Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Mattheüs 27: 24-26

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen Socrates eens gevraagd werd, wie er zonder ontroering leefden? antwoordde hij terecht: „die zichzelven geen onrecht bewust zijn". De wijze Bias onder de Grieken had ook op de vraag: Wie in zijn leven zonder vrees was? tot antwoord: „de bezitter van eene goede consciëntie.
Het geweten is niet onaardig vergeleken bij 'n horloge. Beziet men dit uitwendig, alles schijnt in rust, opengelegd verandert mem schielijk van meening: alles is nu in beweging.
Zeker, waarde lezer, op iedere vergelijking valt iets aan te merken of in de taal der Ouden: „Iedere vergelijking gaat mank, hinkt", maar toch, hoe vaak nadert, helaas, de vergelijking niet de werkelijkheid?!
Daar is inderdaad niets verkwikkelijker, niets verruimt de ziel meer, onder alle kruis, hoon en smaad, dan eene goede consciëntie voor den Heere. Gelukkig hij, die zich in vrijmoedigheid op Gods alwetendheid kan beroepen.
Tekst: Mattheüs 27: 24—26.
VS. 24. „Als nu Pilatus zag, dat hij niet vorderde, maar veel meer, dat er oproer werd, nam hij water en wiesch de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig aan het bloed dezes rechtvaardigen; gijlieden moogt toezien.
VS. 25. „En al het volk, antwoordende, zeide: Zijn bloed kome over ons, en over onze kinderen!
VS. 26. „Toen liet hij hun Bar-abbas los, maar Jezus gegeeseld hebbende, gaf hij hem over om gekruisigd te worden."
De weifelende Pilatus zat verlegen met Jezus, verlegen bovenal met zijn eigen geweten. Om uit deze impasse te komen zint hij op een middel, dat hij meent gevonden te hebben. Hij brengt Jezus voor uit het Rechthuis als een droevig schouwspel, dragende de doornenkroon en het purperen kleed. Hij wil een beroep doen op menschelijk medelijden en roept uit: „Ziet de mensch!" Niet uwen Koning, niet Gods Zoon, neen, 'n mensch, mismaakt in zijne wonden, sidderend en bevend in een roode rivier van zijin eigen bloed! Ziet Hem aan: geslagen, gegeeseld, gekroond met doornen, dragende zijnen scepter, gezalfd met speeksel! Welaan, wat wilt gij, o Joden; nog meer? Is 't waarlijk zoo , nu niet meer dan genoeg?
Wat zal 't antwoord zijn? Als Hem de Overpriesters en de dienaars zagen, riepen zij: „Kruis Hem, kruis Hem!"
Hoe meer Pilatus zich inspant de tierende schare in haar nijd, en zichzelf in zijn angst en vrees te stillen, hoe minder hij vordert.
Jeremia had geprofeteerd: „Mijne erfenis is Mij geworden als een leeuw in het woud". (Jer. 12: 8). De natuurkenners verhalen van den leeuw, dat hij, dicht bij zijnen roof zijnde, ijselijk brult, waardoor het arme gejaagde beest zóó verschrikt, dat het, schier dood zijnde van vrees, plat op de aarde nedervalt en alzoo volkomen een prooi van den leeuw wordt.
Ziet hier Jeremia's profetie vervuld. Christus' erfenis, de Joden, zij zijn Hem geworden als de leeuw in het woud. Zij hebben Hem gejaagd en vervolgd tot Zijnen dood en nabij dezen zijnde, heffen zij een geweldig geschreeuw aan in het: Weg met Hem! Weg met Hem! Kruis Hem! Kruis Hem!
Pilatus vorderde niet. Arme Pilatus, arm geweten! 
Pilatus en de Joden treden nader in gemeenschappelijk overleg. Pilatus is — hoe begrijpelijk! — traag om vonnis te vellen, traag tot spreken, doch de oversten der Joden laten hem geen rust, geen uitweg en hitsen hem met drievoudige bewijsreden op:
a. Wij hebben eene wet, en naar onze wet moet Hij sterven, want Hij heeft zichzelven Gods Zoon gemaakt". (Joh. 19 vers 7).
b. „Indien gij dezen loslaat, zoo zijt gij des Keizers vriend niet". (Joh. 19 vers 12).
c. „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen". (Matth. 27 vs. 25).
Het eerste maakte Pilatus, heidensch afgodendienaar als hij was, meer bevreesd. Zijn onderoek naar Jezus' afkomst en geslacht — hij kon eens een der vele goden zijn?! — deed hem der goden wraak duchten en daarom: „Van toen af zocht Pilatus Hem los te laten".
Het tweede hield in de dreigende beschuldiging van hoogverraad bij den Keizer. Eenerzijds de Keizer, anderzijds Christus. Tusschen deze beiden in staat Pilatus. Wien kiest hij? Den Keizer!
Arme Pilatus! Hij vordert niet. Integendeel!
Het derde was een lokmiddel om zijn vrees te ontzenuwen. Wees moedig, Pilatus! Betoon u 'n man, 'n rechter, laat dien oproerkraaier, dien Jezus, veroordeeld worden om te sterven en zoo gij iets vreest, wij staan voor u, laat de wraak van Zijn bloed voor eeuwig over ons en onze kinderen komen!
Daar staat Pilatus. Nog eens: Arme Pilatus, arm geweten, gij vordert niet. Integendeel!
Van buiten vrees: het oproer groeit, van binnen schrik om tegen zijn geweten in 'n onrechtvaardig vonnis te vellen, te spreken.
Teneinde raad eischt hij water.Hij wil door een zichtbaar teeken een onzichtbare schuld wegwisschen. Zou 't hem gelukken? Ach, neen, water kan de ziel niet van zonde zuiveren, de schuld niet wegwisschen. En, waarom zou Pilatus zich de handen wasschen, hij, die toch gereed stond zijne handen te besmetten en te bezoedelen? Of zal een zonde geen zonde, of onschuldig en ongestraft blijven, omdat Pilatus zich wascht van de zonde en toch de zonde bedrijft? Ach, neen, het is bedrog des Satans. Schijn en geen zijn. Integendeel, iedere druppel van dit water wordt den Joden 'n vurige kool. Dit verbergt Pilatus dan ook niet, zeggende: O, harde menschen, ik word van u gedrongen om tegen het recht en mijne consciëntie te handelen, maar, ziet, dit water zal getuigen, dat ik het niet ben, die dit doe, maar, dat gij het zijt, die mij drijft; ik onschuldig, gij schuldig en het bloed dat vergoten zal worden, zal niet van mij, maar wel van u geëischt worden. Nogmaals verklaar ik hier openlijk, dat deze zaak is de zaak eens rechtvaardigen en dat hij vrij uitgaat van alle uwe beschuldigingen. Gij, die hem hebt overgeleverd, beschuldigt en oproerig zijnen dood eischt, ik, daag u voor Gods oordeel in mijne plaats, gij moogt toezien, welke straf u daarover te wachten staat!.... Judas' pad werd der schare's weg. Arm Jeruzalem!
Hoe blinkt hier in deze duistere atmosfeer Jezus' onschuld. Wederom Jezus een Rechtvaardige! Eerst Pilatus' vrouw, nu hij zelf belijdend, wat, helaas, noch zij, noch hij innerlijk beleven. Zij eeren Jezus met de lippen, maar hunlieder hart is verre van Hem! Beiden schuilen zij weg in het: „Heb toch niet te doen met dien Rechtvaardige!"
Herhaalt zich ook hier weer niet de aloude geschiedenis van het Paradijs: Eva-Adam, Calpurnia-Pilatus? En toch noch Adam, noch Pilatus zullen veilig blijken achter het zwakke vat.
Hoe dwaalt dan ook een beroerde consciëntie, die zich niet regelt naar Gods Woord! Wat weet Satan haar te paaien met ijdele dingen. Is iemand daarom onschuldig, omdat hij zich laat overwinnen door de onstuimigheid van anderen? Wat dwang kan iemand aangedaan worden, die zelf gesteld is boven dwang, ja, die de macht heeft anderen te dwingen? Het is niet genoeg een tijd lang voor de consciëntie te strijden, zij moet onbevlekt bewaard blijven ten einde toe.
Pilatus vorderde niet. Ach, neen, integendeel! Hij keert zelfs niet ten halve!
Eindelijk, Bar-abbas—Jezus. „En de stadhouder antwoordende zeide tot hen: Welken van deze twee wilt gij, dat ik u zal loslaten? En zij zeiden: Bar-abbas! Doch de stadhouder zeide: Wat heeft hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer, zeggende: Laat hij gekruisigd worden! óf: „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!"
Als Pilatus dan dit Woord hoorde, bracht hij Jezus uit en zat neder op den rechterstoel om vonnis te velen.
De Waarheid teekent zoo eenvoudig en aangrijpend hier aan:
„Toen liet hij Bar-abbas los, maar Jezus gegeeseld hebbende, gaf hij hem over om gekruisigd te worden".
Ja, zegt ons Formulier van het Heilig Avondmaal niet minder zielroerend: „Onschuldig ter dood veroordeeld, opdat wij voor het gericht van God zouden vrijgesproken worden".
Boven Gabbatha drijven de wolken, gereed om eens hun Koning te dragen. Dan niet bespot, bespogen, gekruist, gedood om onze zonden, maar opgewekt en opgestaan om onze rechtvaardigmaking, opgevaren ten hemel en komende ten oordeel! Ten oordeel van wat Hem hier niet aannam als Schuld overnemenden Borg, als zijn eenigen troost in leven en in sterven. Ten oordeel van wat Hem hier zoekt of vloekt. Dan zult gij het onderscheid zien — eeuwig! — tusschen den rechtvaardige en den goddelooze!
Hoe zult gij Hem dan ontmoeten, Judas, Pilatus, Overpriesters, Schriftgeleerden?
Ach, zien wij af van dezen en keeren wij in tot onszelven, nog intijds, in het heden der genade, en doe de lijdende Immanuël ons met de Kerk uit den ouden dag in den geest belijden en beleven: „Ik zal mijn Rechter om genade bidden!" Amen!
Opheusden.                                                                                       Ds. A. DEKKER.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's