Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De zelfregeering der plaatselijke Kerk.
Wij hebben een paar weken geleden een stukje geschreven: »De juiste onderscheiding« (no. 27, 4 Juni 1926) om nog eens te probeeren de juiste verhouding te bepalen tusschen de plaatselijke Kerk en de Kerken saam. Op dat stukje komt dr. Kromsigt van Oostwold, eindredacteur van »de Gereform. Kerk« in het blad der Confessioneelen terug (no. 1967, 17 Juni 1926), waarvoor we hem dankbaar zijn. Inderdaad is er dikwijls veel meer gemeenschap dan we denken, waarbij het alleen jammer is, dat er dikwijls zooveel »misverstaan« is. Dat blijkt ook weer uit het stukje van dr. Kromsigt, waarboven hij zette: »Zelfregeering?« Dat vraagteeken is sprekend, 't Wil dadelijk laten uitkomen, dat hij een omschrijving in ons artikel aangaande de plaatselijke Kerk (door dr. K. ons »stokpaardje« genoemd) in twijfel trekt en hij vindt het noodig om ernstig te waarschuwen, daarbij sprekend van »het vrome vleesch«, enz. Of dat vrome vleesch meer in den Geref. Bond zit dan in de Conf. Vereeniging onderzoeken we nu niet; ook niet of het meer in den Kerkeraad zit, het bestuur der plaatselijke Kerk, dan wel in het Classicaal Bestuur of in de Synode. We laten dat nu allemaal maar rusten. Slechts een enkel woord over dat »zelfregeering.«
Wij hadden geschreven: »De zelfregeering der plaatselijke gemeenten te handhaven is eisch van het Gereformeerd beginsel«. En daar valt Dr. Kromsigt over. Daar is hij van geschrokken en hij acht dat woord zelfregeering zeer gevaarlijk. Mag een Kerk ooit autokraat zijn, autonoom, z'n eigen wetgever? Mag ooit de souvereiniteit berusten bij een mensch, enz. enz.?
Zoo stapelt Dr. Kromsigt de eene vraag op de andere en hij spreekt al van een »fout der revolutie«, enz. »Wij meenen«, zoo schrijft hij verder, »dat eisch van Gods Woord en daarom eisch van Gereformeerd, dat is Schriftuurlijk, beginsel is: Godsregeering, Christusregeering, overal en altijd, maar zeer bizonder voor christen, gemeente, Kerk. Eisch Theocratie, Theonomie, Christocratie, Christonomie. Door Christokraile tot Theokratie.  "Daarna zal het einde zijn ....." (1 Cor. 15 vs. 24, 25) „De kudde des Heeren mag ook nooit zijn een kudde, die zichzelf regeert, die zelf den weg wel weet, zoodat haar herder niets anders heeft te doen dan achter haar aan te loopen. Dat denkt ze wel eens, zoo wil ze het ook wel eens, want dat is vleiend voor het „vrome vleesch". Maar 't komt verkeerd uit." Enz.
In dien toon en op deze wijze gaat Dr. Kromsigt dan nog een poosje door. En dan voelt hij blijkbaar zelf, dat het toch wel een beetje overbodig is, om met al die mooie dingen te komen aandragen — omdat het hier toch waarlijk om een heel anderen kant van de zaak gaat — want dan valt Dr. Kromsigt als 't ware zich zelf in de rede en zegt: „Nu zal ongetwijfeld de Waarheidsvriend ons dit terstond toegeven. Hij bedoelt zelfregeering als tegenstelling tegen besturenvoogdijschap, die de Kerk in onmondigheid houdt."
Juist — dat bedoelen we. Gelijk we in bedoeld artikel herhaalde malen heel duidelijk gezegd hebben, dat we dat en niets anders bedoelen.
Het is toch in strijd met het Gereformeerd beginsel, in strijd met Gods Woord, dat de plaatselijke Kerk eenvoudig onmondig wordt verklaard door de Synodale organisatie, dat de plaatselijke gemeente eenvoudig opgeslokt wordt door de hoogere Besturen, die alles vóór haar bedisselen en beredderen.
In dat verband hebben we te spreken van de rechten der plaatselijke Kerk, welke Christus, naar uitwijzen van Zijn Woord, haar gegeven heeft. En de rechten welke Christus haar gegeven heeft zijn haar rechten en mag zij zich door de Besturen niet laten ontrooven.
Zij heeft r e c h t, van Christus ontvangen, haar eigen zaken te beheeren en zoo mag en moet zij spreken van: „ik zal het zelf doen — en laat het niet door anderen mij ontrooven."
Dat is heelemaal niet een „fout van de revolutie", ook niet „het vrome vleesch"; dat is naar de Schrift en dat is gereformeerd.
Laten wij een voorbeeld geven uit het gewone leven. God heeft den man als hoofd van de vrouw en als hoofd van het gezin gesteld. Nu komt schoonmoeder en wil alles bedisselen.
Dan zegt de man: hier ben ik baas! Stel u nu eens voor, dat schoonmoeder begon te spreken over „een fout van de revolutie", over „het vrome vleesch", over theocratie, theonoom, Christocratie enz. enz. Zou de man dan niet vriendelijk zeggen: schoonmoeder, bij gelegenheid praat ik graag eens over deze dingen. Maar nu wil ik u nog even zeggen, dat ik in mijn eigen huis baas ben; omdat God mij hiertoe geroepen heeft en niet u". Omdat God het zoo wil. Omdat Christus het zoo verordineerd heeft. Omdat het naar Gods Woord is.
Daarom spreken we van de rechten van de plaatselijke Kerk; ook van de zelfregeering der plaatselijke Kerk — in tegenstelling van het beredderen, bedisselen, overheerschen van de besturenmachten!
Wanneer dr. Kromsigt nu nóg twijfelt, of het wel gereformeerd is om zoo te schrijven, zooals wij deden — welnu, laat hij dan het boek van Dr. H. G. Kleijn: „Algemeene Kerk en Plaatselijke Gemeente" eens opslaan bij blz. 18, dan kan hij daar lezen: „Wilde men niet geheel of halverwege op de Roomsche paden terugkeeren, dan was het noodig de zelfregeering der plaatselijke gemeenten te handhaven. Zelfregeering zóó, dat erkend werd, dat zij in alle dingen, die de gemeenschap der Kerken niet raakten, zich zelven vrij konden besturen". Wil men dus niet tot de Roomsche paden terugkeeren, dan moet men zóó spreken als Dr. Kleijn en zóó schrijven als wij schreven in ons artikel: „De juiste onderscheiding". En daarop moest Dr. Kromsigt nu geen aanmerking maken.

Vadertje Staat.
We zijn nu toch aan 't schrijven aan het adres van Dr. Kromsigt te Oostwold en daarom nu ook nog iets over zijn stukje in „De Geref, Kerk" van Donderdag 17 Juni, waarboven staat het gewichtig klinkend opschrift : „Herhaalde bede om rechtsherstel". Wij hadden geschreven, dat Ds. Lingbeek CS. van de Overheid eischen voor de Kerk te zorgen en voor de school te zorgen (om van meer niet te spreken) en dat wij er tegen zijn om den Staat te laten optreden als „Manusje van alles". Nu zegt Dr. Kromsigt, dat wij Ds. Lingbeek CS. onrecht doen, want dat zij niet willen, dat de Staat — de Overheid — in de Kerk optreedt. Zij zijn er tegen, dat „de Overheid zich aanmatigt een jus in sacra".
Nu is het overbekend, dat ds. Lingbeek CS. willen, dat de Overheid zorgt voor christelijk onderwijs. De stedelijke Overheid moet stadskweekscholen oprichten en moet leeraars aanstellen, die Bijbelsche geschiedenis enz. onderwijzen aan de a.s. onderwijzers. Wij zeggen: neen! de stadsoverheid, als Wethouder de Zeeuw cs., moet n i e t Bijbelsche geschiedenis laten onderwijzen. Want voor ons is het n i e t onverschillig, w i e er onderwijs geeft en hoe over en uit den Bijbel gesproken wordt. Deze dingen laten zich niet op commando verrichten. Wil een groep ouders een godsdienstleeraar op de rijks-of gemeentekweekschool hebben, best! Maar g o d s d i e n s t o n d e r w ij s  v a n Overheidswege is onmogelijk, gelijk niet alleen Nederland, maar ook Duitschland, met z'n christelijke-Overheidsscholen bewezen heeft. Dat is geen godsdienstonderwijs waaraan wij onze kinderen kunnen en mogen toevertrouwen; dat is geen godsdienstonderwijs waarvan vormende, geestelijke kracht uitgaat; dat is s m a-k e l o o s zout — als 't nog niet veel erger is dikwijls!!
En dat zit heelemaal vast aan 't systeem; waarom wij ook principieel een anderen weg op moeten. Niet den weg van „Vadertje Staat" — maar den weg der ouders, die van God rechten en plichten hebben ontvangen; den weg van onze christelijke schoolvereenigingen, waar de ouders naar uitwijzen van Gods Woord samenwerken, met vrijheid voor ieder, onder bescherming van de wet en met steun van den Staat, die bij het onderwijs zeker en stellig eischen heeft te stellen en ook stellig verplichtingen heeft, in het midden van staatsburgers en staatsburgeressen. Die dus het instituut Christelijke School wil incorporeeren in de Overheids-school vindt ons om principieele redenen tegenover zich. Hier willen Ds. Lingbeek es. voor de Overheid jus in sacra en daar verzetten wij ons tegen, omdat de gevolgen noodwendig bitter teleurstellend moeten zijn.
Laat men de schoolgeschiedenis in Duitschland eens bestudeeren en laat men eens informeeren naar de „christelijke" overheidsscholen in Z.-Afrika — men zal kunnen verstaan wat wij bedoelen en dankbaar voor 't geen we hebben, prijzen we God, dat Hij Nederland heeft beweldadigd met een schoolleven, zooals wij het nu hebben en zooals men het nergens aantreft.
Niet, dat wij in alles oordeelen het ideaal te hebben bereikt, maar reactionairen als Ds. Lingbeek c.s. staan wij tegen, omdat zij van de Overheid eischen te „schoolmeesteren", wat geheel buiten den weg is en niets dan de grootste mislukking kan geven. Waarbij we weten mannen als Prof. Haitjema, blijkens zijn woord op de vergadering der Confessioneelen gesproken, in principe aan onze zijde te hebben. Hier moet niet Vadertje Staat nummer één zijn, hier moeten de ouders en de schoolvereenigingen werk vinden en werk doen.
Dit nu klemt nog meer voor de Kerk, welke is een planting Gods in het midden van de wereld, staande onder het regiment van Jezus Christus, Die bekleed is met alle macht in hemel en op aarde. Die Kerk moet niet in het teeken van den Staat staan.
Als het in Dokkum over een of twee predikantsplaatsen gaat, moet men dat niet in handen leggen van den Staat. Als er in Amsterdam over het IJ een nieuwe gemeente groeit, waar men zelf offert, moet men niet tot den Staat gaan. Men moet den Staat niet over kerkelijk geld en goed zetten; men moet den Staat niet voor kerkelijke vergaderingen, voor kinder-en weduwengeld, voor predikantspensioenen enz. laten zorgen, waarbij de eene Kerk wél en de andere Kerk niet ontvangt. Men moest zulke dingen niet willen laten zitten, maar meehelpen om dat op de beste en eerlijkste manier, op te ruimen en zich nieuw in te richten, overeenkomstig aard en wezen van Christus' Kerk.
Moet de Staat zorgen voor nieuwe predikantsplaatsen? En als de Herv. Kerk er een krijgt, hoe moet het dan met de Roomschen, met de Lutherschen, met de Gereformeerden die kerkelijk van ons gescheiden leven enz.? Als de Overheid hier opgeroepen wordt om handelend op te treden, brengt dat niet noodwendig jus in sacra mee? Moet de Overheid zich dan niet oriënteeren en een oordeel uitspreken over kerkelijke verschillen, die met de leer in verband staan? En laat men nu niet zeggen, dat Ds. Lingbeek c.s, niet die oude toestanden terug willen en volstrekt niet begeeren een jus in sacra van de Overheid. Want men begeert, dat de Overheid de eene Kerk wel en de andere Kerk niet erkennen zal. Men eischt zelfs met artikel 36 in de hand (de bekende zinsnede n.l.), dat de Overheid zal weren en uitroeien; wat consequenties meebrengt, als eens de Classis Dordt (Zie dr. Kleijn, blz. 28) wilde, die aan de Overheid verzocht »om de valsche godsdienst, d.i. de Luthersche godsdienstprediking, te Woerden te weren«!
Men wil in principe, dat de Overheid zal optreden inzake de Kerk; en dan liefst inzake één Kerk; en dan liefst inzake de Ned. Hervormde Kerk. Dat moet feitelijk de publieke Kerk zijn. En de Overheid moet b.v. heel het Hooger Onderwijs, wat de theologische faculteit betreft, zetten en houden in het teeken van de alleen rechthebbende Nederl. Hervormde Kerk, en het is maar per gratie, dikwijls onder smaadredenen, dat men duldt dat de Gereformeerden en de Roomschen een eigen Hoogeschool hebben. Dat is eigenlijk scheurmakerij. Die menschen moeten eigenlijk met ons z.g.n. Hervormd-Hooger onderwijs genoegen nemen of geestelijk-wetenschappelijk den hongerdood sterven.
Dat vinden we zóó groote onrechtvaardigheid, zoo groote onzin, dat we niet willen aflaten er tegen te protesteeren, waar we ds. Lingbeek c.s. verwijt doen, dat zij onrechtvaardige wegen wandelend niet anders doen dan het goede in deze tegenstaan en de verwording van het Gereformeerd Protestantisme in de Ned. Herv. de Kerk in de hand werken. Voor het ___ tere begeeren zij altijd het mindere, waarvan de vruchten vol teleurstelling en ___ zijn.
En hier moet dr. Kromsigt nu niet ___ven, dat onze Vaderen nooit het jus in sacra voor de Overheid hebben gewild en dat ook ds. Lingbeek c.s. dat niet wil.
Want onze Vaderen hebben ___ maar al te dikwijls de Overheid op het terrein van de Kerk geroepen, wat noodwendig een bemoeien van de Overheid op kerkelijk terrein meebracht. Wie ook maar iets van de oud-Nederlandsche geschiedenis kent, weet dat maar al te goed.
Luther zoowel als Calvijn — zij het weer op andere manier — verwachten veel te veel van de Overheid. Door geen van deze beide reformatoren is het kwaad uitgezuiverd en allerwegen is dat in nieuwe vormen weer naar ___ 't Was niet toevallig, maar gevolg van  het eigenaardig standpunt der hervorming  dat wereldlijk en geestelijk gezag dan door elkaar heengingen, waarvan de kerk niet zelden de wrange vruchten heeft geplukt.
Wel is het Calvinisme hierin ___ dan het Lutheranisme. Want het Calvinisme met zijn presbyteriaal-synodale inrichting zuiverde kerkrechterlijk den ouden zuurdeesem uit; eerbiedigde bij de instituten der Kerk het wezen en het karakter der Kerk; verwierp alle menschelijk ge___ tegenover het Woord Gods en trok, door handhaving van de tucht in leer en leven vast te leggen in de Kerkenordening een scheidingslijn tusschen de wereld en de Kerk — maar ook Calvijn en het Calvinisme konden niet geheel loslaten wat men vanouds had vastgehouden en men leunde en steunde telkens weer op de Overheid, ___ inroepend zelfs wat de verkiezing der ambtsdragers en de oefening van de prediking betreft. 't Was wel in strijd met eigen beginsel, het was wel een vreemd ___ in het stelsel — maar practisch bezondigde men er zich telkens aan.
Hoe heeft Calvijn zelf in Genève op den arm van de Overheid geleund. En zo lang het, onder zijn krachtige persoonlijke leiding, en onder zijn overheerschende, persoonlijken invloed goed ging, zoolang ging het goed. Totdat het zwaard juist ___ ging snijden en slaan!
En als in 1568 de Wezelsche artikelen worden opgesteld, dan voelt men, dat hier en daar wel eens heel groote moeilijkheden zich kunnen voordoen »wegens onderlinge partijstrijd« (Hoofdstuk II ___) en onze Gereformeerde Vaderen zeggen niets meer of minder, dan dat de Overheid het beroepingswerk en het ___zingswerk maar moest verrichten en ___; dan was men van den »onderlinge partijstrijd« af en dan had men ook niet te maken met »de teugellooze en onbe___ genegenheden van het volk«, ook niet van »de eerzuchtige heerschappij van de ouderlingen en Voorgangers«. (Hfdst II,___)
Dat binnenhalen van de Overheid in kerkelijke zaken heeft aan de Gereformeerde Kerk van Nederland niets dan ellende gebracht. , En onze Gereformeerde vaderem staan er mee schuldig aan! Maar nu zegt dr. Kromsigt: ds. Lingbeek c.s. begeeren dat toch niet?!
Ja — ds. Lingbeek c.s. begeeren dat ___. Natuurlijk zeggen ze niet, dat ze alle ellende begeeren. Maar het stelsel be___ ze; het ongereformeerde, schadelijke stelsel, waarbij als gevolg moet worden aanvaard, of men wil of niet, dat de kerk wordt de a n c i l t a of dienstmaagd van den Staat! E ov bin ba bew he
Wie kent in deze de geschiedenis van ds. Koelman niet?
En als bewijs, dat ds. Lingbeek c.s. ___ren over het feit, dat het tegenwoordig niet meer is zooals het vroeger was, wat betreft de verhouding van de Overheid en Kerk, noemen we maar één ding.
De heer G. Nieuwenhuizen, ijverig propagandist voor de H.G.S. (Hervorm. Ger. Staatspartij) schrijft nog al eens den laatsten tijd in »Kerkblaadje« van ds. Locher te Leiden. Nu beoordeelen we zijn artikelen niet. Maar een klein gedeelte ___lijk willekeurig gekozen, willen we uitschrijven, als bewijs, dat die mannen van de H.G.S. staan te likkebaarden ___ de heerlijke oude toestanden die ___ sterk mogelijk veroordeelen.
De heer G. N. schrijft dan (zie ___ Kerkblaadje van 6 Juni j.l.), onder de ___ "Oude klanken", dat we tegenwoordig ver zijn afgeweken van de oude,  beproefde paden en haalt dan aan wat Hoornbeeck schrijft (Theol. Pract. Th. 2, blz. ___
1e. »dat de Regenten toezien, dat niemand tot de Regeering en aanzienlijke ambten toegelaten worde, dan die de waarheid belijden, liefhebben en voorstaan, ___ men met alle teekenen kan oordelen ___ Nederlandsche historiën getuigen ___ den Vaderen, niet alleen die van een ___ godsdienst waren, uit de Regeering ___ maar dat de lieden enkel en alleen om hun godsdienst en om hun liefde tot denzelven, tot de Regeering en tot hooge ambten bevorderd werden«.
4e. Om de stad Gods, dat is de Gemeente van bederf te bewaren, moeten de Regenten inzonderheid op twee wegen, waardoor de Satan toegang heeft, acht geven. De eene is de dwaling der Socinianen, de andere de bijgeloovigheid en afgoderij des pausdoms. In den eenen vindt hij zijn hulp in de Cartesiaansche wijsbegeerte — welke verboden was - en bij de Doopers en Remonstranten, in de anderen in de veelvuldige zendelingen van den Roomschen stoel, die door ons land zwerven en in zoovelen, onder allerlei slag van menschen die hen toegedaan zijn.
Hebben de vrome Regenten ooit oorzaak gehad om uit hunne oogen te zien; heeft  de kerk ooit hunne hulp noodig gehad, zoo tegen den Sociniaanschen als Paapschen zuurdeesem, het is nu in dezen tijd zoo ons Vaderland ooit in gevaar geweest is van verschrikkelijke oordeelen Gods ; 't is nu, om deze gruwelen en verleidende leeringen, die beide even verderfelijk zijn voor den Staat. De eene (de Socinianen), om de afschuwelijke godslasteringen; de andere (de Roomschen) om de verfoeilijke afgoderij.
Wanneer we zulke dingen lezen, denken aan de meest droeve tijden voor de Kerk van Christus in dezen lande, in welke tijden haar ondergang voorbereid is. Niet op geestelijke, maar op vleeschelijke wijze heeft men toen haar grootheid en eere gezocht. Waarbij we b.v. denken aan het "Stadsplakkaat tegen de Pausgezinden", door de Synode van Groningen en Ommlanden goedgekeurd (ja, zóó goedgekeurd, men daar uitsprak dat »deze ordonantie goeden voortgang zou hebben), waarin de stelling geproclameerd werd dat hier te lande maar één Kerk mocht zijn en dat alle menschen, of ze Protestant of Roomsch waren, hun kinderen in de Gereformeerde Kerk moesten laten doopen; endie  zijn kind een jaar na de geboorte nóg niet had laten doopen in de Gereformeerde Kerk, kreeg een boete van 150 gulden voor ieder kind. Dat men het heel ernstig meende in deze, blijkt uit het verzoek, dat negen predikanten 8 Mei 1668 aan de Ed. Mog. Heeren Burgemeesteren en Raad der stad richten, om de bezwaren van de Roomsche ouders, die hun kinderen niet wilden laten doopen in de Gereformeerde Kerk, als niets te achten; er op aandringende, dat de boeten vooral zullen worden gehandhaafd; en zeggende "dat de Magistraal het burgerrecht moest ontzeggen aan allen, wier namen niet stonden in de Doopboeken der Gereformeerde Kerk".
Wat een beleediging, Gods genade-verbond aangedaan!
Wat in-en in-on-gereformeerd!
Wat oorzaak van veel, van nameloos veel ellende voor de Kerk des Heeren in dezen lande!
En de propagandist van de H.G.S. vertelt ervan als van de wonderen des Allerhoogsten, betreurend, dat men tegenwoordig zoo uitgeweken is van de oude, beproefde paden. Dat vinden we ergerlijk.
En in dat verband spraken we en spreken van krokodillen-tranen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's