Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rome en de Bijbel.*)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rome en de Bijbel.*)

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer wij ons ernstig bezinnen op ons christelijk geloofsbezit, dan ontwaren wij de spanning die worstelt tusschen gezag en vrijheid, tusschen kinderlijke onderwerping, die vraagt om leiding en de persoonlijkheid, die liefst zelfstandig optreedt. Wij willen niet het eene aan het andere opofferen. Wij zoeken de verzoening tusschen die twee, op de wijze zooals Luther, die de vrijheid van den christenmensch maintineerde en tevens volkomen onderwerping eischte aan den Koning der koningen.
Wij hebben tegen Rome, niet dat zij het gezag hoog houdt, maar wel, dat zij de persoonlijkheid doodt. Dat is een gezag, dat wij niet mogen dulden. Anderzijds staan wij tegenover de Modernisten, die allerwegen roepen: „laat ons de banden verscheuren". Dat is een vrijheid, tot bandeloosheid geworden, welke wij ten stelligste veroordeelen.
Wij hebben dus den strijd op twee fronten! Volharding en bezonnenheid hebben wij wel zeer noodig. Volharding, omdat de strijd duurt tot het eind der eeuwen en wij niet mogen vertragen. Bezonnenheid, omdat een onbezonnen mensch er maar op los slaat, zonder te zien hoe. Wij willen het nu hebben over: Rome en de Bijbel.
Liever zetten wij deze twee woorden in andere volgorde en zeggen: de Bijbel en Rome; omdat voor ons de Bijbel nummer één is. Hiermee staan we in eens midden in de kwestie. Rome zegt: Rome en de Bijbel. En dat komt, omdat Rome het Woord Gods onttroont en den Bijbel plaatst onder de Kerk, waar dan de Bijbel aan de trappen van den kerkelijken troon den dienstpenning in ontvangst heeft te ne­men, om als bode der waarheid te wandelen, gezonden door de Kerk.
Kardinaal-Aartsbisschop James Gibbons zegt in: „Het Geloof onzer Vaderen" (eene uiteenzetting en verdediging der Roomsche leer) over het Protestantisme het volgende: „Het Protestantisme leert, dat ieder maar op eigen gezag de Schrift moet uitleggen". Hier zien we al dadelijk, hoe moeilijk het is voor een Roomsche om zich een rechte voorstelling te maken van hetgeen 't Protestantisme leert. Want zeggen wij „dat ieder maar op eigen gezag! de Schrift moet uitleggen? Immers neen! De echte kinderen der Reformatie weten wel beter! Deze hechten niet aan „eigen gezag"; die weten wel, dat het tarwegraan in de aarde moet vallen en sterven, wil het vruchten voortbrengen. Wie in den dood van eigen werken gevallen is, gelooft niet meer aan eigen gezag. Maar het Roomsche gezags-beginsel kan ons niet bekoren. Een Kerk, die zich plaatst tusschen God en het menschenhart, is geen goede Kerk. Tusschen God en het hart is inmenging van een derde onduldbaar. Zooals een echt raspaard trilt van verontwaardiging, wanneer een ander dan de meester het aanraakt, zoo trilt de ziel van de echte kinderen der Reformatie van verontwaardiging wanneer iemand zich plaatst tusschen God en haar.
Spreker ontving een nummer van „De Huisvriend", orgaan van de Vereeniging voor Bijbelverspreiding te Amsterdam, terug, voorzien van kantteekeningen door een Roomsche aangebracht; o.m. kwam daarop de volgende vraag voor: „Hoe wilt gij mij waarborgen dat ik een goeden Bijbel krijg". Spreker dacht een oogenblik aan de geschiedenis van Naaman, den Syriër, als Israels Koning zegt: „Ben ik dan God? " Moeten wij van menschen dingen verwachten, die God alleen geven kan? God schenkt goddelijke waarborgen alleen in den weg des geloofs en des Geestes; in den weg van dien Geest, die getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn en die gezonden is, om Gods Kerk te leiden in alle waarheid; die Geest overtuigt van waarheid.
De R. K. waarborgt den mensch, dat hij een goeden Bijbel krijgt. Daar zal Rome wel voor zorgen, waarom dan ook Rome voorop gaat en de Bijbel volgt; de Kerk staat boven den Bijbel. Zoo bouwt de mensch zijn hoop op valschen grond. Maar: „wee den gerusten in Sion"! Er is een valsche rust, waarbij de Roomsche den Bijbel desnoods kan missen, als hij de Kerk maar overhoudt.
Ook wij vragen naar een vasten grond waarop wij kunnen bouwen in leven en in sterven. Wij menschen missen wat; wij zijn niet compleet, waarvan de zonde de schuld draagt. Augustinus zei reeds: „Mijn hart is onrustig in mij, totdat het rust vindt in U, o God!" Deze rust in God is onmisbaar; God zij ónze God; die buiten Hem ronddolen, zullen vergaan. De vorige eeuw heeft , dit gezag ondermijnd. Men maakte revolutie: „Geen God en geen meester!" Maar eer de wereld een paar jaar ouder was lagen dezelfde volkeren, die het wettig gezag hadden afgeworpen, gebukt onder den knoet der dictatuur. Weldra komt de man, die met scorpioenen kastijdt en wiens pink dikker is dan de lendenen van zijn voorganger. Het is de herhaling van de Paradijs-tragedie. De mensch ontvlucht God, rebelleert tegen zijn Maker, loopt over naar Satan, maakt een verbond met den duivel en ervaart dan, dat slavenketenen zijn deel zijn geworden. Vele menschen drijven stuurloos op de woelige levenszee en zoeken dan eindelijk schuilplaats bij een Kerk, die steenen voor brood geeft. Hun wacht de teleurstelling van den woestijnreiziger die denkt drinkwater te vinden, maar spoedig bemerkt dat het zeewater is. Rome houdt rekening met den afgodischen trek in het menschenhart, welke het volk bij den Horeb deed zeggen: „Laat ons goden maken, die wij zien kunnen".
Zelfs hun gouden sieraden hadden zij er voor over. De menschen betalen hun valschen godsdienst duur. Dit zien wij nog in Rome. 't Is goed, dat Israël een God begeert, maar het is zonde dien God van een mensch te begeeren, ook al is die mensch dan een priester die van God is aangesteld, zooals Aaron. Zoo ook bij Rome; dat het een God begeert is goed, maar dat het dien God van een Paus begeert is zonde. God duldt echter geen andere goden voor Zijn aangezicht. Ook wij hebben dien afgodischen trek in ons hart; ook wij zijn in dezen schuldig. Rome kweekt die zonde echter aan, terwijl het den leidslieden past ze te bestrijden. Den Heere uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. Door dit leersysteem wordt het Roomsche leersysteem ontchristelijkt. Hiermede is echter niet gezegd, dat de Roomschen „heidenen" zijn. Een mensch wordt gelukkig niet gedekt door zijn leersysteem. Prof. Gunning zeide eens: „De onwedergeboren mensch is Roomsch; als wij worden wedergeboren worden wij ontroomscht". Dit maakte Luther tot een Kerkhervormer. De afgoderij zit niet alleen in de beelden, maar in Rome heeft men de onfeilbare Kerk, den onfeilbaren Paus — hoewel de rechtbank der historie ze veroordeelt! Op den weg naar den afgrond is geen stilstand, wel ommekeer door Gods Geest.
Hebben Kerk en traditie voor ons dan allen invloed verloren? Neen! getuige art. 5 der Ned. Geloofsbelijdenis, opgesteld door Guido de Bray, die zijn geloof met den dood heeft bezegeld. Dit artikel van de Ned. Geloofsbelijdenis zegt o.m. (het gaat over de Boeken der H. S.): „Wij gelooven zonder eenigen twijfel al wat daarin begrepen is en dat niet zoozeer omdat ze de Kerk aanneemt en voor zoodanig houdt, maar inzonderheid omdat de H. Geest getuigenis geeft in onze harten, dat zij van God zijn". Hier wordt dus, ook al is het dan in de tweede plaats, als bewijs voor de canoniciteit der H. Schrift aangevoerd, dat de Kerk ze aanneemt. De traditie heeft ook een goeden zin. Elk geslacht is met duizend vezels verbonden aan het vorige geslacht. Een nieuw geslacht maakt geen tabula rasa. Wij beginnen de jaartelling b.v. niet met 1517, maar gaan terug. In 1517 keerde men van zijn dwaling terug. In Amsterdam gaat er van den kerkeraad een roep uit om te herdenken dat het Concilie van Nicea in 325 de Godheid van Christus vaststelde. De Bijbel heeft alle verwarring overleefd. Hij verheft zich boven alle eeuwen.
Calvijn zegt: „Leest beroemde schrijvers, zij zullen u meeslepen, leest dan den Bijbel, hij zal u het hart doordragen".
Er is in den Bijbel een wondere éénheid; de woorden van Christus dekken het Oude Testament. Er is een wondere samenhang tusschen al die deelen, die door verschillende menschen in verschillende eeuwen te boek gesteld zijn. De gouden draad der Godsopenbaring loopt door den geheelen Bijbel heen. Gods Voorzienigheid heeft het Woord Gods alle eeuwen door bewaard. De diepste steun aan ons Godsgeloof is de autopisti. De H. Schrift is om haarszelfs wil onfeilbaar. De Kerk heeft een roeping tegenover en beteekenis voor de Schrift. De wolk van getuigen die rondom ons is, kan ons sterken en bemoedigen in den strijd, maar dit is iets anders dan dat het gezag van den Bijbel van de Kerk afhangt. Dit is zoo bij Rome. Daar spreekt men van het onfeilbaar gezag der Kerk. Onze vaderen wezen op de geschiedenis der Samaritaansche vrouw. De Samaritanen waren aanvankelijk geloovig, omdat zij het zegt, maar daarna omdat zij het zelf gezien hebben.
De Reformatie zegt: „De H. Geest getuigt in ons hart, dat de Bijbel is het Woord van God". Hiermede is de vrijheid gered en zijn wij tevens diep afhankelijk. Het geloof is Gods gave. Als de Schrift waarde heeft, is het Gods werk. Al het andere Bijbelgeloof is paedagogische toeleiding. De H. Geest maakt ons met onszelven en met God bekend. Het is de H. Geest die ons zegt: „Het is u hard de verzenen tegen de prikkels te slaan". Dit leidt er toe, dat de mensch zegt: „Heere, ik geloof, kom mijn ongeloovigheid te hulp". Waar het getuigenis des Geestes gemist wordt, is alleen historisch geloof.
Rome zegt ook, dat de Bijbel door mannen, van den H. Geest gedreven, is geschreven. De Bijbel heeft echter alleen waarde, doordat de Kerk dit erkent. Zelfs Augustinus zeide: „Ik zou den Bijbel niet gelooven, wanneer de Kerk er mij niet toe bewogen had". De Kerk is hier dus in de plaats van den H. Geest. De Roomsche Kerk met de Paus legt beslag op den H. Geest. Als Christus den Zijnen den H. Geest belooft, dan schuift Rome zich hier tusschen en zegt: „Dit kunt gij niet hebben, tenzij dan naar mijn woord en mijn wil". Zoo maakt de Roomsche Kerk zich tot een God, dien men zien kan.
Ten tijde van de Reformatie sprak men van de noodzakelijkheid, de duidelijkheid, de genoegzaamheid der Heilige Schrift.
Rome loochent de noodzakelijkheid. De Kerk is zichzelf genoeg. Zij heeft de waarheid en bewaart ze door het onfeilbaar leerambt. De Kerk kan buiten de H. Schrift, de H. Schrift kan niet buiten de Kerk. De Kerk legt den Bijbel uit. Christus schreef nooit, gaf nooit bevel te schrijven; voor Mozes was er ook geen geschreven oorkonde van Gods Openbaring.
De Reformatie kende geen onfeilbare Kerk en toch heeft zij overwonnen; zij stelde tegenover Concilies en Pausen 't gezag der H. Schrift. Het is ondankbaar als men van moderne zijde het Schriftgebouw ondermijnt, bovendien bevordert men daardoor de Roomsche Kerk. Het is de cirkelgang der tegenheden; men komt uit bij Rome; menschengezag boven Godsgezag!
Gibbens zegt: „Nooit werd een land door Bijbelgenootschappen tot Christus gebracht". Wij weten echter, dat de Zending een krachtigen steun heeft aan de Bijbelgenootschappen. Pius VII noemt de Bijbelgenootschappen een arglistige uitvinding van den duivel. Iedere Paus heeft zijn vloek tegen de Bijbelgenootschappen geslingerd. Pius IX schreef er over, als over de pestziekte, stelde ze op één lijn met Socialist en Communist. De geloovige Roomsche moet met afkeer vervuld zijn. De Paus kon echter niet verhinderen, dat de troepen, die in 1870 Rome binnen trokken, werden voorafgegaan door een kar met Bijbels. Rome zoekt de hatelijkheid te bedekken door te zeggen dat de Protestantsche Bijbels valsch zijn. Het doel heiligt de middelen, denkt men daar. Vroeger had men de z. g. n. heilige wraakvuren. De Bijbels werden verbrand. Een der omstanders raapte een door den wind losgerukt blad op en las: „Maar het Woord onzes Gods blijft in eeuwigheid". Niet de vrees voor het zieleheil der gemeente, maar voor den roem der Kerk doet Rome zoo handelen. Het Woord Gods is het brood der Kerk. Vóór Mozes had men het ongeschreven woord. De eerste christenheid had het Oude Testament. Uit den 1sten Thessalonicensenbrief blijkt, dat het gesproken Woord behoefte heeft zich vast te leggen in schrift. Teboekstelling is 't eenige middel om het gesprokene zuiver te bewaren. Uit vroegere toestanden kan niet de conclusie worden getrokken voor het heden. ledere periode van Gods Kerk heeft zijn eigen behoefte. De wijze kent tijd en wijze.
De noodzakelijkheid der H. Schrift is duidelijk bewezen voor deze bedeeling. Alles draagt een opvoedend karakter. Eenmaal zal Christus Zijn gemeente vergaderen. Tot zoolang moeten wij luisteren naar Petrus, die door Rome hoog wordt vereerd met woorden, maar wiens geboden men door daden met voeten treedt: „Wij hebben een profetisch Woord, dat zeer vast is" enz. (1 Petrus 1 vers 19).
Nu volgde nog een enkel woord over de duidelijkheid der H. Schrift. Hier klopt de harteslag der heilige vrijheid, waarmede Christus Zijn gemeente heeft vrijgemaakt. Het is de vrijmaking van den christenmensch. Rome leert, dat de Bijbel duister is. Men doet echter geen moeite, om dit duistere Woord te verklaren. Curtie had een verklaring op het N. Testament gemaakt, maar klaagt over gebrek aan belangstelling. Gregorius I (600) sprak zeer waardeerend over den Bijbel. Deze zegt: Laat alle leeken den Bijbel lezen; het is een vlakke stroom, die door een lam doorwaad kan worden en waar de olifant in zwemmen kan, een Boek voor den meest eenvoudige en den hoogst geleerde. Op het Concilie van Toulouse (1229) werd het Bijbellezen echter verboden; in 1564 werd het lezen van een R. K. goedgekeurden Bijbel toegestaan, als 't vast stond dat het geloof er niet door zou verminderen. Quesnel werd veroordeeld omdat hij den 'Bijbel las.
Rome beroept zich op Hand. 8, waar de Moorsche Kamerling zegt: „Hoe kan ik lezen? Ze vergeten hier drie dingen.
1e. Las de Kamerling een profetisch geschrift
2e. Acht Filippus Schriftverklaring noodig
3e. Reist hij zijn weg met blijdschap. De rol was hem niet ontnomen, maar uitgelegd.
Ook Petrus spreekt van dingen, die zwaar zijn om te verstaan, prijst het profetisch woord en wekt de gemeente op daarop acht te hebben. Hij noemt het Evangelie een Licht, dat schijnt in duistere plaatsen. Rome leert, dat 't Woord zonder uitlegging der Kerk schade kan worden. Het heeft een mooi praalgraf gebouwd en daar Gods Woord in opgeborgen. De waarheid en duidelijkheid van 't Woord brengt de Roomsche traditie een geweldigen slag toe. Wij zien ook wel enkele gevaren aan de vrije lezing van het Woord verbonden. Er ontstaat verdeeldheid en individualisme. Wij moeten echter niet vergeten, dat misbruik het gebruik nooit opheft.
Verwerping van de duidelijkheid der Schrift is onderwerping aan het gezag van den priester. De duidelijkheid van de Schrift waarborgt ons geestelijke en staatkundige vrijheid. Het gevaar van bandeloosheid is te verkiezen boven een Kerk, die van zielen mummies maakt. God koos den weg der vrijheid, den weg der liefde. De duidelijkheid rust in de zekerheid, dat Gods Geest in alle Waarheid leidt.
Rome is wel één, maar het heeft een doode eenheid. Wij hebben den rijkdom der ontvouwing van de veelvuldige wijsheid Gods. Ook in de schepping vinden wij de veelvuldige wijsheid Gods. De eene ster verschilt in heerlijkheid van de andere. Zoo ook op geestelijk gebied. Rome heeft de Procrustusmethode. Zelfs Protestanten hebben zich nog niet geheel aan die methode ontworsteld. Wij moeten tegen dit euvel strijden. Wij, Protestanten, mogen God dienen naar de uitspraak van Zijn Woord en naar de inspraak van Zijn Geest. Dit geven wij voor niets prijs. Gods bloedgetuigen konden nog zingen, wanneer zij den brandstapel beklommen hadden, vol van liefde tot de Waarheid Gods.
Mocht ook in de Protestantsche Kerk de broedertwist plaats maken voor een samen dienen van God naar Zijn Woord. Thomas van Aquino sprak eens het vreeselijke woord: „Wie de Kerk wil weerstaan, gaat uit de Kerk door den ban en uit het leven door den dood". Wie niet wil worden toegebracht, zal worden omgebracht. Laten wij ons voor zoo'n meening hoeden. Moeten wij dan alles goed vinden? Neen! Dat deed Christus óók niet. Maar al klonk Zijn „wee u" over al het verkeerde, toch bad hij voor Zijn vijanden. Hij zeide: „Hebt uwe vijanden lief". Zoo moeten wij ook doen.
De genoegzaamheid van den Bijbel wordt door de Roomsche Kerk niet erkend. Het Concilie van Trente behandelt de overleveringen met gelijken eerbied als de H. Schrift. De Schrift zinkt beneden de traditie. Vincentius zegt: „Overlevering is datgene wat er altijd en overal geloofd is". De Paus werd in 1870 onfeilbaar-verklaard als hij ex cathedras sprak,
Adriaan VI zeide nog: Een opperpriester kan dwalen in zaken die het geloof betreffen. De R. Kerk zegt: „De H. Schrift bevat niet alle waarheden die een mensch gelooven moet en niet alle voorschriften die men nakomen moet; b.v. den doop der vrouwen en het houden van den Zondag.
De H. Schrift bevat echter alles wat tot onze zaligheid noodig is. Rome heeft alleen overlevering noodig om vagevuur coelibaat, 7 sacramenten te rechtvaardigen. Het typisch Roomsche heeft Rome niet uit Gods Woord, maar uit de Roomsche traditie.
Johannes zelf zegt, dat lang niet alles is beschreven, maar wat wij noodig hebben om te leven en te sterven in Jezus' naam en tot Gods eer, is duidelijk beschreven. De overlevering van het O. Testament leidden de Joden in Jezus' dagen tot miskenning van Hem. Christus is de laatste en de hoogste openbaring, de grootste Profeet. Wij hebben geen Kerk, maar den H. Geest noodig, die uit de levende bron put. De H. Geest is niet aan de Kerk, maar aan de gemeente toegezegd. Er is een nauw verband tusschen H. Schrift en H. Geest. Door Zijn Geest en Woord vergadert Christus Zijn Kerk, bekeert onze harten, doet ons deelgenoot zijn van Zijn weldaden.
Rome stelt zich in de plaats van den H. Geest. Zij stelt zich aan als de thessaarier-generaal over de schatkameren des heils. Maar de Paus wordt dan pas gelukkig mensch, als hij als arm zondaar neervalt aan de voeten van Jezus en wandelt naar Gods Woord. Niet alleen personen, ook Kerken moeten gaan in het kleed van den ootmoed. God wederstaat den hoovaardige. Gregorius vereerde Karel IX met de gouden roos, omdat hij de Bloedbruiloft in het leven had helpen roepen en maande hem aan op het ingeslagen pad voort te gaan. Dit is weer een bewijs hoe groot de haat van Rome tegen het Protestantisme is. Hoe is die haat in strijd met de gedachte van Hem, die Liefde predikt, als de vervulling der Wet. Wij allen moeten onttroond worden. Wij zijn kinderen van Adam, die een verbond gesloten hebben met Satan. God ontfermde Zich. Hij zeide: Ik zal vijandschap zetten. Deze vijandschap moet komen tusschen mensch en slang, dan komt de hereeniging tusschen God en mensch; daaruit bloeit de liefde op. Een Roomsch blaadje vraagt, doelend op onze Kerk: „Wie vaart nu met twistende stuurlui?" Zij 't ons een waarschuwing! Terug naar het Woord! Wij bidden te mogen rusten in God alleen. Onze bede ga op tot den Redder der zielen, dat Hij de dwalenden redden en weer brengen mag aan het Vaderhart, waar de rust liefelijk is. Hij geve een krachtig Protestantisme, vast gefundeerd in het Woord.


*) Verslag van een lezing door ds. J. H. F. Remme te Amsterdam, in Februari 1925 gehouden in de Groote Kerk te Rotterdam.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 augustus 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Rome en de Bijbel.*)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 augustus 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's