Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Calvinisme (9)
Schakelt de Revolutie God uit, om alles buiten God te stellen en alles aan God te onttrekken; brutaal leerend: God is dood en: Godsdienst is vergif en opium voor volk — het Calvinisme staat hierin principieel tegenover de Revolutie met de leer van de volstrekte souvereiniteit Gods, belijdend dat niets van zichzelf en ook niets v o o r zichzelf is, maar alles u i t en door en t o t God, waarbij Hem dan ook eere en heerlijkheid toekomt tot in eeuwigheid.
In de lichtende starren ziet de Calvinist schoone tolken van den Goddelijken lof; in het blauwend firmament de getrouwe gelige van de eere Gods. Hij hoort de hemelen juichen tot Gods eer en de fluisterstemmen van den nacht komen tot hem, om te spreken van Gods majesteit; de beesten des velds roepen het hem toe, dat de Heere het alles gemaakt heeft. De bladen van het historieboek vermelden overal Gods wonderlijke daden. En de consciëntie, het geweten geeft mede getuigenis, dat de Heere God is en alles regeert naar Zijn wil en weIbehagen, Zijn Woord stellend tot wet voor de menschenkinderen.
Dit alles heeft niets gemeen met schepselvereering en - aanbidding, zooals het oude en het moderne heidendom dat voorstaat. 't is absoluut anders dan het fatalisme, waarbij het blinde noodlot beslist; óók principiëel anders dan het determinisme, waarbij alles draait als een rad en 't eene met ijzeren noodwendigheid uit het andere volgen moet. Het Calvinisme verschilt hier principieel en absoluut van het Mohammedanisme en de moderne wijsbegeerte. De eeuwig-Onafhankelijke, alleen-wijze God regeert en Hij, Wiens gedachten een diepte van wijsheid zijn, voert Zijn werken uit naar Zijn raad en welbehagen, waarbij de mensch, als redelijk, zedelijk schepsel verantwoordelijk is en blijft voor zijn denken, spreken en handelen, geroepen bij alles God te dienen naar Zijn wil en woord, prijzende God, Die te prijzen is in der eeuwigheid.
De grondtrek van het Calvinisme is dan ook de verheerlijking Gods als hoogste doeleinde aller dingen, te stellen en den mensch, het voornaamste schepsel Gods, op te roepen God in alles te dienen, alles Hem te onderwerpen met vreugde des harten, met geheel het verstand, met alle krachten. De mensch en alles wat leeft en zich beweegt moet God eeren. Hem dienen, Hem prijzen. Soli Deo Gloria, Gode alleen de eere!
Ps. 148 is de bekende verheven jubelzang, waarin al het geschapene wordt opgeroepen zich in dienst te stellen van den Heere HEERE, om te verheerlijken Zijnen grooten heiligen Naam. Hij begint met wat in en aan den hemel is. Eerst de troongeesten die voor den Hemelkoning staan; dan de twee planeten, die voor de menschenkinderen van zoo buitengewoon gewicht zijn: zon en maan; waarop hij de sterren volgen laat, waarvan hij vol bewondering zegt, dat ze geheel uit licht bestaan, het meest ontastbare en tegelijk het zegenrijkste in Gods heerlijke schepping. Vervolgens spreekt hij het bovenste der hemelgewelven aan, die in getale van drie of zeven boven elkander gelegerd zijn, waar de Schepper van hemel en aarde troont. Dan wendt hij zich tot den hemeloceaan, die boven het uitspansel is geplaatst (vgl. Gen.1: 7) en vanwaar de regenstroomen op de aarde neerplassen. Die alle moeten zingen, ook moeten zij juichen ter eere van Hem, Die alles zoo wonderlijk heeft gemaakt en zoo heerlijk onderhoudt. Ze moeten zingen, ook juichen, want de Heere toch is hun Schepper; Zijn bevel riep hen in 't aanzijn; Zijn woord geeft hun eeuwig bestand; Zijn wet is hun onveranderlijk richtsnoer.
Een machtig zangkoor dus; maar het is niet groot genoeg; er is méér nodig: het Koor der aarde moet daar nog bij! Allereerst dan die geheimzinnige zeemonsters, die „de afgronden" bewonen, die onpeilbare diepten van den wereldoceaan, waarop de aarde, naar de voorstelling van den dichter, drijft (zie vers 7; vgl. Gen. 1: 21). Voorts de geweldige luchtverschijnselen: de vlammende bliksemstralen, de vernielende hagelstukken, de alles overdekkende sneeuwvlokken; de dampen, die zich verdichten in dauwdruppels of vervormen tot wolkgevaarten; ook de stormwinden, die over berg en dal loeien als ongebonden legerscharen, die de bevelen hebben te voltrekken van den Hemelkoning. Dan de bergen met hun machtige rotsgevaarten, die de eeuwen kunnen verduren en de heuvels met hun glooiende flanken, waarop de kudden legeren. Daarna het geboomte, zoowel dat voedsel geeft aan den mensch als dat, waarvan de mensch zich bedient voor het bouwen zijner woningen. Ook de dierenwereld moet meezingen, wild en tam, groot en klein, kruipend of vliegend.
Daarbij mag natuurlijk de mensch niet ontbreken. Al wat machtig is en groot onder de volkeren der aarde, die zoo gaarne hun goden stellen verre boven Israels God, zij moeten leeren zich voor den Heere te buigen en Hem te dienen; want Hij is alléén God. Al wat jong en oud is, grijsaards en kinderen tezamen; zij, wien de toekomst behoort en zij, die nog slechts van het verleden kunnen spreken, dat zij den Naam des Heeren loven! Dat zij loven Hem, Die Zijn volk bewaart tot in eeuwigheid en Zijn hateren doet beven en verstrooid doet vluchten. (Zie Prof. Noordtzij : De Psalmen II, bladz. 264—265). Zet dus boven Psalm 148 : Hemel en aarde, looft den HEERE ! En hoort den dichter, die zingt:
Halleluja!
looft den HEERE van uit den hemel,
looft Hem in den hooge!
looft Hem, al Zijne engelen,
looft Hem, al Zijne legerscharen!
looft Hem, zon en maan,
looft Hem al gij lichtende sterren!
looft Hem, hemel der hemelen,
en gij, wateren boven het uitspansel!
Dat zij den Naam des HEEREN loven,
want Hij gebood en zij waren geschapen;
Hij zette ze voor altoos en eeuwig vast;
Hij stelde hun een wet, die zij niet overtreden.

Looft den HEERE van af de aarde
gij gedierte van zeeën en diepten!
Vuur en hagel, sneeuw en damp,
gij stormwind, die Zijn bevel volvoert;
gij bergen en alle heuvelen,
vruchtboomen en cederen,
Gij wild gedierte en alle vee,
wat kruipt en wat vliegt.
Gij Koningen der aarde en alle volkeren,
gij vorsten en alle richters der aarde;
Gij jongelingen en ook jonkvrouwen,
grijsaards en kinderen te zamen,
Gij allen moet den Naam des HEEREN loven!
want Zijn Naam alleen is verheven,
Zijne heerlijkheid is over de aarde en den hemel
Hij heeft de kracht Zijns volks groot gemaakt;
een roem voor al Zijne vromen,
voor de kinderen Israels,
het volk dat Hem vreest.
Halleluja!
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 april 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's