Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Regelen voor de Aanslagen van den Raad van Beheer.
II.
Bij de bespreking van de regelen van den Raad van Beheer hadden wij voorloopig laten rusten punt b. Inkomsten uit pastoriegoederen en Rijkstractement.
En dat had een goede reden, omdat dit punt valt buiten de tot nog toe behandelde punten. Tot nog toe spraken wij namelijk over factoren, die de draagkracht van een gemeente beheerschen en daarbij behooren de inkomsten uit pastoriegoederen en Rijkstractement maar ten deele.
Deze verhoogen de draagkracht van een gemeente ten hoogste met een bedrag, gelijk aan het minimum-aanvangstractement, omdat de gemeente voor dat tractement dan zooveel minder behoeft op te brengen. Maar tengevolge daarvan wordt de aanslag reeds automatisch hooger volgens punf d en e.
Rechtstreeks heft de Raad van Beheer geen bepaald percentage van de opbrengst van pastoriegoederen en Rijkstractement, zooals van de kerkegoederen. Dat zal wel nagelaten zijn om daarmee in verband staande moeilijkheden te vermijden.
In plaats daarvan zoekt de Raad van Beheer te profiteeren van hetgeen pastoriegoederen en Rijkstractement tezamen meer bedragen dan het minimum aanvangstractement, d.i. van het bedrag, dat eigenlijk de draagkracht der gemeente niet verhoogt, maar dat, zonder materieel voordeel voor de gemeente, den predikant ten goede komt. De regeling komt daarop neer, dat het bedrag aan verhoogingen en kindergelden, waarop de predikant recht heeft, verminderd wordt met hetgeen hij uit pastoriegoederen en Rijkstractement reeds boven het minimum aanvangstractement ontvangt.
Nu gelooven wij, dat dit praktisch de beste manier is om rekening te houden met de inkomsten uit pastoriègoederen. Het is een goede gedachte, inkomsten uit pastoriegoederen, die boven het minimumaanvangstractement uitgaan voor de praktijk met uitkeeringen uit de Centrale Kas op één lijn te stellen. Maar een bezwaar is, dat dit niet is overeenkomstig art. 7 en 9 Regl. voor de Predikantstractementen.
Punt b eischt, dat in dit Reglement een artikel voorkome van dezen inhoud: „Predikanten, die uit Rijkstractement en pastoriegoederen een bedrag boven het minimum aanvangstractement ontvangen, worden gerekend voor ten hoogste dat bedrag aan verhoogingen en kindergelden reeds uit de kas voor de predikantstractementen te hebben ontvangen."
Nu is echter door de Classicale Vergadering van Appingedam al eens een wijzigings voorstel in dezen zin gedaan. De Synode van 1924 heeft dat voorstel voorloopig aangenomen, maar met een wijziging, die er heel iets anders van maakte.
De Synode stelde namelijk met de gemeenten, waarin het aanvangstractement door inkomsten uit pastoriegoederen en Rijkstractement het minimum te boven ging, gelijk de gemeenten, die uit andere middelen welbewust haar predikant een hooger tractement gaven.
Door een dergelijke wijze van doen zou men huiverachtig worden om een reglementswijziging voor te stellen. Want het gevaar is er, dat de Synode met de beste bedoeling, in de meening, dat het hetzelfde is, het voorstel radicaal verknoeit.
De in 1924 voorloopig aangenomen reglementswijziging heeft de Synode in 1925 weer teruggenomen, nadat de classicale vergaderingen met overweldigende meerderheid ongunstig geadviseerd hadden. In dezen vorm was het ook een onmogelijke wijziging geworden.
Het surplus boven het minimum-aanvangstractement, dat voortkomt uit inkomsten van pastoriegoederen en Rijkstractement kan niet op één lijn gesteld worden met het surplus, dat de gemeente vrijwillig haar predikant boven het minimum geeft.
Als met het eerste bedrag rekening wordt gehouden bij het vaststellen van den aanslag, rekent men met een aanwezig fonds, waarvan de opbrengst niet afhangt van de „levende draagkracht" der gemeente, en niet in verband staat met het streven in een gemeente den predikant behoorlijk te bezoldigen.
Maar als met het tweede bedrag rekening wordt gehouden, maakt men inbreuk op het recht der gemeente om haar predikant een bedrag boven het minimum te geven door elk streven daarnaar te verlammen. Want dan komt het bedrag, dat de gemeente haar predikant boven het minimum geeft, niet aan dien predikant ten goede, maar aan de Centrale Kas ten behoeve van andere predikanten. En dat is de bedoeling van een gemeente niet als zij meer geld uitgeeft voor het predikantstractement. En zoo zou, volkomen in strijd met dat woord, het minimum tractement praktisch het maximum tractement worden.
Maar ook al heeft de Synode de voorloopig vastgestelde reglementswijziging teruggenomen, toch is het nog niet overbodig geworden met nadruk den eisch te stellen, dat het recht van een gemeente, om haar predikant een bedrag boven het minimum tractement te geven, onbelemmerd moet gehandhaafd blijven.
Want de Raad van Beheer heeft een tijd lang ook in dezen een verkeerde gedragslijn gevolgd. Uit het verslag van den Raad van Beheer over 1923 (blz. 4 bovenaan) blijkt, dat toen theoretisch de aanslag van een gemeente verhoogd werd met het bedrag, dat haar predikant reeds boven het minimum ontving voorzoover deze recht had op verhoogingen en kindergelden.
Uit de gepubliceerde regelen voor den aanslag kunnen wij zien, dat die tijd nu voor bij is. Een overblijfsel van de vroegere gedragslijn kunnen wij echter nog vinden in opmerking, die ons mededeelt, dat de bijdrage eener gemeente in geen geval minder bedraagt dan twee maal het surplus boven het minimumaanvangstractement, welk surplus alleen in aanmerking wordt genomen, voorzoover dit het recht op uitkeering van den predikant niet te boven gaat. Ontvangt dus een predikant een bedrag boven 't minimumtractement, dan geeft dat alleen verhooging van den aanslag, als die aanslag op grond der overige factoren minder is dan 20/19 maal dat bedrag, of 20/19 maal het recht op uitkeering van den predikant, indien dat beneden dat bedrag is.
Voor de praktijk beteekent dit, dat deze opmerking niet veel toepassing zal vinden. Immers een gemeente, die haar predikant een toelage boven het minimum geeft is gewoonlijk een gemeente met groote draagkracht, die daardoor toch al een flinken aanslag heeft.
De bedoeling is waarschijnlijk een correctie aan te brengen op het betrekkelijk lage percentage van de heffingstabel van de netto-opbrengst der kerkegoederen. Bij groote gemeenten geven de punten d en e die correctie alreeds, maar bij kleine gemeenten zou zich het geval voor kunnen doen, dat aan zulk een gemeente een bijdrage uit de Centrale Kas moest gegeven worden hooger dan haar aanslag, terwijl de gemeente overvloed van inkomsten had uit kerkegoederen.
Voor zulke gemeenten is nu de regel gemaakt, dat, als zij haar predikant zelf al een bedrag boven het minimumaanvangstractement geven, zij praktisch voor ten hoogste een gelijk bedrag de verhoogingen en kindergelden niet uit de Centrale Kas ontvangen, maar zelf hun predikant moeten betalen, terwijl zij dan aan de Centrale Kas. ook alleen maar de 5 % voor administratiekosten en reserve behoeven te betalen. Want de veronderstelling bij opmerking 1 is, dat 95 % van zulk een aanslag verrekend kan worden met hetgeen waarop de predikant aan verhoogingen en kindergelden recht heeft.
Het bezwaar van deze regeling is echter, dat gemeenten, die hun predikant, hoewel ze het uit de inkomsten uit kerkegoederen gemakkelijk kunnen, geen hooger tractement geven, hier niet onder vallen. Zoo wordt een verkeerde zuinigheid beloond en aangemoedigd.
En dan is er nog altijd de mogelijkheid, dat gemeenten, die uit de „levende draagkracht" het tractement verhoogd hebben, tot loon daarvoor minder uit de Centrale Kas zullen trekken ; en dat blijft altijd te veroordeelen.
Daarom blijft het noodig, dat hetgeen opmerking 1 op een gebrekkige wijze corrigeert, op een andere wijze gecorrigeerd worde en opmerking 1 verdwijne, opdat het beginsel gehandhaafd blijve, dat als eenmaal de draagkracht naar bepaalde regels is vastgesteld, ook naar draagkracht moet aangeslagen worden.
Even willen wij nog opmerken, dat bezwaar tegen opmerking 1 veel groter zou worden, als het bleek, dat de Raad van Beheer hiermede gebruik wilde maken van het feit, dat vele tractementsregelingen zijn gemaakt zonder rekening te houden met het Reglement op de Predikantstractementen en bijvoorbeeld in een gemeente met een tractement van ƒ 4000.— den aanslag verhoogde tot =2719 maal ƒ 1500.—, terwijl de predikant door verrekening met de kerkvoogdij in werkelijkheid niet meer dan het minimum aanvangstractement plus ver... gingen en kindergelden zou ontvangen.
Dat zou een zeer afkeurenswaardige handelwijze zijn, die nooit lang kon toegepast worden, omdat de betreffende gemeenten dan eenvoudig hun tractementsregelingen zouden wijzigen.
Daar opmerking 2 voor zichzelf spreekt gaan we over tot opmerking 3. Deze wijst ons op de feilbaarlheid van theoretische berekening, waarom het goed is, de mogelijkheid open te laten, om daarvan af te wijken, al is het gewenst dat zulke afwijkingen hoe langer hoe meer tot de uitzonderingen gaan behooren.
Voorshands is er nog een factor, die toepassing van deze opmerking zal vragen in minder gewenschte gevallen.
Daar zijn namelijk gemeenten, waar de belangstelling in de geestelijke dingen voor langen tijd zoo gering is geweest, dat het ook verleerd heeft, voor de geestelijke dingen bij te dragen. Die gemeenten worde nu voor den eisch gesteld een bijdrage te betalen naar draagkracht. Maar dat kunnen die gemeenten zoo maar in eens niet.
Hier is noodig wijs beleid eenerzijds maar anderzijds niet minder beslistheid. Den Raad van Beheer moet dit vaststellen dat een vermindering van aanslag op dezen grond binnen niet te langen tijd tot het verleden moet behooren. Want dan eerst wordt het werkelijk betalen naar draagkracht. Wat immers een gemeente met weinig belangstelling te w e i n i g betaald moeten de andere gemeenten naar verdeling te veel betalen en in een goed werkende organisatie mag zulks niet voorkomen.
Opmerking 4 spreekt over ontbreken van de noodige gegevens in sommige gemeenten. In zulke gevallen moet de aanslag bepaald worden op grond van een schatting. Dat is ongetwijfeld een van de grootste moeilijkheden, waarmede de Raad van Beheer te kampen heeft: geen of onvolledige of onduidelijke gegevens. Dat is jammer want hier hebben wij iets, dat betrekkelijk gemakkelijk anders kon zijn. Laat toch ieder van wie gegevens gevraagd worden, zijn best doen volledige en nauwkeurige gegevens te verstrekken.
En nu de Raad van Beheer zijn regeling voor den aanslag gepubliceerd heeft, is de verantwoordelijkheid bij het invullen van de formulieren zooveel grooter geworden. Ieder kan het nu zien, dat het bedrag van den aanslag afhangt van de gegevens die hij verstrekt. Als wij dat weten, willen we  niet door geen of onvolledige gegevens te laag aangeslagen worden. Een eerlijk man wil niet profiteeren van een valschen schijn. Dat zou in strijd zijn met het 8e en 9e gebod.
Maar zal iemand zeggen: „Als ik principiële bezwaren heb tegen het Reglement op de Predikantstractementen, zal ik dan de verstrekte formulieren nauwkeurig invullen?"
Dan antwoord ik: Die principieele bezwaren hebt gij niet alleen en als ge principieele bezwaren weg kunt nemen, moogt ge en moet gij daarnaar staan. Als gij dat niet kunt, moogt ge niet door sabotage die bezwaren nog erger maken.
Wij kunnen op het oogenblik zeggen dat alle pogingen, om de tractementsreglementen op een principieel anderen grondslag doen rusten, totaal mislukt zijn en het is dwaasheid den menschen voor te spiegelen dat dat nog gelukken zal.
En waar de zaak zoo staat, is het beste wat wij doen kunnen, voorzooveel wij daartoe, bijvoorbeeld door het conscientieus vullen van formulieren, geroepen worden te zorgen dat de p r a c t ij k van den Raad van Beheer zoo goed mogelijk zij. Dan worden ook de principieele bezwaren tot een minimum teruggebracht.
Want in het bijzonder voor principieel bezwaarden is de publicatie van den Raad van Beheer een belangrijk document. In deze, als de daarin genoemde regelingen op de juiste wijze worden gehandhaafd (en dat hangt grootendeels van de gemeenten af die de gegevens verstrekken), belangrijke principiële bezwaren practisch wegneemt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 mei 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 mei 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's