Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eenvoudige Bijbellezing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenvoudige Bijbellezing.

1 Timotheüs (46)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

4Maar verwerp de ongoddelijke en oudwijfsche fabelen en oefen uzelven tot godzaligheid. (1 Timotheüs 4 vers 7)

1 Timotheüs.
Oefen uzelf tot godzaligheid. De apostel verlangt dus van Timotheüs dat hij zich geestelijk zal oefenen. Terwijl hij „deze dingen den broederen voorstelde", moest hij zich voeden, zich sterker maken in de woorden des geloofs en der goede leer. Dezelfde gedachte houden wij ook hier vast. Hij spreekt nu van eene oefening tot godzaligheid. In het oorspronkelijke staat een woord dat ons doet denken aan de lichaamsoefeningen in het worstelperk, waarvan ook wij de woorden gymnast en gymnastiek hebben. Eene stelselmatige geestelijke inspanning is hier bedoeld, zooals iemand zich traint voor een wedstrijd. Dit zich trainen is werkelijk niet iets uit onzen sportlievenden tijd. Ook in de Grieksche wereld was men er in thuis. De apostel gebruikt ook elders uitdrukkingen die hij aan die ingespannen sportoefeningen ontleent. Zoo ook hier. Hij ziet in de gedachten die menschen voor zich die in het worstelperk al hun krachten inspannen tot een stelselmatige lichaamsoefening. Het gaat hier dus over een geestelijke gymnastiek.
Timotheüs moest de ongoddelijke en oudwijfsche fabelen verwerpen. Daarmede moest hij zich niet bezig houden, zich niet druk maken. Reeds uit Hoofdstuk 1 vers 3 en 4 hebben wij gezien, dat er in Efeze zulke menschen waren die daarin groote vaardigheid betoonden, n.l! in fabelen en oneindige geslachtsrekeningen. Er waren toen ook menschen die zich over de nietigste dingen erg druk konden, maken en daarin zóó gewichtig deden alsof de eeuwige zaligheid er van afhing. Wij hebben toen voorbeelden gegeven om aan te toonen dat dit geslacht nog niet uitgestorven is! Hier heeft de apostel hen ook weer op het oog. Die fabelen worden hier ongoddelijk en oudwijfsch genoemd. Vooral die laatste benaming klinkt ons nu bepaald niet erg deftig in de ooren. Toch wordt hierdoor heel scherp geteekend de nietige, beuzelachtige drukte die er over de kleinste kwesties gemaakt wordt. Zooals oude vrouwen, die daar­ voor allen tijd hebben, ellenlange redenaties kunnen houden over gebeurtenissen, die een ander het vermelden bijna niet waard vindt. Let er dus wel op, dat de apostel met deze ongoddelijke en oud wijfsche fabelen niet bedoelt wat hij in het eerste gedeelte van ons hoofdstuk bestreden heeft. Daar sprak hij over duivelsche leeringen, verleidende geesten en leugensprekers. Dat is eene veel sterkere veroordeeling. Die leugensprekers waren er ook nog niet. De voorteekenen waren er wel van, maar hun grootste gevaar zou nog komen. De menschen van de ongoddelijke en oudwijfsche fabelen waren er reeds lang. Ach nu ja, over deze laatsten wil de apostel zich niet druk maken. Doe gij het ook maar niet, zegt hij tot Timotheüs. Gij hebt wel wat anders te doen, n.l. u te oefenen tot godzaligheid. Dit is een heel wat betere oefening dan die in de fabelen. Het woord „ongoddelijk" klinkt voor ons wel wat scherper dan 't behoeft. Het beteekent eigenlijk ongeestelijk, onheilig, alledaagsch. Dat druk bezig zijn in de oneindige geslachtsrekeningen en in de fabelen is zoo geestdoodend, zoo geesteloos, dat een ieder dat maar met minachting moet van de hand wijzen.
Geestelijke oefening! Daarom gaat het. Gij hebt u, Timotheüs, te trainen met alle kracht om in het geestelijke, tot het godzalige vaardig te zijn. Er is ook voor de godzaligheid oefening noodig. Wij wezen er reeds in ons vorig stukje op. Het voedsel des Geestes staat zoo maar niet klaar voor ons. Er is een geestelijke inspanning voor noodig. Dit had Timotheüs, dit heeft elke leeraar te bedenken, 'k Geloof dat de woorden „godsdienstoefening", „oefenen" en „oefenaar" van deze apostolische raadgeving afkomstig zijn. Dan zal de samenkomst der gemeente ook het kenteeken moeten dragen van deze geestelijke inspanning, bij leeraar en gemeente. Natuurlijk ook bij deze laatste. Het is voor velen blijkbaar veel te moeilijk om hun aandacht bij de preek te houden. Menige dominee is er aan gewoon geraakt dat velen eerst bij den middenzang uit hun slaap oprijzen. Daar is dan weinig te zien van de geestelijke inspanning, wat toch „godsdienstoefening" beteekent. Er zitten ook velen te slapen met open oogen. Men heeft er geen lust in en daarom is het ook te moeilijk hunne gedachten er bij te houden. De leeraar heeft ook te zorgen, dat er gedachten in liggen, in wat hij zegt. Elke prediking moet een getuigenis zijn van een geestelijke inspanning van gebed en overdenking.
Hoe hebben toch de woorden in hun gebruik vaak hun beteekenis verloren! Als wij van „oefenen" en „oefenaars" hooren, het is alsof wij dan moeten denken aan niet al te diep doorgedachte predikingen, aan toespraken die voor elken tekst goed zijn. Het komt dan, met een weinig verandering, toch altijd op hetzelfde neer. De hoorders behoeven zich dan ook in 't geheel niet meer in te spannen. Zij kennen de vaste uitdrukkingen en de gewone gedachtenreeks al lang. En sommigen willen ook liever niets anders hooren. Als een dominee zich daaraan niet houdt, wordt hij als „te geleerd" verworpen. Wel, Paulus, blijf dan maar weg met uw opdracht van het zich trainen tot godzaligheid! Gode zij dank, zijn er beste oefenaars! En er is nog wel zoo hier en daar een „oefening", die iets van het oorspronkelijke woord heeft, 'k Geloof dat oefenen en oefenaars door die benaming er met nadruk toe aangewezen zijn om te toonen wat zij zijn moeten.
De Heere zegene allen arbeid in Zijn wijngaard die naar Zijn Woord geschiedt, ook al heeft dit plaats in eenvoudigheid. Men leze eens de oefeningen van Floor. Hoe eenvoudig zijn zij, maar ook hoe mooi, hoe echt Schriftuurlijk, hoe waarschuwend, hoe troostvol! Dan alleen geschiedt het werk goed als er met God gewerkt wordt, d.w.z. als het biddende geschiedt. Dan spant men ook daarbij alle krachten in om de heerlijke diepte en den rijkdom der gedachten van Gods Getuigenis te verstaan en weer te geven. Dan is het een geestelijke oefening.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Eenvoudige Bijbellezing.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 augustus 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's