Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

Een nieuw hart

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een nieuw hart.
Iemand die geen lid is van de Nederl. Herv. (Geref.) Kerk, maar toch abonne en getrouw lezer van „de Waarheidsvriend", vraagt ons iets naar aanleiding van hetgeen, wij in no. 47 schreven onder den titel: „De doop onzer kinderen", waarop wij gaarne hier willen ingaan; omdat wij er van overtuigd zijn, dat veel aangaande den Doop verkeerd begrepen wordt en het juist van het allergrootste belang is dat de beteekenis, van den Doop door ons recht verstaan wordt.
De vraag was ongeveer aldus ingekleed: „Schrijver dezes is vader van vier kleine kinderen, die gedoopt zijn; wanneer ik hen, vóór ze naar bed gaan, laat bidden, dan is één van de beden: „Heere, geef mij een nieuw hartje"; is dat wel goed? moet ik hen niet opvoeden — volgens uw artikel — alsof zij reeds kinderen des Heeren zijn?"
Het komt ons voor, dat wij 't beste doen nog eens even over den Doop van onze kinderen het een en ander te zeggen, waarbij dan vanzelf wel duidelijk zal worden wat op deze vraag (van iemand die tot een Gereformeerde Gemeente behoort) moet worden geantwoord.
Als de Heere met Abraham niet een verbond had opgericht, zou de besnijdenis voor hem en al z'n nakomelingen niet een teeken en zegel van dat verbond Gods zijn geweest; dan mocht Israël niet Gods bondsvolk genaamd worden en de kinderen Abrahams zouden door den Heere niet zijn genoemd „mijne kinderen", zooals b.v. in Ezechiël 16: 21 staat te lezen.
Telkens als dus, naar Gods bevel, een jongske van acht dagen besneden werd, wilde de Heere als de God des verbonds op dat kind Zijn hand leggen, om het in te lijven in Zijn bondsvolk (Gen. 17). En de Heere wil daarin de grooten en de kleinen vergaderen (Joel 2: 16).
Wil de Heere daarmee zeggen: dat het al Israël is wat Israël genaamd wordt? Geenszins! En telkens, juist in tijden van veruitwendiging en valsche gerustheid laat de Heere zoo ernstig prediken, dat het gaat om de besnijdenis des harten. Niet dat de besnijdenis in het vleesch is geschied geeft waarborg, dat 't harte besneden is door den Geest. En daarom moest om een nieuw hart gebeden worden.
Nu is het onder het Nieuwe Testament niet anders. Daar is het verbond Gods in wezen het zelfde; alleen alle bloedstorting heeft opgehouden en niet alleen de jongens maar ook de meisjes worden gedoopt. Zóó is de Doop in de plaats der besnijdenis gekomen als teeken van Gods verbond.
Wat wil de Heere nu zeggen, als onze kinderen, —de kinderen die in het midden van de gemeente geboren zijn — gedoopt worden?
Immers dit: dat Hij de God des verbonds is, die Zijn verkiezing tot zaligheid in den weg Zijns verbonds uitwerkt, zeggende tot de geloovigen: „Ik wil u tot een God zijn en de God van uw zaad".
Door den Doop wordt 1e. afgereekend, wat de Heere voor een arm zondaarsvolk in Christus geopenbaard heeft tot zaligheid; en in den Doop wordt 2e. bizonderlijk afgeteekend, dat des Heeren heil in Christus evengoed is voor de kinderen als voor de volwassenen. (Heidelb. Catech. Zondag 27). Zóó heeft de God des verbonds het verordineerd en zoo heeft Hij het ons bekend gemaakt en Zijn eer is er mee gemoeid, dat dit verbond niet trouweloos zal worden veracht en geschonden in het midden van Zijn Kerk.
Want bij het verbond hoort de tucht, opdat het verbond niet ontheiligd worde en opdat er, als straf door den Heere over de gemeente gezonden, niet velen bij 't schenden van Zijn verbond indommelen en slapen (geestelijk) en krank worden en sterven (geestelijk).
En als wij nu tot de gemeente behooren en de hand mogen leggen op Gods Woord en al hetgeen Hij ons en onzen kinderen wil toezeggen, dan zal, wanneer ons kind gedoopt wordt, aan dat kind beteekend en verzegeld worden wat God in Zijn verbond ons en onzen kinderen wil beloven en toezeggen. Dan zal ons kind aan het voorhoofd dragen het bewijs dat de Heere geven wil genade, verlossing, verzoening, geloof, bekeering, zaligheid en eeuwig leven even goed aan de volwassenen als aan de kinderen, evengoed aan ons als aan ons kroost. Dat verzekert de Heere ons in den Doop en die verzekering dragen onze kinderen nu mee, als ze in het midden der gemeente gedoopt zijn.
Beteekent en verzegelt de Doop dus iets in dat kind? Zegt de Doop dus b.v. dat ons kind uitverkoren is of wedergeboren? Dat ons kind een nieuw hart heeft en zalig zal worden? Dat het een veranderd kind is?
Neen!
De Doop bevestigt niet wat in ons kind is en dus wordt ons kind niet gedoopt b.v. op de veronderstelling van de wedergeboorte. Neen, de Doop bevestigt aan die gemeente, dat de Heere zoowel aan de volwassenen alsook aan hunne kinderen het bloed van Christus tot verzoening wil toepassen en den Heiligen Geest wil geven tot wedergeboorte en heiliging des levens. Als men dat nu onderscheidt, dan overschat men den doop niet en dan onderschat men den Doop niet.
Want de Doop werkt de wedergeboorte niet, neemt de zonde niet weg, voert de genade niet, als langs een kanaal, toe in het hart van ons kind. Niets daarvan! (Lees de artikelen van onze Ned. Geloofsbelijdenis en de betrokken Zondagsafdeelingen van onzen Heidelb. Catechismus en het Doopformulier eens na!)
Maar tegelijk is de Doop méér dan „niets". De Doop is van den God des verbonds een teeken en een zegel, om te laten zien en te bevestigen wat Hij, als de God der zaligheid in Christus, niet alleen aan volwassenen, maar óók aan kinderen wil schenken; wat Hij, de God des verbonds, in de geslachten wil werken, naar Zijn welbehagen, geen onderscheid makend tusschen grooten en kleinen.
Daarom ook — omdat God zóó spreken wil als de God des verbonds — moeten degenen, die tot de gemeente behooren, in haar midden meeleven en den naam des Heeren belijden voor zich zelf, — moeten (niet mogen, maar moeten) dezulken hunne kinderen laten doopen. Niet om oorzake wat in het kind gevonden wordt of wat zij in hun kind zien of meenen te zien. Neen, de Doop is er niet, om te zeggen wat het kind heeft of brengt of doen zal, maar om te doen zien wat God als de God des verbonds, zijn wil voor de geloovigen èn voor hun kroost.
Daarom, omdat ze als kind des verbonds (laat dat woord toch onder ons niet misverstaan worden!) geboren worden en in het midden van de gemeente het levenslicht gezien hebben, zullen ze ook het teeken des verbonds moeten ontvangen, tenzij we aan onze kinderen willen onthouden wat de Heere, de God des verbonds, voor die kinderen in het midden Zijner Kerk geboren, heeft weg gelegd.
Zooals de kinderen in Israël moesten besneden worden, zoo moeten in 't midden van Christus Kerk de kinderen gedoopt worden, als teeken en zegel van het verbond Gods. „Kinderen en kindskinderen" belooft de Heere Zijne weldaden (Ps. 103: 7) „tot in duizend geslachten" (Ps. 105 : 8); waarbij de Kerk zal hebben toe te zien, dat het verbond door een wederhoorig geslacht niet trouweloos geschonden wordt; waarbij de Heere zegt, dat zij in hoogste instantie moeten worden afgesneden en als een heiden en tollenaar buiten zullen gesteld worden, totdat zij zich leeren bekeeren tot God en zich leeren voegen naar Zijn verbond.
In den Doop wil de Heere in het midden van de N.-Testamentische gemeente herhalen, wat Hij door den mond van Joël heeft gesproken: „Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderen en die die borsten zuigen" (2: 16).
Heerlijke en rijke verbondsgedachte:
Waarbij God met ons en met onze kinderen een verbond aangaat en dat verbond bevestigen wil. Wij en onze kinderen zijn „in zonde ontvangen en geboren, en daarom kinderen des toorns", staat in het Doopformulier. Daar liggen we zelf! Daar ligt ons kindeke! Der verdoemenis in Adam deelachtig en onder 't vonnis des doods, voorwerp van Gods toorn, schuldig in de oogen van den rechtvaardigen Rech­ter! Men behoeft niet volwassen te zijn om schuldig voor God te staan. Neen, we worden in zonde ontvangen en geboren en zijn als kind, voor God verdoemelijk.
Maar gelukkig — onze kinderen behoeven ook niet volwassen te zijn om door God te worden opgezocht en uit 's Heeren mond te vernemen, dat Hij heil wil schenken in Christus om niet, naar Zijn welbehagen. En dat hebben de ouders aan te grijpen en daarvan hebben ze hun kinderen te spreken! Zoowel het een als het ander moet in de opvoeding en in het onderwijs uitkomen, zal het goed zijn.
„Hoewel onze jonge kinderen deze dingen niet verstaan, zoo mag men ze nochtans daarom van den Doop niet uitsluiten, aangezien zij ook zonder hun weten der verdoemenis in Adam deelachtig zijn en alzoo ook wederom in Christus tot genade aangenomen worden", zegt het Doopformulier.
Zou God voor het schenken Zijner genade aan een bepaalden leeftijd gebonden zijn? Moeten wij het soms in het opwassen verdienen op zekeren leeftijd? Immers neen! En dat is het heerlijke van den Doop, dat de Heere dat aan ons en aan onze kinderen wil bevestigen, dat Hij voor alle leeftijden, óók voor de kinderen, Zijn goddelijk harte heeft ontsloten, om in Christus óók aan kinderen genade te schenken.
Ons wordt dus in den Doop niet verzekerd, dat ons kind persoonlijk, op het oogenblik dat het gedoopt wordt, de genade in Christus heeft als een zaligmakend goed. Maar in den Doop ontvangt, de gemeente, als gemeente van God, de verzekering, dat er voor de kinderen der gemeente hope is der zaligheid in het werk Gods, 't welk Hij in Christus gedaan heeft tot verlossing, voor grooten en kleinen weggelegd.
De verborgene dingen zijn daarbij voor den Heere.  De Doop is geen zegel van de verkiezing Gods tot zaligheid van ons kind. Dat houdt de Heere voor Zichzelf, opdat wij er om vragen zullen. Maar de Doop is wel een zegel voor ons kind, dat de Heere ook ons kind onder Zijn verbond heeft doen geboren worden en ook óns kind wil toezeggen, dat er bij Hem is vergeving der zonden en dat Hij, zoowel aan de volwassenen als aan de kinderen, Zijn Heiligen Geest geven wil.
Hierin zijn ze onderscheiden van de heidenen en van allen die niet gedoopt zijn. Die missen dat geboren worden onder het verbond of het teeken en zegel van dat verbond.
Daarom moet ook alle opvoeding en onderwijs voor onze gedoopte kinderen hiervan uitgaan: dat wij in zonde ontvangen en geboren zijn en daarom midden in den dood liggen — maar dat de Heere ons beloofd heeft, dat Hij ons Zijn genade wil schenken in Christus en den Heiligen Geest wil geven tot wedergeboorte en vernieuwing des levens, waar van de Doop een teeken en zegel is. Die belofte heeft ons kind als kind des verbonds. En juist die belofte uit 's Heeren mond ontvangen en in één Doop verzegeld, moet de grond zijn om ons kind in het opwassen, zoowel van 't een als van 't ander, breeder te onderwijzen en ons kind moet leeren pleiten, niet op wat 't kind zelf heeft of doet, maar op de belofte Gods, dat Hij in Christus ook aan kinderen geven wil de gave des Heiligen Geestes, in de vernieuwing des harten.
En daarom moeten onze kinderen juist leeren bidden om een nieuw hart. Juist, omdat de Heere ze in Zijn verbond heeft opgenomen, omdat de Heere ze in hun geboorte heeft gezocht en in 't midden van Zijn gemeente heeft doen aanschouwen het levenslicht — daarom moeten zij des te meer door ons in het gebed den Heere worden opgedragen en moeten ze zelf ook tot den Heere leeren uitgaan, om nu persoonlijk, aan eigen hart, de toepassing van het heil te mogen ontvangen én persoonlijk gemaakt te mogen worden tot Gods kind en een erfgenaam van het eeuwige leven, Christus kennend als hun Heiland en Zaligmaker.
Zullen we dan den Heere niet moeten danken, dat Hij ons en onze kinderen zóó heeft willen opzoeken en zóó heeft willen aannemen onder Zijn verbond? Dat hebben we toch niet uit onszelf? Dat is toch louter door de barmhartigheid Gods!
En waar Hij ons zóó in het midden van Christus' gemeente wil afzonderen om ons te doen leven vlak bij Zijn rijkste beloften, vol genade, daar zal er geleerd moeten worden een geestelijk betrachten van de geestelijke weldaden van Gods genadeverbond.
We worden dus niet geboren in het midden van Christus' Kerk en niet gedoopt in het midden van Zijn gemeente omdat we wedergeboren zijn (hoewel dat natuurlijk, wel 't geval kan wezen, naar Gods souverein welbehagen, daar de Heere ook vóór de geboorte de wederbarende kracht des Heiligen Geestes kan geven), maar we worden in 't midden van Christus' Kerk geboren en in 't midden der gemeente gedoopt omdat God ons heeft willen opnemen in Zijn verbond en ons dus heeft doen geboren worden, waar de belofte ligt, dat Hij in de geslachten wil openbaren Zijn genade in Christus tot zaligheid.
En waar we bij en onder de belofte dier genade geboren en gedoopt en opgevoed en onderwezen worden, zal er, zoo 't goed is, in onze ziele moeten ontstoken worden een hartelijk zuchten tot God, om de waarmaking van Zijn beloften ook aan ons hart; om persoonlijk tot God bekeerd, Hem te mogen kennen als onzen God en Vader in Jezus Christus, met de verzoening onzer zonden; opdat waarachtiglijk ook van ons persoonlijk, ook van ons kind persoonlijk mag gelden, nu of later dat we zijn een verkregen volk, een heilig volk, afgewasschen en gereinigd door Christus' bloed en vernieuwd door den Heiligen Geest.
Dan is de Doop ons tot een blijvenden zegen geworden en wordt God op het hoogst geëerd in de werken Zijner handen. Daarom gevraagd, gebeden, gesmeekt en geworsteld om een nieuw hart; waarbij het gebed van de ouders het gebed van de kinderen vergezelle, gedragen tot voor des Heeren aangezicht! Waarbij gepleit mag worden op Gods verbond, met die rijke toezeggingen voor kleinen en grooten, die tot Hem vluchten als arme, verloren zondaren, melaatsch en onrein van voor hun geboorte.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's