Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

De ware vreugde

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijd, als hun koren en hunne most vermenigvuldigd zijn«. Psalm 4 vers 8.

In dit woord is sprake van vreugde. Kan er dan vreugde zijn op een aarde, die rust onder den toorn des Heeren? Kan er vreugde zijn onder menschenkinderen, die als ballingen rondzwerven in een vreemd land, verdreven uit Eden's hof? Kan er vreugde zijn in zulk een tranendal?
Ja, dat kan; hoor ze daar elkander toeroepen, de kinderen der wereld: laat ons eten en drinken en vroolijk zijn. Zie ze daar dansen om het gouden kalf, de mammonaanbidders.
Doch neen, dat is geen vreugde; het is slechts een schijn-vreugde. Zij laat in al hare uitgelatenheid toch onbevredigd, gemengd als zij is met allerlei bitterheid. Oppervlakkig is zij, slechts even rakend den buitenkant van het leven. En dan zoo onbestendig en vergankelijk. Heden verblijden wij ons in een dierbaar pand — morgen staan wij bij zijn lijkbaar. Heden verheugen wij ons in het groote Babel, dat wij gebouwd hebben— morgen staan we te treuren bij zijne bouwvallen. Heden zien we met genoegen den stand der gewassen op ons land, de schuren zullen grooter moeten worden, — morgen ervaren we dat onze ziel van ons wordt afgeëischt.
Neen, dat is geen vreugde, geen ware vreugde. Dat is niet de vreugde, die de dichter van dezen Psalm bedoelt. Die dichter is, zooal§ het opschrift aangeeft, David, de man naar Gods harte. Wanneer hij dezen Psalm dichtte, is niet met zekerheid aan te geven. Sommigen zeggen, dat het was toen hij vluchtende was voor het aangezicht van Absalom, zijnen zoon. Anderen, toen hij bij de Filistijnen zijn toevlucht moest zoeken tegen Saul, en te Ziklag verkeerde, en deze stad door de Amalekieten was verwoest. Hoe het zij, in elk geval was het een donkere weg, waarop hij ging, zoodat zijn omstanders, die in het zelfde lot deelen, moeten uitroepen: »Wie zal ons het goede doen zien?«
Wie? Niemand. Geen vorst, hoe machtig ook. Geen leger, hoe sterk ook. Geen wagenen en paarden.
»Neen, de Heer der Heeren,
Doet ons triomfeeren;
Hij, geducht in macht,
Slaat elk gunstig gade,
Die op Zijn genade in benauwdheid wacht.«
En als dan ook de anderen niet anders weten te doen dan moedeloos en radeloos te vragen: »wie zal ons het goede doen zien?
Dan weet David een toevlucht en hij wendt zich tot zijn God en zendt de bede op: »Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o Heere.«
Reeds het opzenden dezer bede verruimt het hart en geeft een rust, die heerlijker is, veel heerlijker dan het genieten der aardsche vreugde.
Maar de ware levensvreugde wordt genoten als de Heere deze bede komt te verhooren. Dan geldt: Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven meer dan ter tijd dat hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn.
Zeker, de Heere heeft meer dan éénen zegen. Ook het uitwendig goede is niet te verachten. Als de Heere most en koren vermenigvuldigt, als Hij ons in tevredenheid ons dagelijksch brood doet eten, dan moeten ze ook met vreugde en ootmoedige dankzegging uit de hand Gods worden aangenomen. Maar als gij in al die gaven de gunst van den grooten Gever ziet en Hem moogt liefhebben boven de gaven, dan zal de vreugde toch nog hooger zijn en de ootmoed dieper gaan. Dan weet gij, dat Zijne gunst meer sterkt dan uitgezochte spijzen.
Doch het hoogst zal de vreugde gaan als gij den Heere tot uwen God moogt hebben. Dan is de Heere zelf het voorwerp der vreugde. De Heere in al Zijne deugden en volmaaktheden. In Zijne goedertierenheid en waarheid, genade en trouw, heiligheid en gerechtigheid, zooals David Hem kende en al Gods kinderen Hem kennen. Deze is het van Wien zij in de hoogtijden des levens kunnen zingen:
»Wien heb ik nevens U omhoog?
Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog
op aarde nevens U toch lusten? «
Al was er in die tijden een zee van rampen. Al was er een leger van vijanden. »Al zou de vijgeboom niet bloeien en geen vrucht zijn aan den wijnstok. Al zou er geen rund zijn in de stallen, nochtans een van vreugde opspringen in den Heere en een zich verheugen in den God zijns heils«. Een vreugde dus, waarvan de Heere zelf het middelpunt vormt, die daarom God-verheerlijkend is. Een vreugde in God, maar ook tot God, strekkende tot Zijne eer. immers de ziel die deze geloofsvreugde mag genieten, zij erkent en verheerlijkt God in al Zijne deugden en volmaaktheden.
Vooral zooals Hij die geopenbaard heeft in den Zoon Zijner liefde, Jezus Christus. Hoe kan de ziel in die vreugdetijden wegzinken van verwondering over die wijsheid Gods in het uitdenken van dezen weg ter verlossing. En dan Zijn lankmoedigheid bij het toebrengen. Zijne trouw in het weder opzoeken. Dat alles bewezen aan zulke onwaardigen, ontrouwen.

Maar ach, die vreugdetijden zijn als de oasen in de woestijn. Zoo vaak is er geen sprake van vroolijkheid en blijdschap. Zoo vaak, dat nog maar enkel de bede doorkomt: »Ai geef mij weer gewenschte zielevreugd«. Het is hier immers nog maar, zooals de Catechismus dat leert, een beginsel der eeuwige vreugde. Maar dat beginsel is dan toch een zeker onderpand van de eeuwige vreugde hiernamaals. Daar in den hemel zal »verzadiging van vreugde« zijn voor al degenen die zich hier in God en den Christus leerden verheugen door Gods Heiligen Geest. Daar zal geen zonde hunne vreugde meer verstoren. Daar zal geen geestelijke duisternis of verberging van Gods aangezicht meer plaats hebben.
»Daar zal hun blijdschap onbepaald
Door 't licht dat van Zijn aanzicht straalt.
Ten hoogsten toppunt stijgen«.
En wie zijn nu de deelgenooten van deze ware vreugde? Het antwoord is: allen die zijn, wat David was, des Heeren gunstgenoot. Het licht is voor de rechtvaardigen gezaaid en vroolijkheid voor de oprechten van hart. Allen, die door Gods Geest waarlijk zijn wedergeboren. Zij allen mogen, de een in mindere, de andere in meerdere mate, iets genieten van deze geestelijke vreugde. Zij allen zijn toch, kleinen zoowel als grooten, zuigelingen en kinderen, zoowel als mannen en vaders in Christus, gunstgenooten des Heeren.
O ja, wanneer de Heere allereerst een zondaar aan zichzelf bekend maakt met zijn doemwaardigen staat, zoo schijnt dit geenszins vreugde, doch enkel droefheid te baren. Maar wat een andere droefheid dan de droefheid der wereld, want die is als de schemering van den avond, waarop de nacht volgt. Doch in de droefheid naar God bij de door Gods Geest ontdekte, zondaren, is zelfs te midden van banden des doods en der hel, die gekneld houden, toch reeds een kiem der ware vreugde, zoodat ze geen vreugde meer kunnen vinden in de dingen der wereld en hun wegzinken in »modder en slijk« niet zouden willen ruilen voor het plaats nemen op den troon eens konings. En als dan het Evangelie door de werking van den Heiligen Geest in het hart weerklinkt, dat er een Jezus in de wereld is gekomen om zondaren zalig te maken, dan wast de kiem der vreugde, want dan wordt heilbegeerig overdacht: het mocht ook nog eens zijn voor mij. En als het dan eindelijk, na langer of korter tijd van worsteling in de ziel weerklinkt: »ja, ook voor mij«, dan schijnt het een blijde droom te zijn:
»Wij lachten, juichten; onze tongen
Verhieven 's Heeren naam, en zongen.
Toen hieven zelfs de heid'nen aan:
De Heer heeft hun wat groots gedaan«.
Die vreugde is oneindig hooger dan de wereldvreugde. Meer dan »ter tijd dat hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn«. Meer, want hier is het voorwerp der vreugde God zelf; daar de wereld. Meer, want deze vreugde is geestelijk; de andere vleeschelijk. Meer, want deze vreugde is God-verheerlijkend; de andere God-onteerend. Meer, want deze vreugde is ziel-zaligend, de andere ziel-verdervend.
»Koren vermenigvuldigd« dat is, meer brood tot sterking en instandhouding van het lichaam, maar vreugde daarover kan het niet halen bij de vreugde, iets te mogen smaken van het Brood, dat uit den hemel is nedergedaald.
»Most vermenigvuldigd« dat is, meer wijn tot lafenis van den dorst des lichaams, doch wat is dat vergeleken bij de geestelijke vreugde over het mogen drinken, zij het ook slechts enkele druppels, van het water uit de Steenrots, welke is Jezus Christus?
»Zij streeft in heilzaam zoet, Tot streeling van 't gemoed, Den honig ver te boven«.
Liefhebbers van de vreugde dezer wereld, die leeft en doet naar het goeddunken van uw booze hart, die uw hoogste vreugde vindt in de plaatsen en gezelschappen der ijdelheid, beseft gij wel, dat gij diep te beklagen zijt? Nu nog vroolijk bij koren en most. Maar wie weet hoe spoedig in moedeloosheid en wanhoop het angstig vragen: »Wie zal ons het goede doen zien?« En eenmaal, dat is zeker, vergaat alle wereldvreugde, als men uwe ziel van u zal afeischen, en wat dan? Hoort wat de Heere spreekt in Zijn Woord: »Verblijdt u en laat uw hart zich vermaken en wandelt in de wegen uws harten en in de aanschouwing uwer oogen, maar weet, dat God u om al deze dingen zal doen komen in het gericht«. Vreeselijk, te vallen in de handen van den levenden God. Dat het dan hier aan dezen kant nog mocht komen tot een verlaten van den weg der slechtigheden, eer de volle maat van 's Heeren toorn over u wordt uitgestort tot uw onherroepelijk verderf. Dat het door 's Heeren Geest nog mocht worden een komen als een arm en ellendig zondaar tot den Heere Jezus Christus met de bede: »Heere, indien gij wilt, gij kunt mij reinigen«.
Heilbegeerigen, bekommerden vanwege 't eeuwig heil uwer zielen, geslingerden door de twijfelingen des ongeloofs. Nog nooit iets ondervonden van hetgeen David hier zegt: Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven meer dan ter tijd als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn?
De engel zeide tot de vrouwen bij het graf van Jezus: »Vreest niet, want ik weet, gij zoekt Jezus«. Welnu, datzelfde woord geldt ook u. Is het dan, dat de Heere u nog niet die volle geloofsvreugde schonk, toch zal Hij het werk Zijner handen nooit laten varen. En ter bestemder tijd zal Hij geven »sieraad voor asch, vreugdeolie voor treurigheid, en een gewaad des lofs voor een benauwden geest«.
En als gij reeds moogt kennen een andere en betere vreugde dan die der wereld, en er zoo vaak geklaagd wordt: »Wie zal ons het goede doen zien? «moge dan maar veel de bede van David ook uw gebed zijn: »Verhef gij over ons het licht uws aanschijns, o Heere!« Dan zal weer bij vernieuwing gekend worden die ware, die hoogste vreugde. En telkens weer worden ervaren:
»Perst eens de bitt're tegenspoed,
Des avonds het benauwd gemoed
Tot naar gejammer en geklag;
Nauw rijst des morgens vroeg de dag
Of God verleent, in plaats van lijden,
Weer stof tot juichen en verblijden«.
O.                                                                                                             G.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juni 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juni 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's