Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

Ontkomen.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze ziel is ontkomen, als een vogel uit den strik der vogelvangers; de strik is gebroken; en wij zijn ontkomen. Psalm 124 vers 7.

Menigmaal wordt eerst na de redding uit gevaar verstaan, hoe groot dat gevaar was en hoe dicht we aan de poorten des doods gekomen waren. Historiebladen en eigen leven leeren ons genoegzaam daarover. En zooals het in het natuurlijke leven is, zoo ook in het geestelijke. Wanneer het verkoren en verloren schaap, in de liefdearmen van Christus gedragen, een blik slaat op den afgrond van zonde en ellende, waarin het verzonken lag, o, dan huivert de ziele en roept het uit: Hoe zou ik voor eeuwig zijn omgekomen, indien mijn Redder zich niet had begeven in dien donkeren afgrond, waar de vorst der duisternis mij gevangen hield, om mij te verlossen! Dan wordt die verlossing een wonder en het klinkt uit het dankbaar harte luide op: Komt, maakt God met mij groot. (Ps. 34).
Is die ervaring u vreemd, Lezer? Is het dan voor u niet waar, dat gij verlost zijt? Kunt gij nog niet zeggen met de vromen, wien de vreeze van 's Heeren Naam bekoort: Geloofd zij God, Die ons uit zoo grooten dood verlost heeft en nog verlost? Toch is dat de jubel van de Kerk van Jezus Christus door al de eeuwen heen en nu het wederom de gedenkdag der Hervorming is, moet het gepast heeten om met Asaf te zingen: 'k Zal gedenken, hoe voor dezen, Ons de Heer' heeft gunst bewezen; 'k Zal de wond'ren gadeslaan. Die Gij hebt van ouds gedaan .......... (Ps. 77).
Onze ziel is ontkomen als een vogel uit den strik der vogelvangers. Zietdaar de blijde jubel, die opstijgt uit het verloste, dankbare harte. Wat een strik is, weten we allen. Hij behoort onder de middelen, waarmede de jager het wild vangt. Nu is in Psalm 124, die betrekking heeft op eene groote verlossing uit bange gevaren, sprake van tweeërlei dreiging. Vooreerst wordt gewezen op de stoute wateren, die in hunne woedende verheffing alles dreigden te overstroomen. Hier is het dus het angstaanjagend geweld. Maar dan ook lezen we van het leggen van lagen in het verborgene, het heimelijk werk der duisternis, dat in zijne geheimzinnigheid en listigheid nog angstwekkender is.
Zoo kennen de kinderen Gods, die een schrikkelijken vijand hebben, zoowel den ruwen tegenstand en openbare verdrukking als de listige omleidingen des duivels en o, zijn de laatsten niet het meest te vreezen?
Onze ziel als een vogel. De vogefaar, de jager heeft den strik gezet. Hij wil dat vogelken vangen, listig, geheimzinnig, gelijk de visscher ook de visschen vangt in zijn net. Daar vliegt het vogeltje blij en vroolijk, onbewust van het gevaar; een oogenblik nog en 't is gevangen, het is zijne vrijheid kwijt. Angstig schreeuwt het.
De Psalmist vergelijkt Israël bij een vogel, die aldus verward is geraakt. Roovers loerden op dat volk Jacobs en grepen het. Welnu, indien we aan de geestelijke dingen niet vreemd zijn, weten we, dat wat hier gezegd wordt, ook geldt voor de Kerke Gods van onze dagen en we dus gewezen worden op wat was en wat door Goddelijke tusschenkomst geworden is.
Wat was! Namelijk de staat der vrijheid. Voordat de vogel gevangen is in den strik, is hij vrij. Zoo was de mensch vrij in het Paradijs. Heerlijk, rijk, onbezorgd leven! Geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, rein, heilig, schoon. Doch als hij in eere was, heeft hij het niet verstaan, noch zijne uitnemendheid erkend; maar heeft zichzelven willens der zonde onderworpen, en overzulks den dood en der vervloeking, het oor biedend aan het woord des duivels. Zoo hebben onze vaderen het in hunne geloofsbelijdenis beleden. En is het niet waar? Is die reine mensch niet gevlogen naar den strik, dien de Satan hem heimelijk uitgezet had: „Is het ook, dat God gezegd heeft? " Gen. 3: 1 v.v. Daar wordt de strik toegehaald. Gevangen, o, zondaar! Slaaf der zonde, slaaf des duivels! Het is gedaan met uw gulden vrijheid, met uwe heerlijkheid, met uwe blijdschap, met uwen vrede!
Ach, en nu is het onverstandig schepsel, (want hun onverstandig hart is verduisterd geworden) een liefhebber der wereld en het haast zich telkens, zondig en afkeerig als het is, naar de vele strikken van den wreeden zielejager. Spr. 7 vers 23. Het meent vrij te zijn, doch is nooit minder vrij, dan wanneer het zijne liederen van vrijheid uitjubelend, zich verheft op eigen kracht, wijsheid, vermogen. Indien de zondaar dat komt te zien!
En nu moge daar zijn het volk des Heeren, dat genade kent, het Zion, dat de Heere zich ten eigendom verkoren heeft en tot hetwelk Hij gezegd heeft: „Jk heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt mijne!" het moet niet meenen, dat het nimmer meer vallen kan in de strikken der zonde. Al is er het innig verlangen, waarin ze zingen: Bij U, mijn Koning en mijn God, verwacht mijn ziel een heilrijk lot straks liggen ze treurig terneder, gevangen in het garen.
Want de zieleverwoester zet zijne strikken altijd en overal uit. Hij heeft er zoovele en heeft ze in allerlei soort. Daar is de strik genaamd hoogmoed: de inwoners van Sodom vielen er in (Ez. 16 vers 49) en David en Nebukadnezar en al die dwaze schepselen, die meenden te zijn als God. Daar is de strik genaamd arglistigheid en bedrog. Jacob viel er in en Bileam en de velen, die gestorven zijn in de woestijn en jongelingen en maagden en Ananias en Saffira en zoo velen. Daar is de strik genaamd begeerlijkheid. Lot trekt naar Sodom en Simson naar Delila en Gehazi gaat Naaman achterna. En de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde, en de zonde voleindigd zijnde, baart den dood. (Jac. 1 vers 15). Daar zijn strikken van eere, van roem, van deugdzaamheid en Parizeïsme, enz. Hoevelen, ook van Gods kinderen, zijn er in gevangen? Soms ziet men ze niet, soms ook wel, maar dan zijn ze zoo mooi, dat men er zich wel mee sieren wil, dat ze wel zoete banden gelijken en men denkt: Zou ik u met dat onschuldig genoegen in gevaar komen. Vergeten wordt dan, dat ouden ketenen ook ketenen zijn en ons achteloos kunnen maken in den strijd tegen den vijand.
Hoe weet Satan de schreden ook van Gods kinderen te leiden naar de paden des verderfs. Hoe komt hij ook met andere strikken aan, om ons tot ontrouw aan den Heere te brengen. Strikken van angst en vreeze, strikken van valsch vertrouwen. Hij stookt voor de drie jongelingen een vurigen oven; hij zoekt voor Jona een schip naar Tarsis; voor Petrus heeft hij een zwaard in Gethsémané en een woord van schamperen spot in de zaal des hoogepriesters. We behoeven niet meer hiervan te zeggen. Heel de geschiedenis van het gevallen menschengeslacht, van de Kerke Gods, van een menschenziel is de geschiedenis van gevangen worden in strikken des Boozen. De dichter belijdt zoo terecht: Want, o Heer', ik ben aan 't zinken, En tot hinken ieder oogenblik gereed. (Psalm 38).
In den strik! Welk een nare toestand. Die de zonde doet, is een dienstknecht der zonde. En mogen andere strikken wel eens losgaan, de strikken des Satans zijn door eigen kracht. of vermogen onbreekbaar, onlosmakelijk en worden ook steeds nauwer aangehaald. Hoe ook de vogel fladdert, hoe zelfs de ..................................................................... niet. Dan komt het angstig kermen, het brullen, de wanhoop. Banden des doods hadden mij omvangen
Daar komt de jager. Een schaterlach der helle! Duistere gestalten naderen.... ach, verloren voor eeuwig....
Verloren? Neen, niet verloren! Zoo spreekt eene stem. En zie, o wonder! de strik breekt
Kan dat? Kunt gij dat? Kunnen wij dat? Ach, de zondaar waant zich vaak een Simson, die de zeelen als draden verbreekt.. Hij meent er wel uit te komen. Vooral wanneer de Satan in zijne boosaardigheid den strik wat losser maakt, zoodat hij niet meer zoo knelt. Dan denkt de ziele wel eens, dat ze er uit is. Doch het is niet waar. Laat ze slechts beproeven een weinig voort te gaan en ze zal weder vallen. De helle lacht er om. Van ondeugd tot deugd bekeerd te worden is nog niet hetzelfde als door Christus te worden vrijgemaakt. De banden blijven.
Maar hoe komt dan toch de strik gebroken? Wel, antwoordt de Psalmist: Hij, de Heere doet het! „Ten ware de Heere, Die bij ons geweest is " Daar hebben we het. Alleen de Machtige Jacobs kan de strikken breken. Dat is de ervaring van Gods volk. 'k Lag machteloos gebonden; Gij kwaamt en maakt mij vrij!
Want de Heere ziet de ellende Zijns volks. Hij weet, dat ze het zichzelven hebben aangedaan. Maar Hij weet ook, dat ze nooit zichzelven kunnen verlossen. Daarom heeft Hij besloten en 't ook uitgewerkt, dat die Dood-en Helverwinnaar de banden zou slaken. In het Paradijs beloofd, is het op Golgotha vervuld. Gods eigen Zoon kwam in den hof van den sterke en heeft dien welgewapende overwonnen. Hij heeft den vorst der duisternis een strik gesteld, toen Hij hem mede nam naar het graf in Jozefs hof, waar Hij hem bond met onlosmakelijke banden.

Hij, Die dat gedaan heeft, kan dus ook alle strikken breken, waarmede Zijn verkoren Bruid gebonden is. Soms breekt Hij ze op eenmaal met kracht, gelijk bij een Saulus op den weg naar Damascus. Dan gaat het door een zwaren weg heen. Soms maakt Hij de draden allengs los. Het duurt dan wel langer, maar ze worden toch ook losgemaakt. Zoo ging het met een Mozes, een David, een Petrus. Soms leidt Hij ze geheel door langs stilIe wegen en zijn er die teedere werkingen des H. Geestes, gelijk bij een Jozef, een Daniël, een Johannes. Soms komt die verbreking jong, soms bij het naderen van den dood. O, daarin is de Heere volkomen souverein. Maar het werk Gods in Zijnen Zoon is toch immer verlossend werk. Hij was 't, voor Wien gereed, De koop'ren deuren weken  De ijz'ren grend'len deed In duizend stukken breken. (Psalm 107).
Ontkomen! Zoo jubelt het in de ziele! Is het niet een wonder? Wij zijn ontkomen! Ginds de verbolgen zee. Hier de geredde scheepslieden. Ginds de gevangenis, de donkere kerker. Hier een uitgeleid volk. Ginds de tranen, de smeekingen. Hier de vreugde, de kelk des heils, het morgenrood! Ginds het wapengekletter des vijands, het gehuil van den brieschenden leeuw, de vurige oven. Hier de troost en vrede en zoetheid aan Jezus' harte. Gij zijt verlost o ziele, God heeft u welgedaan! De vogel vliegt snel, juichend uit den gebroken strik, het licht tegen gelijk de duif door 't zilverwit. En 't goud, dat op haar veed'ren zit. Bij 't licht der zonnestralen
Ontkomen! Wie zal vertolken, wat in het geredde harte omgaat? We lazen nog pas, dat de man, die als de sterkste in Duitschland gold, gestorven was. Hij was een z.g.n. boeienkoning. Alle banden wist hij te verbreken of van zich te schuiven. Maar die sterke man wist niet te ontkomen aan de banden van dood en graf. Doch er is een andere Koning. Hij is sterker dan dood en graf. Hij verbrak ook alle banden der zonden en alle boeien van den dood. Vraagt gij Zijn naam, zoo weet. Dat Hij de Christus heet, Gods Eengeboren Zoon, Verwinnaar van den troon ,
Van Hem zingt een verlost volk. En in verwondering wordt telkens gevraagd: Waarom mij gered, Heere? Mij, dien opstandeling, dien vijand, dien hater! Welk eene liefde is er voor dien Koning in 't gemoed. Jezus, mijn Liefste! Gij hebt den strik verbroken, de betoovering der zonde. Die slang met haar doorborend oog had de duive des Heeren geheel verlamd en zij zou haar prooi voor eeuwig geworden zijn, zoo Gij, liefste Bruidegom, niet gekomen waart en die slang den kop had vermorzeld. Welk eene blijdschap is er in het harte! Des Konings dochter is geheel verheerlijkt inwendig. Welk eene begeerte, om Hem ter eere te leven.
Ja, het vrome volk zal huppelen van zielevreugd.
Lezer, we weten niet, of u de strik al gebroken is, of gij al dien grooten Helper kent? Misschien weet ge niet eens, dat ge in den strik der zonde gevangen ligt. Misschien gevoelt ge geene knellingen, geene benauwdheden des harten. Misschien kermt ge niet eens over uwen ellendigen staat. Ge zijt vroom, zelfgenoegzaam, rijk en verrijkt. Ach, hoe dicht zijt ge bij uw gewis verderf. Och, dat de Heere u uwen weg en jammer ontdekke, opdat ge nog eens een Strikverbreker noodig krijgt en de toevlucht zoekt bij Christus Jezus.
En gij, die u verlost weet, maar toch nog zoo vaak in strikken valt, o, weet het, de groote strik is gebroken en nu zullen alle vallen en lagen niet verhinderen, dat ge het eigendom des Heeren zijt. Ja, niemand zal u meer kunnen rukken uit de hand des Vaders.
Laat dat in uwe vreeze dan maar uw troost zijn. De Heere is de goede Herder. Hij leidt Zijn ontkomenen aan wateren der rust.
O.                                                                                                              L.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's