Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een bedroevend optreden.
Het kan niet te dikmaals gezegd worden, hoe de wijze, waarop ds. Kersten en zijne medestanders in openbare samenkomsten voor de verkiezingen optreden, ons Gereformeerd volk bedroeft. De kiezers gaan de leiders der Staatundig Gereformeerde Partij hooren in de verwachting, dat zij met grooten ernst zullen wijzen op den diep gezonken toestand, waarin land en volk, tengevolge van het afwijken van 's Heeren wegen en het loslaten van Zijne ordinantiën verkeert, zoo mede om op de hoogte te worden gesteld van de bange en zorgelijke tijden, waarin wij leven, nu het brutaalste ongeloof — zooals de vorige week in ons blad stond te lezen — van alle kanten opkomt als een wilde stroom, gereed om land en volk te zegenen met ramp op ramp". Dit ongeloof steekt steeds driester het hoofd omboog en laat al luider en luider den revolutiekreet hooren: "laat ons de banden verscheuren en de touwen van ons werpen", om tenslotte den haat en de vijandschap tegen het Van God verordineerde gezag, dat de Heere uit oorzaak der verdorvenheid van het menschelijk geslacht heeft ingesteld (Art. 36 Ned. Geloofsbelijdeis) te concentreeren in den uitroep van "Geen God en geen meester".
Maar aan dit alles schenken ds. Kerten en de zijnen, wanneer zij in woord en geschrift hun licht voor de kiezers laten opgaan, geen aandacht. Zij schijnen een oog te hebben voor den geest des tijds, die bezig is de christelijke grondlagen van ons volksleven te ondermijnen, de begrippen van schuld en straf te verdonkeren, de zedelijke verantwoordelijkheid te miskennen en de heiligheid van het huwelijk aan te randen.
En daarover draagt het Gereformeere volk leed.
Ds. Kersten en zijne politieke vrienden kennen maar één gevaar, dat erger is dan 't Socialisme en het Communisme, n.l. het gevaar, dat schuilt bij de Antirevolutionaire Partij. Het deert daarbij deze mannen niet of door hun optreden de kracht van de christelijke politiek, welke in zoo menig opzicht ons volk ten zegen was, wordt gebroken. Het laat den Staatkundig Gereformeerden koud, wat van hun slooperswerk de gevolgen zullen zijn. Als hun haan maar koning kraait.
En waar zij nu heel goed begrijpen, dat de versterking van hunne gelederen eenig en alleen uit de Antirevolutionaire kringen komen kan, daar worden de verschillen — niet ten aanzien van het levensbeginsel, want daarin zijn beide partijen 't volkomen met elkander eens — door de Staatkundig Gereformeerden zoo scherp mogelijk toegespitst en richten zij hun scherpste pijlen op de Antirevolutionaire Partij. Dit alles zou echter nog in stilheid te dragen zijn, ook al bleef het feit van het niet eendrachtelijk optreden van de beide politieke organisaties bij de stembus diep te betreuren, ware het dan maar, dat de strijd met open vizier werd gestreden.
Doch wat bepaald tegenstaat, is de wijze, waarop ds. Kersten, en andere voormannen van de Staatkundig Gereformeerden de Antirevolutionairen bekampen. Niettegenstaande wij in het nummer van "De Waarheidsvriend" van 24 April l.l. ds. Kersten sommeerden om de vraag te beantwoorden, welke Antirevolutionair, naar zijn zeggen, het verdedigd heeft, dat op de openbare straat een bord mag worden rondgedragen waarop 't schandelijk opschrift vermeld stond; „God is het grootste kwaad", blijft hij het stilzwijgen ten aanzien van zijne beschuldiging bewaren. Hij zal, zoo schrijft ds. Kersten, in zijn politiek orgaan „De Banier", ter gelegener tijd op het artikel terugkomen.
Ondertusschen gaat ds. Kersten maar steeds voort om in de openbare vergaderingen waarin hij optreedt, tot ergernis der aanwezigen, dien hij zelfs niet vergunt hem daarover een vraag te stellen, den Antirevolutionairen als verzakers van het beginsel aan de kaak te stellen. Op dezelfde wijze handelde ds. Kersten ten aanzien van hetgeen wij in hetzelfde nummer van „De Waarheidsvriend" opmerkten over zijn wegblijven in de Kamerzitting van 16 December 1924, toen hij de Antirevolutionairen alléén liet staan in hun scherpe critiek ten aanzien van het laten loopen van extra treinen op Zondag.
Een vriend van ds. Kersten, die in „De Banier" van de vorige week onder den schuilnaam schrijft van Spectator en die met instemming (wij zijn daarvoor dankbaar) gewag maakt van deze scherpe critiek op het spoorwegbeleid van den Minister van Waterstaat, tracht deze afwezigheid van den Staatkundig Gereformeerden afgevaardigde goed te praten, door er op te wijzen dat ook wel leden van de A.R. Kamerclub bij gewichtige kwesties afwezig zijn, maar daarmede is het wegblijven van ds. Kersten, wanneer het om de heiliging van den Zondag gaat, niet verontschuldigd. Het zou daarom zeker aanbeveling verdienen, wanneer ds. Kersten bij de voorlichting van de kiezers ten opzichte van dit punt met wat meer bescheidenheid te werk ging.
Dezelfde vriend Spectator probeert ds. Kersten ook schoon te wasschen van zijne afwezigheid bij gelegenheid van de behandeling van het voorstel van het Antirevolutionaire Kamerlid dr. Scheurer om vrouwen van het lidmaatschap van den Volksraad in Ned. Indië uit te sluiten.
Ds. Kersten zélf zwijgt over dit feit. Toch schuift hij telkens, wanneer hij in vergaderingen spreekt, de onwaarheid naar voren, alsof de Antirevolutionairen voorstanders zijn van het vrouwenkiesrecht en alsof hij alle pogingen in het werk stelt om het vrouwenkiesrecht tegen te staan. Zie, zooiets moest ds. Kersten niet doen. Want dat is zijn persoon onwaardig. Intusschen gaat ds. Kersten voort om met zijn ondeugdelijke wapenen de Antirevolutionairen te bestrijden. Daarbij moeten ook nog halve waarheden dienst doen. Zoo klaagt ds. Kersten b.v. op alle vergaderingen over de benoeming van een Roomsch Katholiek tot Commissaris der Koningin in de provincie Overijssel. Ds. Kersten weet wel beter, althans hij kan het beter weten, en anders moest hij zwijgen, dat voor het ambt van Commissaris der Koningin in die provincie tal van Protestanten zijn aangezocht geworden, doch dat al de gevraagden voor eene benoeming hebben bedankt. Maar deze laatste mededeeling doet ds. Kersten niet, daarvoor past hij; als hij de kiezers komt voorlichten, want dan ontbreekt voor zijn klacht allen grond. Hij zegt natuurlijk niet, dat de regeering, na al de bedankjes welke zij kreeg, niet anders kon handelen.
Deze wijze van doen van ds. Kersten stemt — en dit is te begrijpen — het Gereformeerde volk tot droefheid. Waarom de zaken niet eerlijk en naar waarheid voorgesteld. De Staatkundig Gereformeerden willen van samenwerking van de partijen der rechterzijde niets weten. De vraag laat hen onverschillig op welke wijze zij meenen, dat als de rechterzijde uiteenvalt, er dan een meerderheid in de Tweede Kamer zou zijn bijeen te brengen. Want komt 't daartoe niet, dan wordt het in de Staatshuishouding anarchie. In België, waar men na de verkiezingen van het voorjaar in soortgelijke omstandigheden verkeert als bij ons, dat geen enkele partij eene meerderheid vormt in het Parlement, is het overleg bij de partijen uitgeloopen op een coalitie van Roomsch Katholieken en Sociaal Democraten met een Kabinet van mannen, uit deze beide politieke groepen samengesteld. Wanneer het nu ook bij ons na de verkiezingen dien zelfden weg zou opgaan, in welke richting de Staatkundig Gereformeerden en ook de Hervormd Gereformeerde Staatspartij hard sturen, dan zouden wij den eersten deze vragen wel willen stellen.
Wij lazen in het Correspondentieblad der Gefeformeerde Gemeenten in Nederland en N.-Amerika, „De Saambinder" van 28 Mei 1925, het kerkelijk orgaan van ds. Kersten, dat op de Generale Synode, welke in de vorige maand plaats had, de Deputaten inzake de verhouding tot de Hooge Overheid „met lof rapporteerden over de welwillende hulp door de Overheid steeds betoond". Wij cursiveerden in deze zinsnede een drietal woorden, de woonden lof, welwillende en steeds.
En nu onze eerste vraag: Zouden de Staatkundig Gereformeerden ook bij een Roomsch-Sociaal Democratisch Kabinet kunnen verwachten, dat met lof gerapporteerd wend over de welwillende hulp van de Overheid ten behoeve van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland? Dezer dagen kon men in de bladen lezen, dat de groote militaire wedstrijden te Venlo zullen gehouden wonden op Zaterdag en Zondag 13 en 14 Juni a.s. Maar ook, dat de Minister van Oorlog, de Antirevolutionaire Minister van Dijk, gelast heeft dat deze wedstrijden niet op Zaterdag en Zondag, maar op Vrijdag en Zaterdag 12 en 13 Juni zullen worden gesteld.
Onze tweede vraag luidt: Zal men ook bij een Roomsch-Socialistische regeering zulk een maatregel ter bevordering van de Zondagsheiliging kunnen tegemoet zien?
Wij zouden deze vragen kunnen vermeerderen.
Maar ook zouden wij andere vragen kunnen stellen, als b.v. deze: Loopen wij geen gevaar dat bij een veranderde politieke constellatie de stemdag, zooals dit ook; in andere landen plaats vindt, op een Zondag zal worden gesteld? Of wel, dat aan de ontplooiing van het Protestantsch Christelijk beginsel in het politieke en maatschappelijke leven van ons volk beletselen in den weg zullen worden gelegd?
Ook deze vragen zouden wij met meerdere kunnen aanvullen.
Voorwaar, de Staatkundig Gereformeerden nemen door hun slooperswerk een ernstige verantwoordelijkheid op zich.

Hun bedroevend optreden, dat naar een politiek uitgaat van, het „verdeel en heersdh" kan, zoo God het niet verhoedt, een ramp worden voor ons land en tot een nieulwe pogiflg leiden om de christelijke grondslagen van ons 'volksleven te ondermijnen.

'Dat aan deze actie .vden zullen mededoen, ibetwijfelen wij.

doen, ibetwijfelen wij. Toch lijkt het ons goed, de groote gevaren, welke lanld en volk door het optreden van de Staatkiunidig Gereformeerden bedreigen, nog eens onder de aandacht van onze lezers te brengen.

Een baken in zee.

In aansluiting aan hetgeen wij in het slot van ons artikel '„Een bedroeverid optreden" sdhreven, laten wij bieronder volgen een gedeelte van een artikd, dat wij van de hand van den beer AJbarda, den Soc. Democratisdhen afgevaardigde in de Tweede Kamer, in het Avondblad van „'De Tdegraaf" van 4 Juni aantroffen.

De sdhrijver denkt zidb een uitslag van de stembus, waarbij de redhterzijde het niet verder brengt dan tot ongeveer 50 stammen. Dan venvolgt hij:

„Het oogenblik zou dan gekomen zijn, om te onderzoeken, of de Sociaal Democraten en de Vrijzinnig Democraten tezamen inet de Roomisch KathoHeken een meederheid zoulden kunnen samenstellen en een regeering zouden kunnen vormen. Wat de getallen ibetreft, zou aan de meerder(heid verm'oedelijk niets ontbreken. Reeds nu hebben de fracties dier drie partijen tezamen 56 zetels in haar ezit. Moditen enkde Roomsoh Katholidke plaatsen verloren gaan, dan zal ver moedelijk versteiUdng van de Sociaal Democraten en van de Vrijlzinnig Democraten daartegen opwegen.

'De vraag is sl& dhts of die drie partijen mtrent een werkprograra tot overeentemming zouden kunnen komen. Die raag moet beslist ontkennerid worden eantw'oortd voor ibet geval, dat 'de riching van den heer Van Wijnibengen in de oomsdh Katholieke partij en in haar

nieuwe fractie den toon aans: eeft. Indien daarenteigen' de linkervleugdrdeT partij zidh grooten inivload venwerft, kan de Staatspartij in denrocratisdhe en anti-' m'tlitairistisdhe ridhting gedreven worden. Het is niet in te zien. waariom dan niet evengoed als in anderje landen een sameniwerfcing tussdhen Sociaal Dem'ocraten, Vrijzinnig Democraten en Katholieken zou kunnen .wo'nden bereikt. Die isamenw^rktag zou ikunnen leiden toi een andere en voor de vlalksmassa betere verdeeiling der rijllffiuitgaiven, tot een andere, en voor de Volksmassa betere verdeeling der rijksinkomsten, tot belangrijke verlidhtinig der mMitaire lasten, tot wederopbouw van Ihet ernstig aangetaste voKksoniderwijs, tot wederopbouw 'van de sociale wetgeving, tot afweer van de toenemende gevaren, die de democraten in onze staatsinridh'ting gaan bedreigen".

Na 'hetgeen wij reeds opmerkten, lijkt ons commentaar op dit stuik overbodig. Het artikel spreekt bovendien voor zichzelf. Is er geen redhtsdhe meerderiheid mogelijk en z'al er in 's lands belauig toch een Kabinet moeten worden gevormd, /dan is de eenige oplossing een Ministerie onder Roomisdh-Socialiisitisdhe leidinig.

0, f het in éie ridhting zial gaan, weet de Heere alleen. Bij Hem is het alleen ^bekeiDd. Dodh laat ons Qereformeerd volk bij de komende stembus niet medewerken dat een Roomsdh-Socialistisch Kabinet er door zijn stem kom't.

Wat de heer Allbarda schrijft, moet voor onze mannen een balken in zee zijn.

Een bevoorrechte positie

Er zijn in de laatste dagen belangrijke cijfers versotieraen, die aantoonen welke bevoorredhte positie nog altijd de Openbare School bij Ihet Lager Onderwijs inneemt.

In Amstendaim vermeerderde het aantal leerMngen bij de Openbare School in het tijdivak van 31 Deceraiber 1916 tot 31 December 1924 met ruim 3000 leerlingen, terwijl bij deze , geringe stijging het aantal sdhiolen van 199 tot 324 klom.

In Rotterdaim viel in hetzelfde tijdvak zelfs een achteruitgang van 'het leerlingeugetal met bijna 4000 kinderen te constateeren ; todh klom het aantal scüiolen van 171 tot 319.

Ook in 's'Oravenihage wordt een zelfde verschijnsel waargenomen. In die gemeente heeft diet Bijzonder Ondei-wijs de overhand. Op de 0.penibare Sdhool gaan 26.897 kinderen; op de Bij: z. School 27.265 leerlingen.

Eclhter is 't aantal Oipenibare Scihoien grooter dan het aantal Bijz. Sdhoien. Er zijn 150 inridhtingen van Openbaar Onderwijs, tegen 119 instellinigen van Bijzonder Onidenwijs.

Era wat niu in de drie groo'te gemeenten valt op te merken, is odk regel voor het geheele land.

De bevolking der Openbare School bödroeg op 1 Januari 1920 570324 leerlingen. Dit getal stond op 1 Januari op ruim 40000 minder. Bij dezen achteruitgang steeg eohter het ' aantal scholen van 3437 op circa 3800.

Bij een geriniger aantal leerlingen van 40000, een toename van het aantal scholen met 36Ö.

Het Ohr. Onderwijs, dat met 43000 leerlingen vooruit ging, kreeg 'siledhts 460 scholen meer.

De positie van het Openbaar Onderwijs is, wat men oc'k klagen mOge, nog altijd een bevoorrechte.

Dreigement inzake de Schooi.

Wat ons te wadhten staat inzake het Christelijk Onderwijs, als links de macht in lianiden krijgt; is duidelijk openbaar geworden in den kring van het Nederl. Onderwijzers Genootschap, door een voorstel van de afdeeling 's óravenhage. F')aarin lezen we toch :

„Wij kennen aan den Staat het recht toe zich met opvoeding en onderwijs in te laten".

Als Links dat zegt, dan weten we wel wat de Staats-opvoeding en het Staats­

onderwijs beteekent! „De Staat richte scholen op, die worden betaald uit de publieke kassen. Het onderwijs in die scholen, die openbare scholen zijn, moet neutraal zijn, opdat ieder burger er voor zijn kinderen gebruik van kan maken".

Neutraal — dat is in dit .geval : God doodzwijgen ; de godsdienst er buiten ; alle boeken vrij, maar de Bijbel contrabande ; niet over Oranje praten ; niet bidden nodh danken, eniz. enz.

„Aan hen, die om welke reden dan ook, van de openbare neutrale Staatsscholen geen gebruik wenschen te maken, kan worden toegestaan zelf scholen op te richten onder waarborgen van deugdelijkheid. Zij moeten echter die scholen ge heel of voor een zeer groot deel zelf bekostigen".

Per gratie mogen de ohristelijkein vrijheid hebben am — zelf sdhoien te bouwen, die 'ze dan zdf moeten bekostigen.

De oude geschiedenis dus weer : het liberalisme met vrijheden voor ieider, behalve voor degenen die den Christusnaam behjdén !

„Van financiëele gelijkstelling tusschen openbaar en bijzonder onderwijs kan geen Sprake zijn".

Natuurlijk niet. De christenen zijn geen burgers van Nedeiiland. Dat zijn de Hnksche, neutrale en roode heeren alleen maar !

„Want de financiëele gelijkstelling is een absurditeit en een practische onmo gelijkheid". „Zij verlaagt de Overheid tot dienares van een groep aanvragers" enz. ena.

Is het niet overduidelijk, wat men van Links in 't sclhiM v'oert ?

Dan moeten de minderheden maar onderdrukt worden, want ze zijn als de doode vlieg, die de zalf des apothekers stinkende maakt" — zei Minister Kappeyne van de OopeMo indertijd. En die krenkende taal schijnt men Links nog niet verleerd.

Is het voor ons geen aansporing te meer in deze dagen toch vooral waak-• zaam te zijn en niet te vertragen in den strijd?

• Uw naam worde geheiligd.

Geen dag gaat voorbij, of het weerklinkt in alle talen en stijgt uit, alle volk naar den Troon der genade op : Uw Naam worde geheiligd — Uw Koninkrijk kome — Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op aarde.

Niet onze naam of naampjes ; niet ons koninkrijkje ; niet onze wenschen of verlangens — maar groot en heerlijk en breed weerklinkt het , gebed der christenheid : Uw Naam — Uw Koninkrijk - - Uw wil o Heere, in den hemel ; God en Vader van onzen Heere Jezus Christus !

Daar is. onze persoon bij betrd^ken.

Ook ons gezin ; ook ons beroep, ambt, werk. , ; "'; , , "••

Overal ilióet het gaan om den Naam des Heeren, Zijn Koninkrijk, Zijn eer. Zijn wil, Zijn Woord.

Overal ? , ,

Ja. - f i„ „Ken "Mij in al uwe wegen", zegt dë. 'Heere.

Maar zou het dan voor een Nederlander niet S: élden in de Staatkunde, in de politiek ?

Geldt het Yioor ons Vaderland, voor de historie van ons volk niet ?

Wij weten beter !

Ieder, die het „Onze Vader" welbewust bidt, weet het, dat de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die in de hemelen woont, ook in ons staatkundig beleid', ook in ons poHtieke leven, de eere van Zijnen Naam zoekt.

Daarom willen wij van neutrale staatkunde niet weten.

Wij, christenen, wij moeten chnistelij-' ke Staatkunde hebben, omdat wij bidden : Onze Vader, die in de hemelen zijt, U/w Naam worgde geheiligd. Uw Koninkrijk kome, UAy wM geschiede, gelijk in den hemel, alzoo .ook op aarde !

Calvijn en Rome.

Calvijn zegt : „Het zou wat f raaiis zijn, dat ik den Paus en zijn genooten en dienaren naar vermogen aanviel — en dat ik inmiddels hèn door de vingers zag, die nog véél verderfelijker vijanden Gods zijn en Zijn waarheid nog zooveel krasser aanranden. Neen, dan laat de Paus ten minste nog eenige gestalte van religie staan'; hij vernietigt het geloof aan een eeuwig leven niet; hij leert dat God te vreezen is ; hij stelt op eenige wijze het onderscheid vast tusschen goed en Icwaad; hij. erkent Christus waarachtig. God en menisdh te zijn en eert ten deele" de autoriteit van Gods W'oor^d.

Maar die anderen stellen zich aan aiïs wilden zij den hemel naar de aarde neertrekken, alle Oodsvruaht vernietigen, alle hoogere aandrift in den mensdh uit-Mussdren en de consciëntie is slaap wiegen, tot ei; ten leste geen versdhil hoegenaamd méér overbleef tussdhen mensch en dier".

Te Calvinistisch.

De A.R. Staatspartij heeft van den beginne mannen als leiders gehad, die prin-cipiëel hebben'geboden voorde Calvïnistisahe beginselen en daarvoor steöds zijn opgekomen. Denk maar aan Groen van Prinsterer, Elout van Soeterwoude, Keuohenius, Kuysper, Fabius, Iidenburg, enz.

De liberale minister Thorbecke, die tot driemaal toe een miinisterie vorande, zei tot Groen : „Waart gij een stille partij, die enkd zodit God op haar wijze te dienen, men zou, al hield men uw meening voor dwaling, u eerbieidigen. Maar gij wilt met uw.godsidienstige stdlingen op het politiek gebield regeeren, en zietdaar waar het'gebied van den strijd begint !" • • •

De A.R. Staatsipartij heeft geen stille partij willen zijn ; want het was er haar om. te doen om de eeuiwiige beg'inselen van Gods Woord, naar het systeem van Calvijn, naar voren te brengen op elk terrein des levens, ook in de wetten en in de haridelinigen bij het besturen van ons volk.

In artikel 1 van het Program heeft het altijd gestaan : „De AJR. of Ohrist. Hitorisdhe richting vertegentwoondigt, voor zooved ons land aangaat, den grondtoon van ons volkskarakter, gdijk dit door Oranje geleid, onder invlloed der Her­ vorming, omistreéks 1572 zijn stempel ontving".

De Gereformeerde of Calvinistische beginselen zijn het dus geweest die de A.R. Staatspartij richting hebben gegeven, waarom het Gereformeerde volk van ouds zich bij de A.R. Partij heeft aangesloten en thuis gevoeld.

Maar dit beslist positie-kiezen is voor vele „gematigiden" een reden geweest om zich op een afstand te houden van de partij. Mv^'' ,

En als door matinen als dr. - Kuyper sterk het Calvinistisch karakter der partij naar voren wondt gebracht, is dat Voor jhr. mr. De Savornin Ldhman een van de redenen, om de A.R. Partij te verlaten.

„In de jaren na 1891", schrijft hij, „had de A.R. Partij méér'dan vroeger het „CalMnistisdhe" 'harer beginselen hoog doen klinken". En : „In de volkstaal is Oalviriistisah en Gereformeerd synoniem ; echte A.R. zijn Calvinistisch, derhalve zijn de Gereformeerden de echte Antirevolutionairen". (Onze politieke partijen van C. E. van Koetsveld).

Oók dius om oorzaak, dat jhr. De Savornin Lahman iimh'-~van - , ; Christelijk" of „Protestantsdh" sprak dan van „Calvinistisidh" of „Gereformeerd" is hij uit de A.R. Partij uitgegaan, om zidh bij de Christelijk Historisdïe Unie te voegen.

Maar daarom voelen wij er ons thuis !

En een Oereforimeerd mensdh kan alleen, als hij zich vergist, iets anders zijn dan Antirevolutionair !

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juni 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juni 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's