Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Artikel 36 Ned. Geloofsbelijdenis. De ordinantie Gods inzake de Overheid en de taak en roeping van de Overheid inzake religie en Kerk.
VIII.
Men schijnt niet te willen begrijpen, wat met name de Antirevolutionaire Staatspartij, welke partij steeds voor Christelijke Staatkunde is opgekomen, bedoelt en wil. Zelfs is men zoo vriendelijk om deze partij van Groen, Kuyper, Idenburg, Colijn, Heemskerk, Visscher en zoovele anderen in de schoenen te schuiven, dat zij voor neutrale staatkunde is en in deze op den weg der revolutie wandelt; aan welk spelletje politieke tinnegieters als de gebroeders Gravemeijer ijverig meedoen, terwijl de geachte afgevaardigde ds. Lingbeek er zelfs in de vergadering van de Tweede Kamer zóó over sprak tegenover den oud-minister Heemskerk, bij het debat over de biosooopwet — onder „gejoel" van de Kamer, alias Kleerekoper, Duys, Marchant enz. enz.
Vuurtje-stoken, dat is voor zulke menschen blijkbaar huai lust en hun leven ; en dat, waar zij ln hun lendenen nog niet hebben wat mannen als Groen, Kuyper, Idenburg, Oolijn lin hun pink hebben. De Antirevolutionaire Staatspartij heeft nooit anders geleerd dan dat de Overheid, waar ook gevonden, Gods dienaresse is. Het wezen der Overheid, de inzetting als zoodanig, is van God en aan Gods wet gebonden. Dus niet de Overheid hier, of de Overheid daar, maar de Overheid overal. „Er moet daarom stipt aan worden vastgehouden dat alle Overheid bekleed is met Goddelijk gezag, geheel afgezien van de vraag, wie de vorst in zijn persoon is en óók afgezien van de vraag, op wat wijze hij zijn gezag uitoefent. Men mag niet zeggen: eerst als de Overheid zeker zedelijk karakter vertoont wordt ze dienaresse Gods. Ze is dit altijd. De heilige Apostel spreekt het zoo stellig mogelijk uit, dat de macht die er is, van God is; en dat wel zonder eene beperking of machtsbepaling. (Dr. A. Kuyper, De Gemeene Gratie III, blz. 55).
Overal, onder alle volkeren en in alle werelddeelen geldt, naar christelijke overtuiging, in wezen hetzelfde: alle Overheid is Oods dienaresse en aan alle Machten en Regeeringen moet de eisch gesteld worden de beginselen van Gods Woord na te speuren om, als Overheid daaraan van Godswege gebonden, ook daarnaar te handelen en te wandelen; en dus het in den Staat georganiseerde maatschappelijk leven, te richten en te stureu naar Gods wil en Woord. Waarbij wel iduidelijk is, dat niet alle Overheid zich bewust is Oods dienaresse te zijn, maar dan blijft toch waar: „er is géén macht dan van God en de machten die er zijn, die zijn van God verordend" Rom. 13).
Van de Overheid onder ons moet dan ook zeer zeker geëischt en mag verwacht, dat zij, zich haar roeping en taak bewust, een christelijke Staatkunde zal voeren en in haar regeerbeleid zal handelen naar en zal opkomen voor de beginselen van Gods Woord. En als er één partij in deze voor haar beginsel inzake christelijke politiek is uitgekomen, dan is het de Antirevolutionaire of Christelijk-Historische Staatspartij sinds 1878 onder ons bij ons christenvolk bekend en geliefd. Dat is de partij, die het eerst het volk, dat vasthoudt aan de Heilige Schrift en dat Gods vinger erkent in 's lands historie, politiek heeft willen organiseeren, om te bevorderen, dat er ten onze uit christelijke Staatkunde zal worden gevoerd, heel 't volk ten zegen.
Laat ons ten bewijs van het gevoelen der Antirevolutionaire of Christelijk-Historische Staatspartij inzake christelijke Staatkunde één citaat geven uit het 3de Deel van „De Gemeene Gratie", welk citaat met vele zou te vermeerderen zijn, maar 't welk naar onze meening duidelijk genoeg is om elk eerlijk mensch — vriend of vijand van de A.R. — te overtuigen, dat fout gaat, die zegt dat de A.R. niet een christelijke Staatkunde voorstaat, maar gekozen heeft voor een neutrale Staatkunde.
We lezen dan op blz. 129, dat aan alle Overheid de eisch moet worden gesteld om met de rijkere kennis van den wil Gods, die ons uit de HeiHge Schrift toekomt (omdat de natuurlijke Godskennis ons niet genoeg is en ons niet helpen kan. Zie de toelichting van „Ons Program", 4de druk, blz. 49) rekening te houden, om er zich zonder voorbehoud aan te onderwerpen, waarop de geleerde schrijver dan op blz. 130 laat volgen: „Hierop leggen we vollen nadruk.
Er mag toch nimmer, ook maar één oogenblik, aan getwijfeld worden of elk mensch en dus ook elk Overheidspersoon is gehouden naar Gods wil te vragen, zijn kennisse van den Goddelijken wil binnen de perken van het mogelijke te verrijken, naar dien gekenden wil te handelen en vooral bij het leiden van anderen zich dien wil ten regel te stellen. Gods opperheerschappij is volstrekt. Ze gaat over alle mensohen, en er kan onder menschen geen gezag of geen macht, hoe hoog ook, zijn, die niet geschapen is om voor God te leven en Gods wil tot richtsnoer van alle handeling te nemen. Staat het nu vast, dat de Heilige Schrift ten opzichte van allerlei dingen, ook die het burgerlijk leven aangaan, ons over den wille Gods een licht ontsteekt, dat buiten het Woord teloor ging, dan volgt hieruit rechtstreeks dat op ieder mensdh en zoo ook op alle Overheid de plicht rust om met dat nieuw ontstoken licht zijn voordeel te doen en dienovereenkomstig te handelen.
Zonder zweem van aarzeling moet op dien grond uitgesproken, dat ook de keizer van China en de emir van Afghanistan, de Sultan van Djokja gehouden en verplicht zijn van Gods Woord kennis te nemen, hun kennisse van den Goddelijken wil uit de openbaring van dat Woord te verrijken en zichzelven te gedragen en hun volken te leiden overeenkomstig den in dat Woord geopenbaarden wil".
En verder: „de Overheid is en blijft „Dienaresse Gods" en geen dienaresse Gods is denkbaar dan staande onder de verplichting om haar gezag overeenkomstig Gods wil uit te oefenen, onder de beschijning van het door God zelf daarvoor ontstoken licht".
„Christelijke of niet Christelijke Overheid maakt ten dezen niet het minste verschil. Niet alleen de christen, neen, ieder, die mensch heet, is tot zulk een volstrekte onderwerping aan de Wet Gods gehouden".
Ja, dit staat zelfs zoo vast, dat „geen constitutioneel vorst zich ten deze verontschuldigen kan. Geen koning of keizer mag, hoe ook het parlement of een minister hem willen dwingen, ooit een wet of besluit nemen, waarvan hij in zijn hart overtuigd is, dat het in strijd is met den wil van God. En wilde men den Koning hiertoe tóch noodzaken, dan zou hij liever nog de kroon moeten neerleggen, dan tegen den wil van God, voorzoover die geopenbaard was, in te gaan", (bladzijde 131).
Er kan dus geen sprake van zijn, of de steller van het program der Antirevolutionaire Partij achtte het tot het wezen der Overheid te behooren, dat zij den wille Gods doet. Zij kan daaraan nimmer ontkomen.
Dr. Kuyper wist heel goed, dat men zijn woorden verkeerd dorst te duiden. Hij zegt in zijn „Gemeene Gratie", Deel III, blz. 133: „met beslistheid moet elke voorstelling worden bestreden, alsof de openbaring Gods haar eisch slechts op een beperkt terrein zou doen gelden; en nooit is voorzeker aan schrijver dezes grooter onrecht aangedaan, dan toen men hem de meening toedichtte en nahield, als zou hij beweerd hebben dat de openbaring van het Woord alleen voor de geloovigen gold, zoodat op Staatkundig terrein alleen te rekenen viel met de natuurlijke Godskennis. We weten wel, hoe die ongerijmde voorstelling in de wereld is gekomen, maar we verstaan nog niet, hoe kundige schrijvers er toe gekomen zijn, om zulk een meening, als drukte ze ons ernstig gevoelen uit, ons aan te wrijven. Sympathie sprak hier stellig niet uit. Een niet al te oppervlakkige kennis van wat we op allerlei manier publiceerden, had ons voor zulk een betichting moeten vrijwaren. En het pleit stellig niet voor den broederlijken ernst, waarmee men ten onzent zo gewichtige onderwerpen bespreekt. (Wordt voortgezet).

Ds. Lingbeek—Pilatus.
Zóó blijft voor óns ds. Lingbeek getypeerd: Lingbeek—-Pilatus. Zeldzaam krenkend sohreef hij onlangs, dat in den kring van de redactie van „De Waarheidsvriend" een plaats moest worden ingeruimd voor Pilatus, den man, die onder ons bekend is door zijn sceptisch, lusteloos, uitgeleefd gezegde: wat is waarheid? de man, die Jezus overgaf in de handen Zijner vijanden om gedood te worden. Wij hebben, zonder ons al te boos te maken, aan ds. Lingbeek, hoofdredacteur van „de Geref. Kerk" en schrijver van die geïncrimineerde woorden, op fatsoenlijke wijze gevraagd, die Pilatusgrap, voor óns en onze mederedacteuren, voor óns en de Waarheidsvriend, voor óns en den Gereformeerden Bond zoo krenkend, terug te nemen en in „de Geref. Kerk" mee te deelen, dat hij spijt had over dergelijk geschrijf. Maar in plaats daarvan kwam een stukje van zijn hand waarin geen woord van excuus en geen schijn of schaduw van intrekken der gebezigde uitdrukking.
Nu is ds. Lingbeek als eindredacteur van „de Geref. Kerk" afgetreden en heeft zijn plaats ingeruimd aan dr. J. Ch. Kromsigt van Oostwolde. Van zijn verantwoordelijke plaats is hij heengegaan, in verband met zijn politieke positie, welke hij tegenwoordig inneemt; heengegaan zonder te hebben goed gemaakt aan, ons adres wat 'n fatsoenlijk mensch — we zeggen nog niet eens een christen — zeker had behooren te doen en ook zou gedaan hebben. Dat teekent voor ons ds. Lingbeek. Wij zullen hem nu stil laten spelen zijn rol als clown in de Tweede Kamer. 't Is tusschen ons en hem, in deze rubriek, uit.

Het antwoord van Dr. P. J. Kromsigt in de Pilatus-kwestie.
Na 't beleedigend, grievend schrijven van den hoofd-en eindredacteur in „de Geref. Kerk", die in dat weekblad van de Confessioneele Vereeniging den laatsten tijd de lakens uitdeelde, die blijkbaar op het confessioneele bed niet pasten, of, wilt ge het anders, den confessioneelen tafel niet aanlokkelijk maakten voor velen — hebben wij ons, in 't openaar beleedigd zijnde, in het openbaar ons tot de Redactie of het Comité ge­wend, vragend ons, in het openbaar te willen melden, hoe het Comité over zulk krenkend, onchristelijk, onfatsoenlijk schrijven van hun eindredacteur oordeelde, hopende, dat men ons zou bijvallen en zulk geschrijf onvoorwaardelijk zou afkeuren.
Wij ontvingen geen antwoord; dan nu een stukje van de hand van dr. Kromsigt van Amsterdam, waarin hij meldt, niet, dat hij die Pilatus-tirade onvoorwaardelijk afkeurde, maar dat, als we wat van de Redactie wilden hooren, we ons maar per brief tot de Redactie moesten wenden, dan zou men daar eens over de zaak praten en men zou eens zien
Wij zullen dezen weg echter niet bewandelen! Wij zijn in het openbaar beleedigd; de gereformeerdheid van heel de redactie van „De Waarheidsvriend" is getypeerd door te zeggen, dat Pilatus een waardige plaats onder ons zou kunnen innemen en dat hij minstens even zoo gereformeerd zou zijn als wij — na die belediging hebben wij ons in het openbaar  gewend tot de Redactie van het blad, waarin openlijk --- en tot nu toe door de Redactie onweersproken — die krenkende woorden geschreven zijn; dat nu de Redactie openlijk in „de Geref. Kerk" zegge, zonder veel omhaal van woorden liefst, of zij met deze dingen acooord gaat of niet. Wij denken hier aan de geschiedenis van Paulus, in Hand. 16 ons beschreven. Daar wilde men hem ook heimelijk uitleiden na hem openlijk, gegeeseld te hebben; maar dan zegt hij: niet alzoo! (16 : 37—39).
Wij meenen nog recht te hebben op een fatsoenlijke behandeling, ook van de zijde van de Redactie van „de Geref. Kerk".
Na het volharden in het kwade van ds, Lingbeek—Pilatus vragen wij des te meer aan de Redactie: geef in het openbaar, liefst zonder veel omhaal van woorden, op dit bepaalde punt van de discussie, voor óns zoo beleedigend, getuigenis! Van dit nummer van ons blad zal weer aan ieder van de leden van het Comité van „de Geref. Kerk" een exemplaar worden toegezonden. Wij wachten nu een openbaar antwoord.

Met onvasten gang.
Met verbazing lazen we verleden week dat ds. C. Veltenaar van Asperen des morgens had bekend gemaakt 's avonds afscheid te zullen nemen van zijn gemeente. Men doet zulke dingen doorgaans anders. Later bleek, dat ds. Veltenaar z'n maatregelen getroffen had en bij het Provinciaal Kerkbestuur ontslag had aangevraagd en den dag na zijn afscheid bij den kerkeraad der Gereform. Kerk te Asperen zich aanmeldde om toelating te vragen tot de Gereformeerde Kerken. Een en ander verbaasde ons in hooge mate. Enkele jaren geleden toch is ds. Veltenaar, niet zonder rumoer uit de Gereformeerde Kerken heengegaan om over te komen naar de Hervormde Kerk. Hij stond niet op het standpunt van scheiding noch van doleantie. Hij koos voor de Hervormde Kerk. En nu gaat hij weer heen. Niet zonder meer. Want de geruchten kwamen, dat er oneenigheid in de gemeente Asperen was, vooral tusschen den dominee en z'n kerkeraad.
Dat kon natuurlijk enkel en alleen verband houden met de belijdenis, met de Gereformeerde Waarheid. Waarbij dan de dominee gereformeerd en de kerkeraadsleden niet-gereformeerd of minder-gereformeerd waren. Dan zou het een kwestie belangende de Waarheid zijn geweest. Zóó werd het ook een beetje voorgesteld. De dominee was dan vóór tuchtoefening en de kerkeraad minder; de heiligheid van de Sacramenten was in 't spel, enz. Dan is een uitgang uit de Hervormde Kerk naar de Gereformeerde Kerken een uitgang, die niet dadelijk ontsiert. Maar 't schijnt nu toch een weinig anders te zijn toegegaan in Asperen en omdat het ons niet onverschillig is of men de Hervormde Kerk binnenkomt of dat men haar verlaat, maken wij er melding van. De kerkeraad, die wegens oneenigheid met ds. Veltenaar, was afgetreden, — terwijl geen ander lust had de ledige plaats te bezetten — meldt het volgende:
Als voormalige Kerkeraad der Ned. Hervormde Gemeente, die op 't standpunt stond van de Drie Formulieren van Eenigheid, achten wij het onzen plicht tegen dit bericht ten strengste te protesteeren. De Kerkeraad toch heeft in zijn geheel ontslag genomen, niet om het leeraarsambt, maar om 't verregaand slordige herderswerk van dr. Veltenaar. Van een conflict over de consequenties van de heiligheid der Sacramenten en van de sleutelen des hemelrijks was geen sprake.
Wel rees er verschil over de inconsequente handelwijze van dr. Veltenaar inzake den Heiligen Doop; terwijl een conflict ontstond over het gaan preeken in een andere plaats — geen-vacature — zonder toestemmingvan den Kerkeraad en zonder dat voor de vervulling van den dienst in eigen Gemeente gezorgd was.
Dat dr. Veltenaar terugkeert naar de Gereform. Kerken is zijn zaak. Wij voor ons zijn er van overtuigd dat, gegeven de omstandigheden, het meer een noodgedwongen stap dan beginselkwestie is geweest". Wij kunnen natuurlijk niet genoegzaam oordeelen over de kwestie ds. Veltenaar, maar het komt ons voor dat het vertrek van ds. Veltenaar nu niet enkel en alleen een belijdenis-kwestie is. Er schijnt meer aan vast te zitten. 't Spijt ons, dat ds. Veltenaar nu niet bepaald met vasten gang het pad van het kerkelijk leven bewandelt. Hij onderzoeke zelf wat de oorzaak daarvan is!

Onze Jubilaris.
't Is nu niet onze Secretaris, ook niet de Voorzitter die mocht jubileeren, maar onze trouwe tweede voorzitter.'t Was wel niet een officieel jubileum, maar een bijzondere verjaardag, de 60ste, welke blijde dag voor den heer en mevrouw Duymaer van Twist niet onopgemerkt is voorbij gegaan. Ook wij hebben hem onze hartelijke gelukwenschen toegezonden en ook hier, in ons Bondsblad, spreken wij gaarne den wensch uit, dat de Heere den heer Duymaer van Twist nog vele jaren mag sparen, ook voor onzen Bond. Van den beginne af heeft hij in het Bestuur gezeten, eerst als secretaris, daarna als tweede voorzitter en gelijk hij gewoon is te doen met al zijn arbeid, geeft hij zich gaarne met geheel zijn hart aan onzen Gereformeerden Bond, altoos in alles warme belangstelling toonend en belangeloos veel voor onzen Bond doende, wat den groei en den bloei er van bevorderen kan.
De Heere zegene hem in zijn huis en bij den! veelomvattenden arbeid, welke verricht wordt uit liefde voor volk, Vaderland en Vorstenhuis; uit liefde niet 't minst voor de Waarheid, die naar Gods Woord is en ook onze Herv. (Geref.) Kerk tot rijken zegen nog kan zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's