Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Christ. Geref. Kerk en art. 36 Ned. Geloofsbelijdenis

Men weet, dat de Gereformeerde Kerken op de Synode van 1905 te Utrecht gehouden, besloten hebben in artikel 36 van de Ned. Geloofsbelijdenis de bekende zinsnede; „om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst, om het rijk des Antichrists te gronde te werpen" te schrappen. De Gereformeerde Kerken hebben dus artikel 36 niet verworpen. Ze hebben ook niet het ambt van de Overheid als zoodanig verworpen; ook niet geleerd, dat we moeten hebben een neutrale of onverschillige Overheid. Niets daarvan. Ieder die ook maar een weinig meeleeft, weet dat. En toch zijn er helaas! menschen, die met bedekte termen „de Gereformeerde Kerken" daarvan willen beschuldigen. Men acht dat „naasten-liefde" en „christenplicht" blijkbaar!
„De Gereformeerde Kerken" hebben artikel 36 behouden. Ze belijden, dat het ambt van de Overheid een goddelijk ambt is. Ze belijden, dat de Overheid Gods dienaresse is; dat zij 't zwaard niet tevergeefs draagt; dat zij de boozen heeft te straffen en de rustig levende burgers heeft te beschermen — maar „de Gereformeerde Kerken" voelden, dat er geen-overeenstemming is tusschen ons staatkundig leven en dat, waaruit artikel 36 is opgekomen; waarbij „de Gereformeerde Kerken" bezwaar hadden aan de Overheid als plicht te prediken en voor te houden, om afgoderij en valschen godsdienst desnoods met het zwaard uit te roeien. De Overheid dit als taak voor te houden en haar daartoe aan te sporen achtte men in strijd met Gods Woord, en men voelde zich, vooral sinds in 1896 op de Synode te Middelburg de heeren Rutgers, Noordtzij, D. K. Wielenga, L. Lindeboom, Biesterveld, Kuyper, Bavinck en J. H. Donner een gravamen inzake artikel 36 hadden ingediend, gedrongen bedoelde zinsnede uit artikel 36 weg te nemen, opdat er geen strijd zou zijn tusschen wat men beleed als waarheid naar Gods Woord en hetgeen in de Confessie beschreven staat.
Het komt ons voor, dat er zeker wel formeele bezwaren zijn in te brengen tegen 't geen „de Gereformeerde Kerken" in 1905 hebben gedaan. De Drie Formulieren van Eenigheid zijn niet uitsluitend het eigendom van de tegenwoordige Gereformeerde Kerken; zij behooren mede aan de vele Gereformeerden in de Chr. Geref. Kerk, niet minder aan de duizenden in de Hervormde Kerk. Daarom kon en kan men bezwaar hebben, tegen een wijziging door „de Gereformeerde Kerken" in de Nederl. Confessie aangebracht. Het groot aantal Kerken van Gereformeerde belijdenis die zich binnen het Hervormd Synodaal verband bevinden, zijn niet geraadpleegd; ook de Chr. Gereform. Kerk nie ; en toch zijn de belijdenisschriften    gemeenschappelijk eigendom. Intusschen is de wijziging aangebracht. Wel niet, omdat het een kwestie gold die ten nauwste het geestelijk leven der Kerken raakte, — en in zooverre had er nu niet zoo'n haast in deze betracht behoeven te worden, er zijn wel dingen die méér het geestelijk leven raken en dringender zijn, hoewel nog steeds uitgesteld tot later — maar men heeft gemeend, niet te moeten en niet te mogen wachten. En zoo hebben „de Gereformeerde Kerken" precies dezelfde Ned. Geloofsbelijdenis, met dezelfde belijdenis inzake het ambt van de Overheid als wij, maar zonder de bekende zinsnede: „om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst, om het rijk des Antichrists te gronde te werpen".
Welke taak de Christelijke Overheid — want de Gereformeerden belijden, dat de Overheid Gods dienaresse is en naar Gods Woord heeft te handelen, te regeeren en te besturen — ten opzichte van het religieus en ethisch leven heeft en hoe de verhouding moet wezen tusschen Staat en Kerk is door deze wijziging van artikel 36 in geen enkel opzicht nader beslist, noch naar den eenen noch naar den anderen kant. Alleen is uit artikel 36 uitgelicht, wat geen Nieuw-Testamentisch christen er in wil hebben, n.l. dat de Burgerlijke Overheid het zwaard ontvangen heeft om in godsdienstzaken beslissing te nemen, desnoods met 't hoogste geweld van vuur en zwaard en dood.
De groote problemen inzake de verhouding van Staat en Kerk zijn er dus niet door opgelost en zijn er niet door in een nieuwe phase gebracht. Alleen is weggenomen, wat inderdaad weggenomen moest worden. Onbillijke verwijten te maken aan het adres van „de Gereformeerde Kerken" of ze met deze dingen valsche beschuldigingen aan te doen, is dus niet verstandig noch christelijk.
Intusschen hebben de duizenden Gereformeerden in de Ned. Hervormde Kerk de bekende zinsnede van artikel 36 nog in de Confessie staan. Bij ons is nog niets gewijzigd. Hoe zou 't ook, in het Synodaal verband dat wij hebben, kunnen?!
Ook de Chr. Gereformeerde Kerk heeft artikel 36 nog ongewijzigd. Maar dit zegt volstrekt niet, dat de Hervormd Gereformeerden met de bekende zinsnede instemmen (wie zou 't ook kunnen?) en het blijkt nu ook, dat onder de Chr. Gereformeerden de lust ontwaakt, uit artikel 36 weg te doen, wat er, naar ons Gereformeerd beginsel, naar uitwijzen van de Heilige Schrift, niet in thuis hoort.
We lazen toch het volgende bericht:
»Ter vergadering van de Classis Leiden der Chr. Geref. Kerk kwam van een broeder uit Delft een bezwaarschrift in tegen de bekende zinsnede van artikel 36 der Ned. Geloofsbelijdenis: „om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst, om het rijk des Antichrists ter gronde te werpen". Na ernstige bespreking luidde het besluit der Classis, „dat wij hier te doen hebben met een hoogst gewichtige zaak, dat het niet goed is, deze zaak in onze Kerk aan de orde te stellen; en daarom het bezwaarschrift aan den betrokken broeder terug te zenden, zonder hem evenwel het recht te onthouden, zijn bezwaren, eventueel, kenbaar te maken aan de Particuliere Synode «.
Ook in de Chr. Gereformeerde Kerk gaat de zaak van artikel 36 „bekende zinsnede" rollen ; en wij hopen, dat alle Gereformeerden, van welke Kerkformatie ook, zich er hoe langs hoe meer duidelijk over uitspreken zullen, dat volgens ons Gereformeerd beginsel, naar uitwijzen van de Heilige Schrift, de Overheid geenszins van God geroepen is het zwaard te gebruiken „om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst, om het rijk des Antichrists ter gronde te werpen".
We zijn niet Roomsch. En dat moet in onze Confessie ook blijken, vooral wanneer men kerkelijk zóó georganiseerd is, dat men op de kerkelijke vergaderingen over deze dingen kerkelijk spreken kan.
Hoezeer men met de bekende zinsnede van artikel 36 verlegen zit, bleek ons bij vernieuwing uit een stukje van de hand van dr. J. C. S. Locher van Leiden, in »Kerkblaadje« van 23 Mei j.l. geplaatst, als een antwoord op een vraag aan de redactie ter zake artikel 36 gesteld.
Dr. L. zegt daar: » En dan zal mijn vriend vooral gedacht hebben aan de bekende woorden van het uitroeien van den valschen godsdienst, die in eene andere Kerk (in eene andere Kerk; wat typisch uitgedrukt door dr. L.!) onder den invloed van Kuyper, c.s. tusschen haakjes gezet zijn". Wat heeft dr. L. daar nu van te zeggen? Hij schrijft dit: „Eén ding is zeker niet naar Art. 36, ook al zet men een paar woorden tusschen haakjes, n.l. dat de Overheid neutraal is; inzake den godsdienst alle beschouwingen gelijkelijk behandelt. De Overheid staat volgens dat artikel voor de roeping, het recht van den levenden God te handhaven in deze wereld en wat daartegen ingaat, te onderdrukken«.
Dat is natuurlijk heel ernstig gezegd. En niemand van de Gereformeerden wil een „neutrale" Overheid. Die dat den Gereformeerden aanwrijft, gaat met leugen en laster om.
Maar — dan komen juist de moeilijkheden, als men de Overheid op het terrein van de kerkelijke, dogmatische aangelegenheden gaat binnen halen; en als men de Overheid zou willen dwingen een keuze te doen inzake de religieuse stroomingen en splitsingen en richtingen, die er onder ons volk — en niet alleen onder ons volk, maar in alle landen — zijn.
Dat voelt dr. L. ook, hoewel hij zoo forsch begon. Want hij vervolgt aanstonds: »De Overheid staat volgens artikel 36 voor de roeping het recht van den levenden God te handhaven in deze wereld, en wat daartegen ingaat, te onderdrukken«. (Dit is, tusschen twee haakjes, volstrekt niet 't zelfde als in „de bekende zinsnede" van artikel 36 voorkomt!!)
„Maar — hoe zal dat geschieden?" vraagt dr. L. En hij antwoordt: „Daarover zegt dat artikel niets van het uitroeien van aanhangers van valschen godsdienst. Het gaat er niet om, de menschen te dooden, maar het verkeerde uit den weg te ruimen". Dat is wel handig gezegd — maar bevredigen doet zulks niét; vooral als men nu eens wéten wil, wat artikel 36 nu wel zegt.
Dr. L. voelt zelf, dat hij nu eigenlijk nog niet veel gezegd heeft. Vooral als men artikel 36 neemt zooals de historie ons artikel 36 heeft gegeven, met verwijzing naar Schriftuurplaatsen als 1 Kon. 15: 12 en 2 Kon. 23: 1, enz. Of met verwijzing naar Calvijn's Institutie IV, 20, 3 en 9. Dan lezen we van dooden en van straffen van afgodendienaars en straffen en dooden van schenders der godsdienstigheid, enz. En dus moet de Overheid nu dooden en uitroeien? of moet de Overheid het niet? Voor de historiekenners is het wel duidelijk wat artikel 36 zegt en bedoelt. Maar daar wil men veelal niet aan; en dan wordt er wat omheen gepraat. (1 Kon. 15: 12 en 2 Kon. 23: 1 praat er niet omheen!)
Zoo zegt dr. L. verder: Hoe dit nu zal geschieden, laat onze belijdenis geheel van de prudentie der Overheid afhangen". Dat is makkelijk!
„Als eene Overheid tot het inzicht komt, dat het maken van martelaren juist de verbreiding van de beginselen, door die martelaren beleden, bevordert, dan zal ze reeds daarom niet daartoe overgaan".
Of dit heel duidelijk gezegd is, betwijfelen wij.  Maar in elk geval staat hier dus ook, dat de Overheid met menschen te doen heeft (martelaren); en dat wordt juist telkens ontkend, dat het om menschen gaat in artikel 36. Als het dus afgodendienaars of dwaalleeraars zijn, die martelaar gewonden, terwijl dan de beginselen, door hen voorgestaan, door hun martelaarschap kunnen worden bevorderd, dan moeten ze maar ongemoeid worden gelaten? Met artikel 36 in de hand? Heel lastig schijnt 't vraagstuk toch wel. Want dr. L. zegt ten slotte: „Hoe de Overheid het doen zal, dat is een probleem, dat zeker groote moeilijkheden met zich medebrengt. De Overheid heeft met het openbare leven te doen en kan niet alles bestraffen wat zonde voor God is". Hoe hebben we het nu?
Ja, het is een probleem, maar we kunnen niet zeggen dat we op deze manier iets ontvangen tot oplossing van hèt probleem. En dat is jammer. In het midden van het publieke leven is het al zoo moeilijk, zegt dr. L. En dan voor de Overheid op het terrein van de Kerk
Dr. L. heeft het probleem nog niet tot een oplossing gebracht. Dat blijkt ook wel uit het slot van zijn artikeltje, dat aldus luidt:
„Twee dingen zijn echter duidelijk. Of men het met artikel 36 eens is of niet: dit artikel verwerpt beslist de neutraliteit van den Staat in zaken der religie. Maar over de wijze waarop de Overheid den valschen godsdienst te keer zal gaan, laat het zich niet uit; er is geen noodzaak, ook het uitroeien der ketters uit de bewoordingen van dat artikel af te leiden". Schieten we nu met zulke dingen ook maar een milimeter op, om te komen tot klaarheid?
Vooral als we 1 Kon. 15: 12 en 2 Kon. 23: I en Calvijn's Institutie, Boek IV, hoofdstuk 20, § 3 en § 9 lezen.
Vooral als we lezen, dat van ouds geleerd werd „dat de Christelijke Overheid te straffen heeft de hardnekkige voorstanders der ketterijen, die tegen God en Zijn waren godsdienst lasteren en die het eenvoudige volk niet verkeerde en oproerige leeringen verleiden". Of zooals de Kerken van Zuid-Holland in 1575 aan de Staten schreven, dat „der magistraet officie is den wterlicken afgodendienst doer mandamenten te verbieden en de godtslasterers te straffen". (Reitsma en van Veen. Acta der Prov. en Part. Syn., Dl. II, p. 161).
Wie geeft nu eens méér licht in deze? Inzake het recht van de Overheid om ketterijen te weren en de beschuldigden te straffen en alzoo met het zwaard tusschen waarheid en leugenleeringen te beslissen. Want dat wil artikel 36 toch?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 mei 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 mei 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's