Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 36 Ned. Geloofsbelijdenis
De ordinantie Gods inzake de Overheid en de taak en roeping van de Overheid inzake religie en Kerk,
XIV.

Verwarring, dooreenmenging van Staat en Kerk vinden we door heel de geschiedenis. Dan stapt de Overheid over op kerkelijk terrein, dan weer stapt de Kerk over op Staatsgebied. Zoowel 't één als 't ander moeten we principieel fout verklaren; en ook om de velerlei ellendige gevolgen voor het practisch staatkundig en het practisch kerkelijk leven moeten we het ten sterkste veroordeelen en bestrijden,
Caesaropapisme is het ongeoorloofd optreden van de Overheid op kerkelijk terrein; en kerkelijke politiek is het verboden ingaan van de Kerk op het terrein van den Staat. Als de Kerk leeft naar Gods Woord, zal zij dat verstaan en erkennen. Als er echte christelijke Staatkunde wordt voorgestaan, zal men het anderzijds gevoelen. leder terrein moet onderscheiden worden, omdat God aan ieder terrein eigen karakter, eigen wet, eigen leven gaf, met souvereiniteit in eigen kring. In een christelijike Kerk, die welgesteld is, en in een christelijken Staat, waar de Overheid haar plicht kent, zal dat verstaan worden.
Maar helaas! de afwijkingen van den rechten weg zijn vele, zoowel van den kant van den Staat als van de zijde der Kerk. Zoo heeft het idee van Staatskerk telkens weer groote bekoring gehad.
De Kerk zou dan als een nationale Kerk staan in het midden des volks en het ideaal wenkte: heel het volk in die nationale Kerk vergaderd! Heel de Kerk en heel het volk bij elkaar als één geheel! En om dat mooie te bereiken, moest de Kerk Staatskerk zijn en moest de Overheid op allerlei wijze stevig een handje helpen; b.v. door rijkstractementen aan de geestelijken; door allerlei staatsambten en hooge posten beschikbaar te stellen uitsluitend voor leden van de Staatskerk; door kerkelijke vergaderingen en synodes te regelen en daarop toe te zien; door kerkelijke verordeningen op te stellen; door de verkiezing van ambtsdragers ter hand te nemen of te leiden; door op de prediking invloed uit te oefenen of op de sacramentsbediening of op de uitoefening van het opzicht en die tucht in de Kerk te influënceeren enz. enz.
De Overheid denkt dan heel christelijk te zijn of stelt het zoo voor. De Kerk maakt zich wijs er voordeel van te zullen hebben en te bevorderen, dat het is of wordt: „héél de Kerk en héél het volk". Maar de politieke bedoelingen van de Overheid komen overal door de reten heen gluren en het ongeestelijk gedoe dat in en over de Kerk komt, doet haar geestelijk verslappen en geestelijk ontaarden, wat verval en ondergang meebrengt.
Onze Vaderen hebben het in beginsel zoo goed gevoeld, dat met de Kerk iets „bizonders" ingedragen is in de wereld, die in het booze ligt; en dat die Kerk, het werk en het eigendom des Heeren (het woord Kerk staat in verband met Kurios of Heere, waarmee bedoeld is de Heere Jezus, Die het Hoofd der Kerk is; 't is Zijn huis, Zijn eigendom, Zijn planting, Zijn lichaam enz.), in het midden van de wereld staan moet en staan zal als een teeken, dat wedersproken zal worden.
Lang niet alle menschen zulten tegenover de Kerk van Christus van goeden wille zijn!
Dat kan ook niet, noch uit oorzake van de zondigheid van het menschelijk geslacht, noch wat de verkiezing tot zaligheid aangaat.
In alle landen en onder alle volkeren zal de Kerk van Christus, niet een stuk van de natuur, maar een stuk van de genade zijnde, midden tusschen de menschen moeten staan, om als een licht uit te stralen, als een getuige te spreken, als een zuurdeeg alle terrein des levens te doorzuren, maar van eigen rechte, van eigen wet, van eigen leven zijnde, met eigen kerkelijike regeering, met geestelijk opzicht en kerkelijke tucht; waardoor noch in principe noch in de practijk Staat en Kerk, Volk en Kerk kunnen samenvallen. Een Godsstaat op aarde heeft de Heere in deze bedeeling niet gewild.
Met een eigen geschiedenis, met een eigen leven, met een eigen plaats, met een eigen  toekomst heeft de Kerk van Christus daar te staan. Dat heeft God, de Almachtige, zoo gewild! En daarnaast en daar omheen staat 't burgerlijk-, het maatschappelijk-, het staatkundig leven met de Overheid, hebbende óók een eigen plaats, een eigen wet, een eigen leven, een eigen geschiedenis en een eigen toekomst.
Dat is óók van den Heere !
Natuurlijk raakt het een telkens het ander; want de Heere wil dat èn in den Staat èn in de Kerk gevraagd en geleefd zal worden naar Zijn Wet en over eenkomstig Zijn Woord; bovendien heeft de Heere Zijn Kerk niet willen isoleeren op een eiland; maar nochtans heeft de Heere èn den Staat gewild èn de Kerk als twee gansch verschillende terreinen des levens, ieder met eigen ordinantiën, met eigen rechten en plichten - waarbij de Kerk van Godswege recht heeft om als Kerk met eigen recht haar plaats in het midden van den Staat -het georganiseerd maatschappelijk leven - in te nemen, vrij om te leven onder haar Hoofd en Koning Jezus Christus, Die in de Kerk gansch andere ambten en diensten gaf, dan voor de Overheid in den Staat regelen zijn gegeven.
Vandaar dat onze Gereformeerde Vaderen ook zoo wijs geweest zijn om in de Confessie de levenswijze der Kerk uiteen te zetten en niet b.v. een schets te geven van christelijke Staatkunde.
Natuurlijk is de Staatsleer heel gewichtig en belangrijk, maar het ligt geenszins op den weg der Kerk om zulk een leer te geven; evenmin als de overheid mag aangeven hoe 't nu wel in Kerk zou moeten toegaan. Verwarring van de terreinen is zonde en geeft veel verdriet met bittere teleurstelling. De belijdenis der Geref. Kerk in dezen lande geeft dan ook van ouds  hoofdlijnen aan voor een eigen, vrij kerkelijk leven, naar Gods Woord.
En dan vinden we als hoofdpunten; „Dat de Zone Gods uit het gansche menschelijke geslacht, Zich eene gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door Zijn Geest en Woord, in eenheid des waren geloofs, van den beginne der wereld tot aan het einde vergadert, beschermt en onderhoudt". (Catech. vr. en antw. 54).
Uit het gansche menschelijke geslacht, vergaderend eene gemeente, welke door God is uitverkoren tot het eeuwige Ieven. Dat is dus niets voor de Overheid. Dat heeft dan niets te maken met Staatkunde! Dat sluit in principe al uit een algemeene broederschap, een Godsstaat op aarde, een héél volk, met alles en alles in de Kerk opgenomen. Het woord „uitverkoren" zegt hier zoovéél. Valsche idealen schept men zich, opdat de mensch mooier werk leveren zou dan God!
Een toren van Babel, groot en massaal, uitstekend boven alles en de mensch tot een naam, tot roem en eere zijnde. Maar God blaast er in! De Kerk, door God verkoren, moet dan ook door Christus vergaderd worden en door niemand anders; door Zijn Geest en Woord en geenszins op andere wijze!
Daarom vinden we in de Belijdenis omschrijvingen als deze: „Wij gelooven, dat deze Ware Kerk geregeerd moet worden naar de geestelijke politiek (bestuurswijze), die ons onze Heere heeft geleerd in Zijn Woord; namelijk dat er Dienaars of Herders moeten zijn om Gods Woord te prediken en de Sacramenten te bedienen; dat er ook Opzieners en Diakenen zijn, om met de Herders te zijn als de Raad der Kerk en door dit middel de ware religie te onderhouden en te maken, dat de ware leer haar loop hebbe, dat ook de overtreders op geestelijke wijze gestraft worden en in den toom gehouden, opda ook de armen en bedrukten geholpen en getroost worden naar dat zij van nood hebben. Door dit middel zullen alle dingen in de Kerk wèl en ordelijk toegaan wanneer zulke personen verkoren worden, die getrouw zijn en naar den regel dien de heilige Paulus daarvan geeft in den Brief aan Timotheus (art. 30).
Geestelijke Politie.
Daarom staat er in art. 31 Ned. Geloofsbelijdenis: „Wij gelooven, dat de Dienaars des Woords Gods, Ouderlingen en Diakenen tot hunne ambten behooren verkoren te worden door wettige verkiezing der Kerk, met aanroeping van den naam Gods en goede orde, gelijk het Woord Gods leert".
Geestelijke Politie— waarbij de Overheid de handen thuis heeft te houden. Waarbij ook opzicht en tucht geheel vrij door de Kerk op geestelijke wijz moet worden geoefend, naar goede orde, gelijk het Woord Gods leert; „opdat het verbond Gods niet worde ontheiligd en de toorn des Heeren niet over de gansche gemeente verwekt wordt. Daarom is de Christelijke Kerk schuldig, naar de Ordening van Christus en van Zijn apostelen, zulken, totdat ze betering huns levens bewijzen, door de sleutelen des hemelrijks uit te sluiten die met hunne belijdenis en hun leven als ongeloovige en goddelooze menschen zich aanstellen" (Zondag 30).
Geestelijke Politie. Maar — als de Kerk dan zóó Kerk is en  blijven wil, naar Gods Woord, dan moet men niet bij de volkstelling verwachten dat als resultaat zal kunnen worden gepubliceerd: héél de Kerk en heel het volk! Want als dat het resultaat is bij de volkstelling, dan is de Kerk met haar geestelijike Politie, dan is de Kerk van Christus met haar goede orde, gelijk het Woord Gods leert weg!
De Kerk des Heeren met haar goede orde, gelijk het Woord Gods leert, geen vrucht van het natuurlijk, van het nationaal leven; is en blijft een vrucht van Gods bizondere genade, wat geestelijke Politie juist altijd in 't oog moet hebben en houden, zal het roer van het Kerkschip niet naar den keerden kant worden omgeworpen, met gevolg, dat de Kerk geen Kerk meer is. De Kerk is het terrein van Gods verkiezende genade.
En op het terrein der Kerk blijft de 85ste vraag van den Heidelb. Catechismus aan de orde, waarbij als antwoord gegeven is voor alle tijden: dat, overeenkomstig het bevel van Christus, degenen, die onder den christelijken naam onchristelijke leer of leven voeren, nadat zij, menigmaal broederlijk vermaand zijnde, van hunne dwalingen of schandelijk leven niet willen afstaan, der gemeente, of dengenen die van de gemeente daartoe verordineerd zijn, aangebracht worden, en, zoo zij aan de vermaning zich niet storen, van henlieden door het verbieden der Sacramenten uit de Christelijke gemeente, en van God zelven uit het Rijk van Christus gesloten worden; en wederom als lidmaten van Christus en van Zijne gemeente aangenomen, zoo wanneer zi] waarachtige betering beloven en bewijzen.
Zoo staat de Kerk van Christus als vrucht der verkiezing. Zoo staat daar het Verbond Gods, dat heilig gehouden moet worden. En zoo dekt natie en Kerk elkaar. Zoo zijn volk en Kerk nooit 't zelfde. Natuur is geen genade. En genade moet genade blijven, rondom genadegoederen, welke Christus uitdeelt aan de Zijnen, werkend door Zijn Geest en Woord — eischend, dat de Kerk Kerk blijve, dat het Verbond Gods heilig worde gehouden.
(Wordt voortgezet).

Heerlijke vrijheid!
Het Liberalisme — al heette het vroeger anders, toch bedoelde het 't zelfde als het Liberalisme van tegenwoordig — heeft alle tijden door er naar gestaan om alle geestelijke vrijheid aan banden te leggen. 't Is wel wonderlijk dat de „vrijheids menschen zoo handelden, maar 't is toch zoo. 't Was déze vrijheid die zij voorstonden: „gij zijt vrij om te denken en te doen wat ge wilt — als ge denkt en doet zooals ik wil; maar denkt en doet ge zooals ik niet wil, dan zal ik u dwingen om te denken en te doen wat ik wil".
Wel een heerlijke „vrijheid"! Zoo was men ook vrij om te gelooven wat men wilde; er was consciëntievrijheid, godsdienstvrijheid alleen maar op dezelfde conditie als boven. Wanneer de consciëntie andere dingen voorschreef dan het Liberalisme wilde, of als men een andere godsdienstige overtuiging had — welnu, dan voelde het Liberalisme roeping om de consciëntie aan banden te leggen en de godsdienstige overtuiging te bemoeilijken; want alleen het Liberalisme had recht om de richting en den weg voor te schrijven; en overigens — was men vrij.
Daarom greep het Liberalisme, gewapend met de Staatsmacht, naar de vrijiieid van consciëntie der christenouders inzake de school; bouwde scholen naar liberalistisch model en nam de kinderen van de ouders om ze allen op die bepaalde openbare school te brengen. Andere, vrije Christelijke scholen met den Bijbel, werden eenvoudig niet toegelaten.
Zoo nam het ook de volle macht over het Middelbaar Onderwijs. Zoo begeerde men ook alle macht over de Universiteiten. Zoo greep men ook naar de macht over de Kerk. Alleen als men wilde wat het Liberalisme wilde dan was men vrij — en anders werd men eenvoudig buiten alle rechten gezet!
Heerlijke vrijheid! Dat revolutionair beginsel is een geestelijke dwingeland; 't duldt geen ander beginsel naast zich en het grijpt altijd weer naar de Staatsmacht om alles te regeeren naar eigen princiep.
Zoo wordt de Staat in plaats van beschermer der vrijheid door de handhaving van het recht, de dwingeland die alles naar z'n hand zet met vertreding van de vrijheid. Het is het recht van de ouders vrij te zijn in opvoeding en onderwijzing van hun kinderen; het is het recht van de christenouders christelijke, vrije scholen met den Bijbel te hebben.
In plaats dat de Staat nu moeite deed om dat recht te handhaven en de ouders daarin te helpen, trad men als dwingeland op met eigen recht en vermoordde het recht van de ouders. Dat is tyrannie; dat is onrecht. Het is het recht van de Kerk vrij te zijn op eigen terrein onder het Koningschap van Christus en hare eigen zaken te regelen, naar de orde, van Christus gegeven. In plaats dat de Staat nu moeite deed om dat recht te handhaven en de Kerk daarbij te steunen en te helpen, trad de Regeering, de Koning met zijn raadslieden, als dwingeland op met eigen recht en handelde naar eigen inzicht en snoerde aller mond, vermoordde alle rechten der Kerken.
Dat is tyrannie; dat is onrecht. En het opkomen tegen deze liberalistische overheersching, tegen dit revolutionair geweld werd revolutionair genoemd door den wreeden dwingeland en straffen werden uitgedeeld, verdrukking en vervolging kwam; men werd eenvoudig uit al z'n rechten gezet en overal liet men den onrechtvaardig behandelde kloppen aan doovemansdeur; uitgejouwd niet zelden als ware men de gevaarlijkste Staatsburger en de grootste van de bandieten binnen die grenzen van Nederland. Wat nu nog weer uit het leven van Da Costa gepubliceerd wordt loopt de spuigaten uit! Toch durft het Liberalisme nog te spreken van vrijheid. Maar ook deze vos mag soms z'n haren verliezen, z'n streken blijven dezelfde!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's