hier aan ons kennen als nuchtere menschen. Zij wachten op een nader bevel om te gaan prediken en op de bekwaammaking daartoe door de vervulling van de belofte des Heiligen Geestes. Zij hopen en gelooven straks met den Geest vervuld te worden om hun getuigenis te doen hooren. Zoolang er echter nog geen bijzondere aanwijzingen van Jezus Zelven zijn gekomen, voorzien zij op de gewone wijze in hun onderhoud. Zij werpen zichzelven niet op als predikers, als getuigen van Christus, doch laten zich leiden. Een les voor al degenen, tot wie de roeping komt van den Heere Jezus te getuigen. Gij, die lust gevoelt tot het predikambt, doch die nog geen volle klaarheid in uw levensgang, in uw roeping hebt ontvangen, weest nuchter en wacht op de aanwijzingen, op de leidingen Gods. Dan zal het u gaan als de discipelen. Zij geloofden, zij wachtten en zij zagen den Heere Jezus, die ze een heerlijk onderricht gaf.
De discipelen vingen dien nacht niets. Daar de nacht over het algemeen de gunstigste tijd is om te visschen, omdat de visschen dan de netten niet kunnen onderscheiden, verwachtten de discipelen te zullen vangen en zie, zij werden teleurgesteld.
Dit heeft een symbolische beteekenis. Zij, die visschen met het net des Evangelies, hebben hun teleurstellingen. Het overkomt hun, dat zij te goeder trouw meenen visschen, menschen te zullen vangen en dat zij bemerken dat zij in hunne verwachting beschaamd worden. Dit dient om hen te oefenen in het geloof, in de lijdzaamheid des Geestes. Dit moet hen brengen tot die heilige Goddelijke lijdelijkheid, die zeer werkzaam is in het gebed in de binnenkamer, die met ijver doet wat de hand vindt om te doen en die verder in stil vertrouwen des harten afwacht. Hoe meer wij dat ware afhankelijkheidsbesef doorleven, hoe meer de wondermacht van Christus openbaar kan worden.
De discipelen hadden den geheelen nacht gevischt, doch te vergeefs. Toen 't nu morgenstond geworden was, stond Jezus op den oever; doch de discipelen wisten niet, dat het Jezus was. Al was het scheepje dichit bij den wal, de morgenschemering stelde nog niet in staat duidelijk te zien. Bovendien werden hun oogen zóó gehouden, dat zij Hem niet kenden, gelijk dit ook het geval was geweest met de Emmaüsgangers.
Jezus zeide dan tot hen: Kinderkens! hebt gij niet eenige toespijs? Met de toespijs wordt bedoeld spijze, die gegeten wordt bij brood, in dit geval visch. Zij moesten echter antwoorden: Neen. Een ganschen nacht hadden zij gevischt, doch aan het verlangen van den vreemdeling konden zij niet voldoen.
Hij zeide daarop tot hen: Werpt het net aan de rechterzijde van het schip, en gij zult vinden. Zij wierpen het dan, en konden hetzelve niet meer trekken vanwege de menigte der visschen.
Ongetwijfeld dachten zij, dat deze vreemdeling der zake kundig was, en eenige waarnemingen had gedaan, die hem bewogen te zeggen het net aan de rechterzijde (voor hem, die aan het roer staat) uit te werpen. Zij gehoorzaamden, en ziet, de uitkomst was verrassend.
Deze wonderbare verrassing openbaart ons de wondermacht van den Heere Jezus.
Gij, kind des Heeren, dat uw eerlijke, aardsche roeping in afhankelijkheid van den Heere Jezus moogt vervullen, zult ervaren dat er zegen rust op uw werk. In een hoogeren zin wordt de wondermacht van Jezus echter openbaar bij de geestelijke vischvangst met het net van Gods Woord. Wie dat net uitwerpt op 't bevel van den Heere Jezus, zal diens wondermacht tot zijn grote verrassing bespeuren.
De apostel Paulus ving te Athene weinig visschen; te Korinthe komende, kon hij echter het net des evangelies niet meer trekken vanwege de menigte der visschen. De zeven discipelen werden verrast. Zeven is een volkomenheidsgetal. Het drukt een volheid uit. Gelijk de zeven discipelen nu de wondermacht van Jezus mochten ervaren, zoo gaat het met de volheid van de oprechte kinderen Gods, van de getrouwe dienstknechten des Heeren. Wanneer zij in afhankelijkheid van den Heere Jezus het woord van de heiligheid en de liefde des Heeren, van het recht en de barmhartigheid Gods mogen verkondigen, zullen zij op 's Heeren tijd, op Zijn wijze en naar Zijn mate de zegenrijke wondermacht van Christus aanschouwen.
De discipelen dachten in den gunstigsten tijd (den nacht) te vangen; toen vingen zij niets. In dien morgen, toen 't licht werd en zij meenden dat de tijd ongunstiger werd, vingen zij echter zeer veel visschen. Zoo gaat het met ons. Wij worden in onze gedachten besdhaamd: de Heere voert echter Zijne gedachten uit. Mijne gedachten zijn niet ulieder gedachten, en uwe wegen zijn niet Mijne wegen, spreekt de Heere. Want gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde, alzoo zijn Mijne wegen hooger dan uwe wegen, en Mijne gedachten dan ulieder gedachten (Jes. 55 : 8—11).
De wonderbare vischvangst overtuigde Johannes plotseling, dat de vreemdeling op den oever de Heere Jezus was. De discipel toch, dien Jezus liefhad, d.i. Johannes, zeide tot Petrus: Het is de Heere! Toen Petrus dat vernam, omgordde hij het opperkleed (want hij was naakt, d.w.z. alleen gekleed in zijn onderkleed) en wierp zichzelven in de zee om te spoediger bij Jezus te zijn.
We zien hier het eigenaardige verschil tusschen Johannes en Petrus. Johannes is de man der liefde, der teedere bewogenheid des harten. Hij is de stille natuur, die peinst; hij is de man van de onmiddellijke aanvoeling, van de innerlijke aanschouwing, van de intuïtie. Petrus daarentegen is de spontane, de onmiddellijk en snel handelende, die den gegeven toestand direct overziet en door innerlijken drang op het oogenblik bewogen wordt tot de daad.
Petrus wierp zich met het omgorde opperkleed, dat hij aangordde over het onderkleed heen, in de zee om spoedig bij Jezus te zijn; Johannes kende innerlijk dadelijk den Heere Jezus aan de openbaring van Zijn wondermacht. Petrus zwom naar den oever, Johannes en de anderen volgden rustig met het schip; zij waren slechts twee honderd ellen, d.i. ongeveer 120 meter, van den oever verwijderd. Achter het schip aan sleepten zij het overvolle net.
Aan land komende zagen zij een kolenvuur liggen; daarop visch, die gebraden werd, en daarbij brood. Door Zijn wondermacht had Hij dit vuur, deze visschen en het brood beschikt. Om evenwel een overvloedigen maaltijd te kunnen genieten, zeide Jezus tot hen: Brengt van de visschen, die gij nu gevangen hebt. Hij liet ze de visschen ophalen, opdat ze te meer van de wondermacht zouden overtuigd woorden.
Simon Petrus ging uit het water op den oever en trok met behulp van de anderen het net, op het land, vol groote visschen, tot honderd drie en vijftig. En zie, het wonder wordt nog vergroot. Want, ofschoon er zooveel, groote visschen waren, toch scheurde het net niet. Jezus zeide tot hen: Komt herwaarts, houdt het maal. We hebben hier te denken aan een maal in den morgen. Niemand durfde Hem te vragen uit vrees bestraft te worden: Wie zijt gij? Zij wisten toch, dat het de Heere was.
Jezus nam het brood en gaf het hun en den visch desgelijks. De Heere Jezus treedt dus hier op als de Goddelijke Wondergastheer van Zijne discipelen. Deze verschijning was de derde, n.l. aan meerdere van Zijn discipelen tegelijk. Er was eene groote menigte van visschen gevangen; toch sdheurde het net niet. Zoo wordt de veelvoudige wondermacht van Jezus openbaar; zoo treedt Zijn Goddelijke natuur aan den dag. Eveneens Zijn menschelijke, want Hij at ook Zelf van de spijzen. Petrus getuigt toch, dat hij met Hem gegeten en gedronken heeft na de opstanding (Handelingen 10 vers 41).
De Heere Jezus treedt dus op als de Goddelijke Wondergastheer van Zijne discipelen. Hij geeft ze wat ze noodig hebben voor het uitwendige, en bovenal wat ze moeten ontvangen voor het inwendige, zal het wel zijn. De zeven discipelen zijn een beeld van de volheid van Gods kinderen. Zij zullen door den Gastheer Jezus gevoed worden met het Brood des Levens, met Hem Zelven en zij zullen innerlijk mogen genieten van de visch, de toespijs van geestelijke verkwikking.
Wij hebben hier te arbeiden in het moeitevolle, doornenrijke leven; een ieder in zijn roeping, doch eenmaal zullen wij den oever van het zalige land der volkomen Godsgemeenschap mogen betreden om dan eeuwiglijk bij Jezus te zijn. De oprechte en getrouwe kinderen Gods hebben echter hier te visschen met het net van Gods Woord. Dat zal niet te vergeefs zijn. Want honderd drie en vijftig visschen zullen gevangen worden
153=100+50+3. Honderd ziet op de volheid uit de heidenen; vijftig op de volheid uit de Joden; drie is het getal van de Goddelijke Drieëenheid. In het net, dat niet scheurt, met het Evangelie, het Woord Gods, dat altijd nieuw en frisch blijft en nooit uitgeput is, zal de volheid uit de heidenen en de Joden, waarin de éénige, drieëenige God werkt, behouden gebracht worden op het land van de volzalige rust voor het volk Gods.
Geliefden, zijt gij al gevangen in het net van Gods Woord?
De mensch was vóór den zondeval omvat met het net van Gods liefde. Het was zijn lust daarin gevonden te worden. Hij luisterde echter naar de listige verleiding des duivels en naar de opwellende begeerte der zonde en sprong eigen-en moedwillig uit het net van Gods liefde in de wateren van de door de zonde vergiftigde wereld. Alle menschen dartelen nu rond, van nature, in die vergiftigde zondewateren. Daarom verdienen zij allen geworpen te worden als bezoedelde visschen in den poel des verderfs. De eeuwige, getrouwe God, heeft echter den vloek, die ons moest treffen, gelegd op Zijnen geliefden Zoon en deze vischt nu met het net Zijns evangelies in de wateren van de zondige menschheid.
O, dat gij allen, geliefden, moogt gevangen worden door de prediking des Woords. En zoo niet, dan zult gij als een bedorven visch straks worden weg geworpen in den poel des eeuwigen verderfs. Bidt en smeekt daarom, of de Heere u genadiglijk wil vangen met het net des evangelies.
En zijt gij wel eens onder den indruk van Gods Woord geweest, doch twijfelt gij, of het Woord voor u al een zaad der wedergeboorte is geworden, dat uw bede dan vermenigvuldigd moge worden om gevangen te worden, om verzegeld te worden door den Heiligen Geest van het kindschap Gods. Bidt volhardend om den Heiligen Geest.
En weet gij door Gods genade gevangen te zijn, bedenk dan dat gij hoe langer hoe meer op uw gebed verlost moet worden van de macht en dienstbaarheid der zonde en versta uw roeping ook zelf te visschen met het net van Gods Woord. De zegenende ziel zal vetgemaakt worden.
De Heere doe u allen naar den rijkdom Zijner genade ervaren hoe zalig het is gevangen te worden en anderen te vangen.
Amen.
Nieuw Beijerland.                                                              A. VAN WILLIGEN.                                                 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's