Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

Heil u o land!

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wee u, land, welks Koning een kind is en welks Vorsten in den morgenstond eten! Welgelukzalig zijt gij, land, welks Koning een zoon der edelen is en welks Vorsten ter rechter tijd eten, tot sterkte en niet tot drinkerij. (Prediker 10 vers 16 en 17)

Heil u, o land!
Laat de klokken beieren; de muziek doe zich hooren; de vlaggentooi siere torenspits en woning; groen en bloemen vullen onze strate ; het blijde lied klinke overal — want al schijnt het traditioneele Oranje-zonnetje niet, het is toch Oranjedag, de nationale feestdag, nu onze zoo teer beminde en zoo hoog geëerde Koningin met haar volk blij haar 45sten verjaardag mag vieren,
Roept de dichter van Psalm 81 op het feest van de nieuwe maan: „Blaast de bazuin, want dat is een inzetting in Israël, een recht van den God Jacobs", wij zeggen met volle vrijmoedigheid op Koninginne-verjaardag: Blaast de bazuin, heft lofzangen aan, want dit is een wet voor Neêrlands volk, een verordening van Neêrlands God. Natuurlijk weten we ook wel, dat er op dagen als deze helaas veel straatrumoer is en onsmakelijk, zelfs schandelijk feestbetoon, dat vooral in onze groote steden dikwijls van nationaal vreugdebetoon onafscheidelijk schijnt. Maar dat neemt niet weg, dat op een dag als 31 Augustus de nationale blijdschap behoort te zijn bij klein en groot, arm en rijk, omdat ons volk oorzaak te over heeft tot vreugdebedrijf, nu God onze dierb're Landsvrouwe, die als een Moeder haars volks is, weer een jaar spaarde en ons onder hare regeering rust, vrede en welvaart schonk. Wat te meer tot vreugd ons zij en ons tot groote dankbaarheid stemt, als we tegen den donkeren achtergrond, gevormd door de historie der volkeren rondom ons, zoo heel duidelijk aanschouwen de vriendelijke hand onzes Gods, die Neêrlands Vorstenhuis en Neêrlands natie zoo rijkelijk boven bidden en denken weldoen wil.
Waaraan hebben wij 't verdiend, dat hier troon en kroon werd bevestigd, bewaard en geschraagd? Waaraan hebben wij het verdiend, dat hier niet de staf liefelijkheid en saambinding in het midden des volks verbroken ligt, waarbij dan niet zelden — de historie van andere landen is ten bewijs! — de Vaderlandsche bodem gedrenkt wordt door bloed, wat voor rekening komt dan van hen, die Koning en Vorst hebben onttroond, om zelf de natie uit te zuigen en het land met onduldbare lasten te bezwaren.
Daarom merke ons volk met een dankbaar harte op de voorrechten, ons geschonken, nu onze doorluchte Landsvrouwe, de geëerde en geliefde Moeder des volks jarig is, en héél de natie, Protestanten, Roomschen, Joden, schare zich bij vernieuwing rondom Oranje en zinge nu vol blijdschap de dankbaarheid des harten uit in nationale zangen!
31 Augustus is een dag van groote blijdschap !
Daarom hebben we dezen morgen in stilte in onze woning aan deze blijde gebeurtenis gedacht en in ons morgengebed hebben we onzen God gedankt voor Zijn liefde en trouw aan ons Vorstenhuis en Vaderland bewezen; en we hebben des Heeren aangezicht gezocht smeekende om een rijken en milden zegen voor onze Koningin, haar huis, haar raadslieden en ons volk. En hoe meer het volk, dat bidden geleerd heeft, Koningin en vadenand maar aan den troon van Gods genade en liefde mag opdragen, hoe meer we mogen hopen op Gods verbeurden, nochtans onmisbaren zegen.
Maar hoe goed en noodig het is deze dingen in ons huis, in de binnenkamer te bespreken en in het gebed te brengen, het moet verder komen dan de huiselijke kring. Want het is een nationale zaak, die ons gansche volk aangaat!
Daarom moet van deze dingen ook hartelijk, blij en dankbaar gesproken worden op onze Scholen, met onze kinderen, opdat het opkomend geslacht onderwezen worde in alles wat de Heere groot en lieflijk voor Nederland en Oranje besteld heeft en het navolgend geslacht niet, wijs in ongeloofstheorieën, leve bij de leuze der revolutie: „Geen God en geen meester", maar Gods daden weet in erkentenis te houden en daarvan spreke, van geslacht tot geslacht!
Van het gezin moet het komen in de school. Geen scholen daarom, waar Gods Woord niet geëerd wordt en Gods daden niet vermeld worden, waar geen liefde gekweekt wordt voor Oranje en Vaderland. Neen, Scholen met den Bijbel moeten we hebben, scholen, waar onze Koningin deelt in de liefde van hen die onderwijzen en hen die onderwezen worden!
Doch — omdat het nationale dingen betreft, moet het verder dan in gezin en in school komen nog; het moet komen in het midden van het huis des Heeren, waar het volk vergaderd is en waar openlijk 't Woord bediend wordt, waar de dienst der gebeden is. In het midden van de Kerk moeten deze dingen komen en daarom verheugt het ons, dat 't meer en meer gewoonte wordt om op 31 Augustus een kerkdienst te houden met dank-en bedestond, om Gode lof te brengen voor de wonderen Zijner liefde, waarvan in ons land gesproken wordt; en Hem te bidden, dat Zijn aangezicht in vriendelijkheid lichten mag lange, lange jaren nog over Nederland en Oranje, in liefde saam verbonden.
In den tempel Gods weerklinke dan op 31 Auigustus de jubelzang:
U alleen, U loven wij;
Ja, wij loven U, o Heer!
Want Uw naam, zoo rijk van eer,
Is tot onze vreugd nabij;
Dies vertelt men in ons land,
Al de wond'ren Uwer hand.
Daarom zijn we ook nu opgegaan naar Gods huis. En dan dringt zich aanstonds aan ons op, dat het de Heere is die alles zoo wijs heeft verordineerd en ook hierin Zijn zorgende liefde over de menschen openbaart, dat Hij geven wil Koningen en Vorsten om de volkeren, om de landen te regeeren, tot heil van de natie.
Helaas! zijn er velen in den tegenwoordi'gen tijd, ook in ons Vaderland, die deze wijze ordinantie Gods als niets achten, ja, er te vuur en te zwaard tegen ingaan. Terwijl Paulus zegt: „Alle ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen; want daar is geen macht dan van God, en de machten die daar zijn, die zijn van God geordineerd; alzoo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat; en die ze wederstaan zullen over zichzelve een oordeel halen", — weten deze mannen en vrouwen der revolutie het anders en beter; en zij roepen: „weg met de machten, die over ons gesteld zijn"; waarbij in één adem komt: „weg met God, weg met altaar en priester". Een algeheele omkeering willen zij in hemel en op aarde, en als de lichten des hemels zijn, gedoofd en de vorsten der aarde gedood, zal, zoo roepen zij, een paradijs op aarde komen, voor allen met vrijheid, gelijlkheid en broederschap.
Maar zegt Paulus niet: „alzoo, dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat" ? En laat hij er niet op volgen: „en die ze wederstaan, zullen over zichzelve een oordeel halen"?
Welnu - oordeel zelf: geeft de historie der volken Paulus niet gelijk? Zijn de oordeelen niet rondom ons, daar, waar men zich tegen de machten stelt en waar men de ordinantie Gods weder staat? Daarom gaat aan onzen geest op 31 Augustus, in het midden van Gods gemeente in Gods huis vergaderd zijnde, weer bij vernieuwing naar wat Gods Woord zegt: "Door Mij regeren de koningen en de vorsten stellen gerechtigheid" (Spr. 8 : 15). En ziende op onze Koningin, de telg uit het geliefde Oranjehuis, ontwaren we boven haar hoofd, als een fijn-kostbare kroon, de woorden: "bij de gratie Gods".
De Souvereine God, die als de Opperheer Zijn stoel gesticht heeft op de starren en haar gegrondvest heeft op de wolken, die heeft ons onze Vorstin gegeven, om ons volk in Zijn Naam te regeeren en gerechtigheid te stellen in 't midden des lands. En wie haar verwerpt stoot de goddelijke insteling, die tot heil der natie is gegeven, omver en wederstaat niet een mensch, die daar zit in zijn eigen naam, maar wederstaat God en haalt een oordeel over zich. En wat maakt de Heere het niet gemakkelijk aan ons volk om onze Koningin te eeren, te gehoorzamen en lief te hebben!
Want ja, het is waar, er kunnen Koningen en Vorsten zijn, die onwaardig de plaats innemen, die daardoor dan niet tot een zegen, maar tot een vloek zijn voor land en volk en die het der natie zoo moeilijk maken, om het woord te betrachten: „eert den Koning". Maar wat maakt die Heere het niet gemakkelijk en aangenaam voor ons in deze!
't Is bij ons zoo heelemaal niet, wat ons tekstwoord in de eerste helft omschrijft: „dat de Koning den kind is en dat zijne Vorsten in den morgenstond eten". Dat is een ramp voor het land; dat is ellende en smart voor het volk! Dat is zoo vreeselijk.
Maar neen, zoo is het bij ons niet. Geenszins!
't Is bij ons zoo echt naar hetgeen de Schrift verder zegt: „Heil het land, welks Koning een zoon der edelen is en welks Vorsten ter rechter tijd eten, tot sterkte en niet tot drinkerij".
Ge voelt immers wat de H. Schrift in deze bedoelt en ons wil zeggen?
Neen, het is niet tot een ramp en tot een oordeel en tot schrik, als een Koningskind geboren wordt. Wat waren we blij in Nederland toen nu 45 jaar terug, een kind geboren werd, onze tegenwoordige Koningin. En blijer nog — om­ dat in 1880 nog een prins leefde, — waren we nu 16 jaar geleden, toen onze teer beminde Prinses Juliana ons van God werd gegeven, uitspruitend als een nieuwe, teere loot uit den zoo gehavenden Oranjeboom. Een Koningskind is niet tot smart, maar tot vreugd voor een volk, dat zijn Vorstenhuis bemint.
Maar de Schrift bedoelt te zeggen dat het een ramp voor een volk is, als een Koning regeert, die zich aanstelt als een dwaas kind en niet als een wijs, edel man. Zulke menschen, die kinderen zijn in geesteskracht, kinderen in verstand, kinderen in ernst, — zullke menschen maken van hun arbeid een spel, vol wispelturigheid, vol grillen, vol dwaasheid. En een Koning, die niet meer is dan een kind, wordt een vloek voor het volk, waarover hij regeert; te meer als hij raadslieden der Kroon heeft — zoo Koning, zoo Vorsten ! — die eten en drinken, die brassen en spelen. Zoo'n Koning is een ramp, in vredes-en in oorlogstijd; en de speelbal van zijn nukken en grillen en dwaasheden, is hij de speelbal ook van zijn brassende ministers en we verstaan het, dat de Schrift zegt: wee 't land, dat zulk een Koning heeft; wee het volk, dat zulke raadslieden der ........... heeft.
Adel verplicht!
En die regeeren in Gods naam, die in hoogheid gezeten zijn en met eere zijn bekleed, geroepen om de belangen van Volk en Vaderland te behartigen, mogen wel dubbel toezien, dat zij niet ontrouw worden bevonden en een oordeel halen over zichzelf en over heel het volk!
Maar ziet — daar is ook iets anders mogelijk.  En dat is, dat de Koning een zoon de edelen is, dat de Vorsten wijs en vertandig zijn en ter rechter tijd eten. Dan volgt een zaligspreking voor het land, dat zoo'n Koning heeft; en de natie is geluk te wenschen, als wijze raadslieden den Vorst omringen. Wie denkt hier nu niet aan óns Volk, aan óns Vaderland, aan óns Vorstenuis?
Roept 31 Augustus, Koninginne verjaardag, ons deze dingen niet voor den geest, om blij te gedenken hoe de Heere ons hierin komt beweldadigen en overlaadt met Zijne rijkste zegeningen?
Een zoon der edelen. En dan staat die lange rij van Oranes voor ons, van den eersten Prins af, tot de laatste Oranjetelg toe die nu verjaart. Is er schooner figuur, is er edeler vorst, dan de eerste Willem, zoon van vrome ouders, die uit Dillenburg kwam en een erfgenaam van rijke goederen was, maar die zich in de bangste tijden van ons volksbestaan, terwijl de brandstapels brandden en martelaarsbloed den Nederlandsdhen bodem drenkte, zich aan ons volk kwam geven als een redder, met opoffering van geld en goed ja, die zijn leven gaf voor ons Vaderland, stervend, biddend voor het volk, dat hij zijn volk noemde?
Is er edeler vorst, dan de Vader des Vaderlands, die niet at en niet dronk met brassers en onwijzen, maar die zijn laatste geld, verkregen door verkoop van zijn sieraden gaf om hulp te krijgen ter redding van ons volk, dat schier reddeloos was, maar waarvoor de Prins hope en goede verwachting had, omdat hij het lief had en omdat hij gesterkt werd door zijn God, den Potentaat der Potentaten, met Wien hij een verbond gemaakt had.
Edele figuur!
Als een tweede Mozes, de heerlijkheid der wereld verachtend, om smaadheid te lijden met Gods volk. Een tweede Mozes, die wel niet in Kanaan is gekomen met het bevrijde volk, maar die toch de bevrijder des volks is geweest, wiens roem onsterfelijk is in het midden van een natie, die eer zichzelf vergeet dan vergeten zal wat de eerste Oranje voor Nederland heeft gedaan. Bij zijn sterven waren geen 100 gulden in contanten in het 'Prinsenhof — en dat, waar het gezin zoo talrijk was en Louise de Coligny met een klein kindje, Frederik Hendrik, op schoot, als weduwe achterbleef!
En dat alles, omdat de Prins ons volk, ons land zoo teer beminde, dat hij goed en bloel veil had voor Nederland!
„Het beste, dat in Neêrland kwam.
Was, na Gods Woord, de Oranjestam".
Dat geldt ook van de edele zonen van den edelen Prins Willem. Want èn Maurits èn zijn broer Frederik Hendrik zijn ons land tot grooten zegen geweest. Prins Maurits heeft immers .................... heden met vaste hand geregeerd en als de Kerk des Heeren in dezen lande in grooten nood verkeert, te midden van vele harer vijanden, dan werpt Prins Maurits het zwaard in de weegschaal om de Gereformeerden bij te staan.
Frederik Hendrik, een man van fijnen kunstzin, heeft veel gedaan voor wetenchap en kunst en heeft als een echte stedenbedwinger de grenzen van ons and vastgesteld.
Willem III, de Koning-stadhouder — Willem II is jong gestorven — is Engeand en Nederland tot grooten zegen geweest en is de verdediger geworden van het Protestantisme hier en elders.
Edel geslacht! Ja — ook edel, als 't volk verdwaasd door de ongeloofsleeringen en vol van de revolutietheorieën Oranje verjaagt. Dan komt over de lippen van Oranje, als de voet van den Prins zich zet in de visschersboot, om naar Engeland over te steken, geen klacht, veel minder een vloek; maar dan is het een schuldbelijden met 't volk zich één voelend, sprekend van de nationale zonden, die roepen tot God!
Edel geslacht! Zie op Oranje, als hij 30 Novembei 1813 wederkeert uit ballingschap, waar zijn vader is gestorven, op Nederlandschen grond. Blij met ons volk, verheugt Oranje zich bij de gunstbewijzen Gods van volk en vorst geschonken, en het komt blij-dankbaar uit zijn hart: „Nooit kan Oranje genoeg doen voor Nederland!"
Edel geslacht! Dan staat de held van Waterloo ons voor den geest.
Edel geslacht! Koning Willem I, Willem II, Willem II, zij hebben als zonen der edelen geregeerd en in lief en leed hebben ze als wijze Vorsten met ons volk meegeleefd, nooit zichzelf zoekend, maar altijd eerst denkend aan Volk en Vaderland. En daarom is het ook den reohtgeaarden Nederlander, die volk en Vaderland lief heeft en God in erkentenis houdt, uit 't hart gegrepen, wat de dichter zong:
„Oranje boven!" blijv' de kreet
In nood en dood, in lief en leed
Geen and're ga daar boven,
Dan waar wij God mee loven".
't Is God zelf, die in Zijn Woord ons wijst op de voorrechten, die aan een volk geschonken worden als daar een Vorstenhuis is, dat van edele moed, met wijsheid regeert.
Zouden wij daar dan geen acht op geven als Neêrlands volk; en zouden wij God niet loven in Zijnen tempel op den vierdag, ons heden geschonken, nu onze Koningin, de edele telg uit het huis van Oranje verjaart? Immers in haar is ons een dochter der edelen geschonken van den Heere! En terecht is op Neêrlands gedenkraam in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, Neêrland's hoofdstad, ingegrift:
„Oranje in zegenrijk verbond met Nederland".
Dat mag van onze Koningin getuigd worden, dat zij, de Landsvrouwe, tot zegen is voor Nederland. Niet alleen in de tijden vlak na de oorlogsverklaring, waarbij schier alle Europeesche natiën verbonden waren, maar ook in de vreeselijke oorlogsjaren die daarop volgden, is het zoo bizonder uitgekomen in het midden van ons Vaderland, dat het Woord des Heeren waar is: „Heil u, o land, welks Koning een zoon der edelen is, welks Vorsten ter rechter tijd eten, tot sterkte, en niet tot dinkerij".
Zij, bijgenaamd de Vrede-Koningin, zij is niet moede geworden om voor volk en Vaderland te waken, dat het oorlogsvuur hier niet zou ontbranden; en de Heere heeft haar en ons volk bizonderlijk Zijn gunst willen bewijzen en Zijne bewarende handen zegenend over Koningin en Vaderland uitgebreid. In alles leeft onze Koningin mee met haar volk, gelijk de laatste weken nog weer zoo duidelijk hebben bewezen. Het leed der natie is het leed der Vorstin. Waarbij wij ook mogen getuigen, dat het volk haar op de handen draagt, en blij is als zij blij is, mee lijdt, indien haar lijden treft.
Wat zoo heerlijk is, is ook dit, dat onze Koningin wier kind genoemd is naar ................. voor God,  voor Zijn Woord, voor Zijn Christus. En in haar huiselijk leven èn in haar regeeringsbeleid komt het telkens uit, dat zij bidt en haar wijsheid en kracht zoekt bij den Heere, bij Wiens gratie zij Koningin is. En het is geen geheim, dat zij met haar vrome voorzaten één zelfde lied zingt.
Mijn Schilt ende betrouwen
Syt Ghy, o Qodt mijn Heer!
Op U soo wil ik bouwnen
Verlaet mij nimmermeer.
Dat ick doch vroom mach blijven
U dienaer t' aller stondt
De tyranny verdrijven
Die mij mijn hart doorwondt.
„Voor Godes Woord te leven — voor Godes zaak te sterven", dat leeft ook bij onze Koningin. Of heeft zij in het wufte Parijs bij het standbeeld van Caspard de Coligny, zoo wreed vermoord om zijn geloof, niet openlijk gezegd: „het is mijn levendige wensch, dat een ieder die Christus als zijn Zaligmaker kent, in dat geloof worde gesterkt en dat wij allen steeds meer waarachtige getuigen des Heeren mogen zijn".
Edele Vorstin, ons van God gegeven, als een dochter der edelen! Geen vollk is er met zoo'n geschiedenis als Nederland. Geen land is er, dat zijn geestelijke goederen zóó duur heeft moeten betalen als ons land. Maar er dus ook geen volk, dat zijn Vorstenhuis — het huis van Oranje — voor zóó iets groots heeft te danken, dan Nederland. Daarom is het echte Nederlandsche volk met dwepende liefde tot Oranje vervuld! En vreemde vorsten en rijksgrooten hebben meer dan eens getuigd, dat de liefde van het volk tot zijn Koningin hier in Nederland geheel éénig is, waarbij vreemden met jaloerschheid werden vervuld, vroeger en nu. Hoe heerlijk, dat de Oranjeboom dan nog staat in dezen lande! Hoe dikwijls is hij geschud, door felle stormen geteisterd, zóó, dat tak na tak brak en ook de stam zelf bijna bezweek. Wie denkt hier niet aan den 23sten November 1890, toen de droeve mare klonk: „de Koning is dood!"
Willem III was niet meer. Ook waren de prinsen Maurits, Willem en Alexander gestorven. 's Konings oom, Prins Frederik en 's Konings broer, Prins Hendrik, waren ook niet meer. Koningin Sophia was reeds in 1877 gestorven. Ook Prinses Sophie, 's Konings zuster. Toen viel de laatste Oranjetelg in 1890, Koning Willem III. Maar 4 December bij den koninklijken grafkelder staande in de Nieuwe Kerk te Delft, kon de grijze hofprediker ds. van Koetsveld zeggen: „zoo is dan ons Koninghuis uitgestorven, maar Gode zij dank, niet geheel!"
Niet geheel.
Want in 1879 voor de tweede maal in het huwelijk getreden, en wel nu met Prinses Emma van Waldeck Pyrmont, was 31 Augustus 1880 een dochter geboren, Wilhelmina Helena Paulina Maria — en in haar leefde de Oranjeboom voort, ook nadat de Kroonprins in 1879, ook nadat de Koning in 1890 gestorven was. Teer plantje! Maar door God bewaard, behoed, beschut, gezegend. En nu onze Koningin zijnde, staat naast haar haar Koninklijke Moeder, de Prins Gemaal, maar die ons nog 't meest bekoorft is Prinses Juliana, de hope des Vaderlands. Neen, niet uitgeroeid. Maar o! Wat is de kring klein. Wat is de boom dun getakt!
En juist omdat we Oranje zoo lief hebben en bekennen, dat de Heere ons in Oranje zooveel gaf, rijst de bede uit ons harte tot God:
Brak van d' eedlen stam bij 't bloeien
Tak bij tak — Gods wil geschiedt.
Doe Hij de Spruite die Hij liet,
In een liefelijk verschiet
Over 't erfelijk gebied
Weer met dichte lommer groeien.
Tot zóó breedgetakten stam.
Als Zijn wijsheid van ons nam!
Groote zegeningen heeft de Heere aan Nederland gegeven in Oranje. Zal de zegen bestendigd blijven? Wat de Heere met ons volk en met ..................... niet. Maar dit weten we wel, dat het voor Oranje en Nederland dan alleen goed zal wezen, indien verstaan wordt: „wilt doch niet het tijdlick soet 'n stellen boven het eeuwighe goet". Indien verstaan wordt: „Mijn schilt ende betrouwen sijt Gij, o Godt, mijn Heer". Indien op de vraag van D'a Costa:
O Volk, in vroeger eeuw Hervormings-Eerstgeboren
Wat werdt, wat zult gij Ithans? Wien wilt gij toebehooren?
den God des hemels en des Bijbels — of der Eeuw?
Indien daarop mag worden geantwoord:
Voor Godes Woord te leven, Voor Godes zaak te sterven,
dat is onze lus ! Want het woord van den didhter Beets worde miet uitgewischt, voor ons aller oog:
Wat afvalt van den hoogen God
Moet vallen.
Eén zelfde schuld, één zelfde lot
Voor allen.
't Gezin, 't geslacht, het volk, de staat
De kleinen en de grooten
Verlaten wordt, wie God verlaat
Wie God verstoot, verstooten!
Wel hoort men telkens stem op stem
Weerklinken:
„Geen nood, wij redden 't zónder Hem!"
Maar die het zeggen — zinken!
Daarom zal een strijd gevoerd moeten worden tegen alles wat tegen God en Zijn Woord ingaat. Het verbond met den Heere moet worden vernieuwd. Waarbij de dichter ons ook op een dag als Vandaag toeroept:
't Geheim van allen zeggen
Oranje en Neêrland, hoor 't!
Is in Gods vrees gelegen.
Zijn gunst, Zijn dienst, Zijn Woord.
Blijve zóó nog lange „Oranje in zegenrijk verbond met Nederland".


Dit woord is gesproken in den dank-en bedestond welke gehouden is op 31 Augustus 1925 in die Koninginnekerk te Rotterdam. Gelezen is 1 Petr. 2 : 9-25. Gezongen is: Psalm 93: 1. 2, 3 en 4. Psalm 68: 10. Psalm 134: 1. 2 en 3. Na het uitspreken van den zegen zong de Gemeente het 1ste en 6de couplet van het „Wilhelmus".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's