Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

't Is goed voor mij verdrukt te zijn geweest

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

..... ik dank U Heere, dat Gij toornig op mij geweest zijt.Jesaja 12 vers 1.

Over hetzelfde aardrijk straalt klare zonneglans en spreiden zich de vleugelen van den nacht, welven zich zware, zwane wolken of koepelt een staal-blauwe hemel van diep azuur. Zoo kent ook het leven des menschen de verduistering der smart onder de vlerken van den droefheidsnacht en de straling der vreugde onder den koepel des geluks. Zij zijn gelukkig te achten, die door het een zoowel als door het ander herinnerd worden aan de ééne Vaderhand, die lief en leed, blijdschap en druk over ons brengt naar de mate Zijner Wijsheid.
Daar zijn er onder ons oud-vaderlandsche schilders, die men nog roemt om de zeldzaam-juiste wijze, waarop zij licht en schaduw wisten aan te brengen in de kleurenmengeling van hun doek. Elk kind des Heeren zal in 't eind verbaasd staan over de goddelijke wijsheid en juistheid, die uitblinken in de wijze waarop licht en schaduw elkaar in evenwicht houden op ons levensdoek. Van beneden geschouwd lijkt menigmaal het tegendeel waar te zijn. Asaf opent zijn mond om den hemelschen Ontwerper van des menschen levensschilderij te beschuldigen van onjuistheid: hier te veel donker en daar te veel licht; de goddeloozen hebben vrede en mijn bestraffing is elken morgen nieuw. Maar straks herstelt hij zich: .. .dit duurde tot ik uit dien drom van nevelen ging in het heiligdom, om met de Godsspraak raad te plegen". Juist, wij staan in een drom van nevelen, niet bij machte om de juiste verhoudingen te zien. Uit dien drom moeten wij uit. En als dan over ons rijst het onbedriegelijk Licht, dan aanbidden wij: „Heilig zijn o God Uw wegen; niemand spreek Uw hoogheid tegen". Kies wien gij wilt van Gods gekenden, wier leven u in het Woord wordt verhaald, en als ge aandachtig hebt gadegeslagen hoe des Heeren hand hen heeft geleid, door noodweer en zonneschijn, draagt ge straks de diepe overtuiging weg, dat op elk levensdoek de kleuren door een wijze Vaderhand op volmaakte wijze werden gemengd, en uit elk leven hoort ge opgaan de klare klank: ... de Heere heeft alles wèl gemaakt.
In dalen van kwalen en duistere nachten,
Bedroeft Gij, beproeft Gij o God Uw Lam,
Opdat het straks verdragen mag Uw prachten
Van sterrebloesem en van zonnevlam.

Zaagt ge nooit hoe de morgenzon, die opklimt uit der nevelen-schoot op verre vensteren heur straten wierp als één goudenen gloed. Zoo zag ik aan de armste stroohut gulden vensteren. Zoo schept Gods Licht gouden vensteren in het levenshuis van Zijn kind.
Paulus voelt het verband dat daar is tusschen het lijden dezes tegenwoordigen tijds en de heerlijkheid daarna volgende: onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbij gaat, werkt ons een eeuwig gewicht der heerlijkheid. God zelf heeft dit verband gelegd. Hij leidt het daarheen dat de kastijding, die tegenwoordig zijnde geen zaak van vreugde, maar van droefheid schijnt, daarna een vreedzame vrucht der gerechtigheid afwerpt. Wie één plant met Christus werd in de gelijkmaking Zijns doods, hem wacht het deelen in Zijne heerlijkheid. Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon; zoo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden.
Hier ligt de verklaring van 't wonderspreukige woord, van Jesaja 12 vers 1, dat den Heere dank brengt, omdat Hij toornig gewekt is. Als van ééne kastijding geldt dat zij, tegenwoordig zijnde, geen zaak van vreugde schijnt, dan mag dit zeker gezegd van de benauwenis die het gevoelen van Gods toorn drijft door 't beangste menschenhart. "Door Uwen toorn vergaat ons kwijnend leven", zoo kermt de psalmist. 't Zijn ontstellende, neerwerpende oogenblikken, als de menschenziel, die gezondigd heeft, te doen krijgt met een heilig God, die den schuldige geenszins onschuldig houdt. De afgrond roept tot den afgrond, en 't is als of bij het dreunen der eeuwige diepten al de golven en baren des Almachtigen over de ziel zullen heenslaan, wanneer met den dichter moet beleden:
Ik heb gedaan, wat kwaad was in Uw oog,
Dies ben ik, Heer', Uw gramschap dubbel waardig.
'K erken mijn schuld, die U tot straf bewoog,
Uw doen is rein, Uw vonnis gansch rechtvaardig.

Maar zoo ergens, dan geldt het hier: Hij kastijdt dien Hij liefheeft. Valsche barmhartigheid zou haar voorwerp dit stormen door dreunende diepten willen besparen, en het tarwegraan voor versterving in den donkeren aardschoot bewaren. Maar de Wijsheid der eeuwige Erbarming weet, dat daar slechts de vrucht zal rijpen en de morgenwind speelt door het ruischende halmenveld, waar onder het zwarte aarddek het zaad der vernieling werd overgegeven, opdat de levenskiem vrij worden en opgaan mocht. De levenseisch is sterven, opdat de stervensvrucht zij leven. Maar opdat dit neêrvaren ten doode vrucht dragen zal, moet het in nauwe aansluiting aan Christus zijn, den Oversten Leidsman, ook op de wegen ter diepe verbrijzeling. Zóó, dat het werkelijkheid worde wat de Apostel getuigt: ik ben met Christas gekruist! Tien kruisdooden sterven, als 't mogelijk ware, in zelfgekozen marteldom, van Christus vervreemd, bleef zonder uitwerking, want wie de eigen straf ten einde draagt zal eeuwig torsen den last van het duldeloos lijden. Maar het is om Christus, den AlvervulIer, den Borg, die 't al betaalt, dat de neergang der verbrijzeling, aan Hem verbonden, vrucht draagt in den opgang ter Eeuwige glorie: ik ben met Christus gekruist en ik leef. Gekruist en ik leef; O, diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisse Gods!
Ik ben gekruist en ik sterf, zoo verwacht ge het den zieltogende in aankomenden doodssnik te hooren lispelen; o, welk een wonder dan, wonder van triimifeerend leven: ik ben met Christus gekruist en ik leef.
't Zelfde wonder zag de Ziener in het Lam, staande als geslacht, in het midden des Troons. De Leeuw uit Juda's stam overwon als 't Lam, dat zich stemmeloos ter slachting overgaf. En nu staat de Volheerlijke, die dood is geweest en weder levend is geworden, nu staat Hij, in het midden des Troons, en eeuwig zalig is het volk, dat Hem van den Vader gegeven is en onafscheidelijk met Hem bleef verbonden in dood en opstanding beide. Nooit deed Hij afstand van dit Hem toebetrouwde pand! 't Was Hem een smarte-pand; 'n Bloedbruidegom, deze gegevene des Vaders. Het aanvaarden van dit geschenk des Vaders, van deze opdracht der liefde, werd Hem het neerdalen in eeuwige diepten van dood en verbrijzeling, maar Hij heeft overwonnen, in kruissmart en glorie-straling beide. En zoo kan Hij medelijden hebben met Zijn bruid, die gaat langs den diepen weg van het tarwegraan. Hij is bij haar: heeft het pad haar gebaand: Hij begeeft de Zijnen nooit. En als in het barnen van de toornevlammen, als verteringsnood haar aangrijpt onder het zwarte dek van wets-verbolgenheid, en de bange kreet haar ontglipt: wee mij, Ik verga, dan is de vleugel Zijner trouw over haar, en hij wikkelt de levenskiem uit doodsbanden los. En zoo kan de triomfroep opgaan: Ik ben met Christus gekruist en ik leef. Ik dank U, o Heere, dat Gij toornig op mij geweest zijt. Door het schrikdal der ontdekking voert Gods weg naar de deur der hope. En als die open gaat en de lichtglanzen der ontkoming vallen op den verbrokene, dan worden de beenderen verheugd, die verbrijzeld waren, en het loflied wordt geboren in het hart, dat slechts noodkreten slaken kon.
O, waarom dan toch die vraag der verdwazing, die van zachtere dingen hooren wil? Had dan ooit een Heelmeester waarde voor wie geen wonden had? Was ooit een Trooster liefelijk voor wie geen droefheid kende? Is dan een Borg, die mijn plaats inneemt en mijn schulden draagt, mij begeerlijk, zoo lang ik het zelf wel kan en geen hulp begeer? Nog is het u niet duidelijk, dat voor toorne-druk dank kan klinken?
Maar dan is het u ook verborgen, dat uw grootste vijand, die uwe zaligheid allermeest tegenhoudt, niet is uw schuld, maar uw koelheid, uw waan, uw inbeelding, uw zelfbedrog: Ik ben rijk en verrijkt en heb geens dings gebrek. Dit valsche gewaad moet verzengd, dit klatergoud tot pulver verbrand worden. En de eerste levenskreet is niet: „ik ben verlost. God heeft mij welgedaan", maar: "Heere, help mij, ik verga".
Gij wilt dezen weg niet? Die gaat u te diep, is u te donker? Arme, verdwaasde ziel, hoe gelukkig is het dat God meerder is dan ons hart en dat Zijne genade onwederstandelijk is. Heerlijk is het dat de heirkracht van onzen God geen perken kent, zoodat Hij machtig is om uw onwilIig hart gansch gewillig te maken. O, zalig, dat de psalmist mag zingen van ... gaven tot der menschen troost, opdat zelfs 't wederhoorig kroost altijd bij God zou wonen"'. Toen Christus zich opmaakte om zondaren te gaan redden, toen wist Hij dat ze Hem niet met open armen opwachtten, dat de menschheid geen kroon, maar een kruis voor Hem gereed hield. En het komt als een brandende schaamte over ons, dat er niemand is, die God zoekt, ook niet één. Maar straks glanst door dezen schaamte-gloed een straal van innige, Gode verheerlijkende zieleblijdschap: „Hij weet wat van Zijn maaksel is te wachten, gedachtig zijnde dat wij stof zijn".
En als dit heilslicht niet op u vallen kan, zolang gij staat op de bergtoppen uwer valsche hoogheid en gewaande grootheid, maar dan eerst als uw voeten staan in de diepten der vernedering, o, komt dan het danklied van den profeet niet te liggen in wondere klaarheid: Heere, ik dank U, dat gij toornig op mij geweest zijt?
'k Sloeg, eer ik werd verdrukt, 't dwaalspoor in
maar nu, geleerd, houd ik Uw Woord en wegen.

Wat zijt Gij goed!
Amen.                                                        
                                                                                     R.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's