Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 36 Ned. Geloofsbelijdenis
De ordinantie Gods inzake de Overheid en de taak en roeping van de Overheid inzake religie en Kerk.
IX.
Een pessimistische stemming keurmerkt den geest van onze dagen. Het is lof niets in orde komen kan als er niet wetsbepalingen, verordeningen, politieagenten en „raden" bij te pas gebracht zijn. Een mevrouw kan geen dienstbode meer houden of alles is gereglementeerd en de dienstbode weet de voorschriften van de rijkswetten (hare rechten) beter dan de voorschriften van de Heiliige Schrift (hare plichten en rechten). Wij organiseeren en regelen en leggen in contracten vast zonder einde. Het is wel zonderling, dat christenen, die als Protestanten toch wel iets afweten van de macht van geest en geweten en van vertrouwen in persoonlijk verantwoordelijkheidsbesef, vaak zoo overmatig geloof schenken aan dezen „geest der eeuw". Dat klemt te meer, als een der stuwkrachten van die verorder- en regelzucht maar al te duidelijk komt uit den koker van hen, die een maatschappelijke heileeuw, een hemel op aarde, meenen te kunnen „bouwen" met behulp van al deze paperasserij. Maar het feit ligt er. Wie niet blind wil zijn, kan het zien. Wij zeggen niets ten nadeele van de noodzakelijkheid van ingrijpen, dat door de grootere gecompliceerdheid van ons maatschappelijk leven wordt veroorzaakt, maar soms denkt men toch wel eens, dat in den Bijbel van sommigen onzer leiders een blaadje is weggeraakt. Dat moet dan wel het blad zijn, waar de profeet het heeft over „regel op regel en gebod op gebod". We zijn ongetwijfeld in den verkeerden hoek terecht gekomen.
Dat blijkt ook op schoolgebied. Want hoewel het vrije onderwijs nu gelijkberechtigd is met het Staatsonderwijs, is door de Overheid het vrije onderwijs wezenlijk en waar toch nog-weer ingericht naar het model van het Staatsonderwijs. Zoo zit het idee van „Vadertje Staat moet alles doen" ingeroest!
Ongevallen in de bedrijven — moet de Staat verhelpen. Ouden van dagen — moet de Staat verzorgen. Weduwen en weezen — moeten voor Staatsrekening komen. En het wordt door velen zelfs niet gevoeld, dat het grondprincipe toch in elk geval in een christelijke Maatschappij moet zijn, dat de Maatschappij zelve organen schept om voor deze dingen te zorgen. Hebben de kinderen dan geen roeping meer om „de ouderdom hunner ouders te onderhouden" (Ruth 4 : 15) en hebben die bedrijven geen roeping om voor diegenen die arbeid verrichten te zorgen en geldt niet „help u zelf in den goeden dag, opdat gij iets hebt als de kwade dagen komen"?
De Staat grijpt veel te veel in in de vrije levenskringen der burgerij. En nu vergeten we niet, dat de Maatschappij dikwijls getoond heeft onmachtig of onwillig te zijn, zoodat geen andere uitweg voor de Overheid overbleef, maar dat mag toch niet ten gevolge hebben, dat we de grondbeginselen van ons christelijk geloof, dat zoo'n sterk sociaal element hoeft in een Protestantsch land, geheel uit 't oog verliezen zouden!
Krijgt dus nu de Maatschappij en de vrije burgerij loon naar werken, omdat er zoo heel dikwijls niet naar omgezien is wat toch naar christenplicht moest gedaan zijn, de Overheid heeft te bedenken, dat zij geroepen is in de Maatschappij de organen zelve te laten werken zooveel en zoover als 't mogelijk is.
Ook in deze moet men weer niet zeggen dat de Overheid dan „niet meer is dan een politieagent", die niet méér doet dan toezien en alleen ingrijpt als het misloopt — want men heeft te vragen: waartoe is de Overheid van Godswege geroepen? En dan mag toch zeker het revolutionaire antwoord: „Vadertje Staat moet alles doen", niet het antwoord van christelijk Nederland wezen of blijven?
Hier ook moeten we terug naar de vrijheid, welke vrijheid van Neêrlands burgerij gebonden is aan de inzettingen des Heeren, die wijsheid en zegening verspreiden over allen die er naar luisteren en naar handelen en wandelen willen.
De zelfzucht moet niet heerschen dan; 't persoonlijk ik dat dan komt te staan tegenover het ik van onzen naaste, moet geen koning kraaien, maar de Maatschappij zal als een organisch geheel op christelijke wijze moeten openbaren, dat gevoeld wordt in de bedrijven, bij handel en industriie, in winkel en fabriek, in de huishouding en in de school, dat we elkanders leden zijn en van God geroepen om, over en weer, voor elkander te zorgen. De werkgever voor den werknemer, maar óók de werknemer voor den werkgever; die mevrouw voor de dienstbode, maar óók de dienstbode voor de mevrouw; tot schoolbestuur voor het onderwijzend personeel, maar de onderwijzers óók voor het bestuur!
Geen hooggeroemde vrijheid die weinig meer dan zelfzucht brengt, maar de christelijke vrijheid, diie zegening geeft van den een aan den ander.
Daarom vragen we juist om christelijke Staatkunde en een christelijke Overheid, omdat we gelooven, dat alleen, wanneer naar de christelijke beginselen, ons in Gods Woord geopenbaard, gehandeld en gewandeld wordt, héél het volksleven zegening zal ontvangen. Gerechtigheid verhoogt een volk en in het houden van Gods geboden ligt groot loon, voor arm en rijk.
Zooals wiji nu vrijheid voor de school vragen uit oorzake, dat God de kinderen aan de ouders en niet aan den Staat geeft, zoo vragen we vrijheid voor de Kerk, omdat de Kerk eigen en geheel eenige stichting en planting des Heeren is, hier en in alle landen, waar Hij Zijn Woord en Geest uitzendt.
De Overheid, die geroepen is over de georganiseerde Maatschappij, met al haar levenssferen te regeeren, zal ook, ja vooral, het terrein van de Kerk van Christus moeten eerbiedigen in z 'n eigen levenssfeer en haar vrijheid moeten geven voor haar eigen levenswijze, om haar te laten haar eigen levensonderhoud, onder het regiment van den Koning der Kerk, Wien gegeven is alle macht in hemel en op aarde en Die gezegd heeft: „Ik ben met ulieden tot aan de voleinding der wereld".
De Kerk des Heeren is een gansch eigensoortig en geheel eenig terrein, dat in den weg der bizondere genade Gods eigendom is en blijven moet. En juist omdat het in het midden van het terrein der algemeene bemoeienis Gods valt, zijnde het terreiin van Gods bizondere genade, moet de onderscheiding van de Kerk in het Maatschappelijk leven, met al haar levenssferen, door de Overheid recht worden betracht.
Omdat Christus Zich op gansch bizondere wijze inlaat met Zijn Kerk, wat haar wording, vorming, onderhouding, uitbreiding en voleindiging betreft, in onderscheiding van alle andere terreinen des levens, zal Zijn Koningschap in gezin, School, Staat en Maatschappij moeten uitkomen en de Overheid heeft naar Zijn Woord te vragen — maar Zijn Koningschap zal dan héél bizonder, heel eigensoortig moeten uitkomen wat het terrein van Zijn Kerk aangaat; en dat eigensoortige zal de Overheid, als Gods dienaresse, hoogelijk moeten eerbiedigen.
Overal waar die Kerk des Heeren is komt dus in het midden van de Maatschappij een geheel eigen inrichting met geheel eigen levenssfeer? Daar wordt een geheel eigen manier van leven gevonden, bij Woord en Sacrament. En nu moet de Staat, de Overheid, niet onverschillig zijn voor de Kerk des Heeren, nog minder haar vijandig zijn, maar ook niet moet die Overheid over haar heerschen, noch haar dwingend brengen in die sfeer van het algemeene, tot wereldlijke. 't Komt de Overheid niet toe het roer van het Kerkschip te hanteeren, nog minder haar schatten te rooven, ook niet haar te kluisteren in Staatsbonden — niets daarvan! De Overheid als Gods dienaresse zal de Kerk des Heeren, die leeft rondom het Woord en bij de Sacramenten, als van eigen rechte laten onder het regiment van Jezus Christus, Die Zelf over Zijn Kerk wil heerschen, gelijk Hij over de volkeren de Overheden en de Machten en de Prinsen stelde.
In deze komt de leuze: „Vadertje Staat zorgt voor alles" allerminst van pas! De Kerk is het wettig eigendom des Heeren, Die staat op Zijn rechten, op Zijn bizondere rechten en Die toont Zijn genade, Zijn bizondere genade. (Wordt voortgezet)

De School en de Ouders.
Daar is nu langen tijd in dezen lande een strijd geweest vóór de Ouder-school en tegen de Staats-school; en er is nu lang, heel lang en heel ernstig gewerkt om den invloed der ouders op de school te mogen behouden en te versterken. De vele Unie-redevoeringen zouden er van kunnen getuigen, dat het sinds lang een geliefde leuze onder ons is; „de School aan de ouders!"
In die „ouders" denken we dan aan de gezinnen. En met de leuze: „de School aan de Ouders"! bedoelen we geenszins, dat nu de ouders een school moeten bouwen en inrichten en besturen en onderhouden; want dan kwam er zeker dikwijls niet veel van terecht; vele ouders kunnen dat ook niet. Maar als de leuze: „de School aan de Ouders" wordt geuit, dan is dat om te laten voelen dat de school uit de gezinnen moet opkomen en de school er is, om de ouders van een stuk van hun taak te ontlasten, waarbij de school met den geest van die gezinnen, waaruit de kinderen komen, moet overeenstemmen.
Niets staat nader aan de school dan het huisgezin. Niemand heeft meer belang bij de school dan de ouders, die de taak van God hebben ontvangen hun kind op te voeden en te onderwijzen.
En omdat de school zoo bij het gezin, bij de ouders hoort, moet het instituut school ook ingericht worden naar den geest en de behoefte van het gezin en moeten de ouders of hun vertegenwoordigers zich met die school inlaten, waarbij èn de Staat èn de Kerk een roeping heeft te vervullen, maar nooit zóó, dat de school uit die sfeer van het gezin en onder den invloed der ouders wordt uitgetrokken.
De Ouders zijn en blijven het eerst en het meest en het nauwst bij de ontwikkeling van hun kinderen betrokken; en daarom zal zeker ook de Overheid, die belang heeft bij de ontwikkeling van het volk een taak hebben ten opzichte van de school; en ook de Kerk heeft hier een roeping, omdat zij zich moet inlaten met de Opvoeding en het onderwijs van de gedoopte jeugd; maar nooit mag het worden, dat in de school de Overheid voor de ouders in de plaats treedt noch dat de Kerk doet wat der ouderen taak en roeping en plicht is. Wel helpen en bijstaan, maar niet van de plaats dringen wie van God in deze een eerste plaats hebben ontvangen en daarin ook voor God verantwoordelijk zijn en blijven.
Daarom komt tot ons voor, dat de definitie welke prof. dr. J. Woltjer eens van de school gaf, nog altijd waard is onder ons te worden gekend en bewaard; om er ook naar te handelen. Hij zei, dat de school is „de plaats of de inrichting, waar een ander een deel van de taak der ouders overnemende, voor loon hun kinderen onderwijs geeft in die kundigheden, die de ouders zelf hun zouden bebooren te leeren, indien de omstandigheden het gedoogden".
Dat de opvoeding aan de ouders toebehoort als heilige plicht, zal wel niemand onder ons tegenspreken. En hoe meer 't een heilige, christelijke, geestelijke opvoeding mag zijn hoe beter! Zóó de gezinnen, zóó de opvoeding. En daarom komt het op 't gezinsleven vooral aan!
Maar het onderwijs dan ook taak van de ouders? Ja — en neen.
Neen — omdat de ouders niet bij machte zijn hun kinderen zelf te onderwijzen. Ook niet, omdat een kind, onder normale omstandigheden, niet alleen, maar tegelijk met kinderen uit andere gezinnen onderwijs moet ontvangen.
Ja — omdat de opvoeding, in haar geestelijke ontwikkeling van het kind, bedoelt de ontplooiing en de vorming van het ken- en begeervermogen, — van verstand en wil — en daarbij het onderwijs, dat het intellectueel vermogen van het kind tot voorwerp heeft, niet missen kan en aan de opvoeding onlosmakelijk vast zit; vooral bij onze jonge kinderen in hunne jeugdjaren.
En daarbij blijft dat kind het kind van de ouders. Niet van de Overheid, niet van de Kerk, niet van den onderwijzer is dat kind. Maar God gaf dat kind aan de ouders, aan de ouders daarbij de verantwoordelijkheid opleggend voor de opvoeding en in die opvoeding voor 't onderwijs van hun kind, 't welk God wil dat zal worden toegerust en gevormd met het oog op het tijdelijk en het eeuwig leven, zóó, dat het hier leeft, met lust om God te dienen, den naaste als christen te helpen en straks vroom te sterven.
Daar zijn de ouders ten nauwste bij betrokken.
En wel heeft 'de school een zelfstandigheid, waaraan niets te kort mag worden gedaan. Ze is niet de nederige dienstmiaagd der ouders, waarbij de ouders alles en de onderwijzers niets te zeggen hebben. De school, de vrije school, neemt naast het gezin een eigen, zelfstandige positie in. Tusschen de opvoeding in 't huisgezin door de ouders en in de school door de onderwijzers, bestaat immers velerlei onderscheid. Echter is er — en daar wilden we op wijzen — bij dit onderscheid nauwe gemeenschap tusschen school en gezin. Gezin en school zijn onafscheidelijk aan elkaar verwant en verbonden. En daarom moeten geestelijk aan elkaar verwante gezinnen ook een school hebben waar dezelfde geest woont als in de gezinnen en waar de gezinnen, door hunne vertegenwoordigers, de leiding, het bestuur, het toezicht hebben.
Eén zelfde doel moet gezin en school voor oogen staan. Een zelfde kind is het voorwerp van beider idealen en beider arbeid en beider gebed. Twee moeten hier werken aan één taak. De school mag zich niet los voelen van het gezin, het gezin niet van de school. Uit het gezin ontvangt de school de kinderen; de school is er om de wille van de gezinnen; en zij zal het een eere zich rekenen, indien uit de gezinnen met vol vertrouwen en liefde de kinderen haar worden toebetrouwd.
De hoogste adel van de school moet dan ook wezen dat zij medewerkster mag zijn met den vader en met de moeder, die alles aan hun kind ten koste leggen, omdat dit kind het leven van hun leven is. Indien de school niet arbeidt in zeer nauw verband met het gezin, kan haar onderwijs geen goede vruchten dragen en wordt de opvoeding door de ouders met groote gevaren bedreigd. 
De school mag niet in een anderen geest met de kinderen spreken en wer­ken, dan de ouders begeeren. De school mag niet geestelijk opleggen aan 't kind wat de ouders verkeerd achten. De school is er om het gezin, het gezin niet om de school. Waarbij ons natuurlijk nu voor oogen staat: de normale gezinnen, waarbij de ouders een beginsel hebben, een meening er op na houden en zich voor de opvoeding van hun kind aansprakelijk weten. Is dat niet het geval, ja, dan neemt de school — de Overheid, de Kerk, een vereeniging, of wie ook — de kinderen eenvoudig over, alsof die kinderen zonder ouders waren! Maar niemand zal dat normaal noemen of als ideaal zich stellen inzake het onderwijs.
Vandaar dat wij ook zeggen dat regel moet zijn het onderwijs dat van de ouders uitgaat en dat als regel moet gelden, dat de ouders vrij die school kiezen voor hun kinderen, waar hun kinderen worden onderwezen in den geest waarin zij zelf hun kinderen wenschen op te voeden; waarbij de invloed van de ouders op de school niet mag ontbreken, om langs organischen weg met de school te kunnen meeleven, meewerken — ook op de school invloed te kunnen uitoefenen. Als er geen ouders zijn, vervalt de school. Als er ouders zijn, moet de school staan naast het gezin. Als het gezin naast de school staat, moet de invloed der ouders op de school niet ontbreken maar langs organischen weg worden bewaard en gesterkt.
Hier is oudertaak méér dan Overheidstaak; méér ook dan de taak der Kerk.
De school met, naast, voor het gezin. De school met, naast, voor de ouders die hun kinderen hebben op te voeden in een geest, die spreekt uiit de woorden: „Vreest God, eert den Koning!"
Om een volk, dat God vreest, dat Nederland lief heeft, dat Oranje mint, is het ons te doen ! En dat volk moet opkomen uit de gezinnen, geholpen door de scholen; door de scholen met den Bijbel; door de scholen die met, naast, voor de ouders werken, geholpen en gesteund en geliefd door de vaders, door de moeders, door allen, die het wèl meenen met land en volk.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's