Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Gelijk een Vader

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 103: 13 

1.
Een onzer dichters heeft eens gezongen dat er dagen zijn in het boek onzer jaren, duurzaam gemerkt met een ster of 'n kruis. Zulke dagen kennen wij allen; dagen die gemerkt zijn met een ster, dagen waarop de Heere in de donkerheid van het ondermaansche leven ons iets te zien gaf van het licht Zijner genade, van het licht van de blinkende Morgenster.
Maar ook zulke dagen kennen wij allen, die duurzaam gemerkt zijn met een kruis. Het zijn de dagen, waarop God het licht van ons leven komt onderscheppen met een wolk van donkerheid, waarop God droefenis toedoet tot onze smart, waarop Hij ons vleesch en onze huid oud maakt, waarop Hij onze beenderen breekt, waarop Hij onze ziel van den vrede verstoot, waarop Hij onze tanden met zandsteentjes verbrijzeld, waarop Hij ons nederdrukt in de asch, zoo dat wij het goede vergeten hebben.
Zulke dagen, duurzaam gemerkt met een kruis, zijn de sterfdagen onzer geliefden, de dagen en soms nachten waarin wij zitten aan het sterfbed of staan aan het graf van een onzer dierbaren, aan wien God ons met zulke teere banden verbonden had. O, wie onzer kent niet iets van de smart die daar bij het verbreken van die banden wordt doorgemaakt? Wie onzer weet niet dat dan de gedachten zich venmenigvuldigen en dat dan niet zelden heete tranen wonden geschreid?
Gelukkig als we niet over ons leed, maar als we door onze smart en door onze tranen heen, dan mogen zien op Hem, Wiens kruis alleen ons kruis kan verlichten. Wiens smart alleen onze smart kan verzachten. Wiens genade nooit te klein, maar altijd genoeg is bij alle scherpe doornen, die ons vleesch hebben doorwond. Gelukkig als wij bij bet verlies van een moeder iets mogen verstaan van bet profetische woord: als een dien zijn moeder troost, zal Ik u troosten; en gelukkig als we bij het verlies van een vader iets mogen ervaren van het woord van denzelfden Godsman: Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet. Gij, o Heere, zijt onze Vader, Onze Verlosser vanouds af is uw naam. Ja, de Heere is Israël tot een Vader. Komt laat dat de gedachte wezen, waarbij ik in deze eerste predicatie na het ontslapen van mijn geliefden vader, uw aandacht bepalen ga. Gij vindt daartoe ons tekstwoord in Psalm 103 vers 13.
De 103de Psalm is onder de Psalmen wiel eens een appelboom onder de boomen genoemd. En inderdaad, de vruchten van dezen boom, gerijpt als zij zijn in den vollen zonneschijn van Gods genade, hebben een kleur en een geur en een smaak, die vele anderen overtreft.
Deze 103de Psalm is altoos van pas. Gij kunt hem zingen op een bruiloft en op een begrafenis; gij kunt hem zingen op een dag die in uw levensboek gemerkt is met een ster; gij kunt hem ook zingen op een dag, die in dat boek met een kruis staat aangeteekend. Immers het is een lofpsalm: Loof den Heere mijne ziel en al wat binnen in mij is Zijnen heiligen naam; maar dat goud van Gods lof is als 't ware doorweven met een donkeren draad van de nietigheid en de kortstondigheid van het schepsel.
Wie kent niet het bekende 8ste vers, dat zoo vaak aan geopende groeven werd gezongen: Gelijk het gras is ons kortstondig leven? Maar ook in het tweede gedeelte van het 7de vers vindt ge dezelfde gedachte: Want Hij weet wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde, dat wij stof zijn. Maar ziet, omdat God weet wat maaksel wij zijn, wat wij dus hebben, verdragen, lijden, doormaken kunnen in ons leven, daarom is ook waar wat er in ons tekstwoord aan vooraf gaat: Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt zich de Heere over degenen die Hem vreezen.
Gods verhouding tot Zijn volk wordt hier dus vergeleken met de verhouding van een vader tot zijn kind. En wat hier vooral op den voorgrond treedt is de wijze waarop de Heere zioh over de Zijnen ontfermt, dat is dus de wijze waarop God Zijn volk genade schenkt. Die ontferming, die genade Gods straalt ons tegen in vier dingen, waarover we achtereenvolgens kort tot u spreken gaan:
1°. in een Vaderhart dat vol is van liefde;
2°. in een Vaderoog dat vol is van trouw;
3°. in een Vaderhand die vol is van kracht;
4°. in een Vaderhuis dat vol is van vrede.
ledere vader heeft in de eerste plaats een vaderhart. En dat hart van een vader jegens zijn kind is een hart dat vol is van liefde. Zeker, ik weet wel, niet alle vaders hebben hun kinderen even lief; en ik weet ook wel dat er verschil is tusschen de liefde van een vader en die eener moeder, dat de laatste in den regel nog inniger en teederder is. Maar toch, daar is geen enkele vader in wiens hart daar niet iets leeft van liefde jegens zijn kroost. Dat blijkt het best, als gij dat kind durft aanranden. Dan randt ge in dat kind den vader aan en dan zal die vader u toonen dat hij z'n kind verdedigen, dat hij zijn kind desnoods met zichzelf beschermen zal; dan komt het dus uit dat in het hart van dien vader een vuur van liefde brandt jegens dat kind, waaraan hij zich met zulke nauwe banden verbonden gevoelt.
En die liefde des vaders is niet opgewekt door iets aanvalligs, door iets aantrekkelijks dat hij in dat kind gevonden zou hebben. O neen, daar zijn immers kinderen die voor anderen niets aanvalligs en niets aantrekkelijks bezitten. Daar zijn soms kinderen die mismaakt, die misvormd zijn, die een of ander gebrek hebben; daar zijn soms ook kinderen die grooter geworden, hun ouders op het hart trappen en niet het minst hun vaders bespotten. Maar zoudt ge meenen dat jegens zulke kinderen het vuur der liefde in het hart des vaders is uitgebluscht? Zou het niet veeleer omgekeerd zijn? Ouders, en bijzonder vaders in ons midden, als uw kind misvormd, mismaakt is, als uw kind krank is, misschien ongeneeslijk, doodelijk krank, houdt gij er dan minder of houdt gij er dan meer van dan van uw andere kinderen? Of als uw kind den breeden weg der zonde bewandelt en misschien ver van de wegen zijns vaders is afgedwaald, hebt ge dan dat kind niet meer lief, of zijt ge dan juist met nog teerder ontferming bewogen en zou dan het gebed voor uw kind niet des te inniger en des te vuriger zijn?
Ja, de liefde van een vader tot zijn kind behoeft door wat dat kind is of doet niet opgewekt te worden. Zij is gegrond in den band, in den natuurlijken band des bloeds, waarmee zoo'n vader zich aan dat kind verbonden gevoelt.
En ziet, daarom is de liefde van een vader nu een flauw beeld van de ontfermende liefde, waarmee de Heere bewogen is over Zijn volk. Ja, het hart van een valder is een hart vol van liefde, maar voller van liefde dan het hart van den meest Iiefdevollen vader jegens zijn kind, is het harte Gods jegens allen die Zijn kinderen zijn. De Heere immers heeft Zijn volk lief met een eeuwige liefde, en de oorsprong van die liefde kan nergens anders gezocht worden dan in Gods Vaderhart. Neen die liefde Gods is ook niet opgewekt door iets wat in Zijn volk gevonden zou worden, door iets wat zij zouden wezen of wat zij zouden doen; die liefde is dus ook niet opgewekt door hun tranen die zij geschreid en door hun gebeden die zij opgezonden hebben. Integendeel, die liefde bestond reeds eer zij nog één traan hadden geschreid, eer zij nog één zucht hadden geslaakt. O, laten wij 't nooit vergeten: Gods liefde is een eeuwige liefde; maar daarom is zij ook een vrijmachtiige liefde. Zij vindt haar oorsprong en haar oorzaak nooit in het schepsel, want nog eens, daar is in allen die God vreezen niets dat den Heere welbehagelijk is; er is in hen niets dat Hem aantrekt; integendeel, er is niets dan wat den Heere afstoot. Immers ook Gods kinderen zijn uit en van zichzelf een krom, een verdraaid geslacht. In plaats van een rechtvaardig en heilig zijn zij van nature een zondig volk, een volk van zware ongerechtigheid, een zaad des boosdoeners, verdervende kinderen, die den Heere verlaten hebben, die den Heilige Israels gelasterd hebben, die zich vervreemd hebben, wijkende achterwaarts.
Is het dan geen wonder dat Gods eeuwige liefde jegens dezulken is ontbrand? En neen, we moeten niet meenen dat de Heere dat niet wist, dat Zijn volk Hem is tegengevallen. Integendeel, de Heere weet — en wat Hij weet, dat weet Hij eeuwig — wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde, dat wij stof zijn. En juist omdat de Heere dat wist, heeft Hij zich ontfermd, is Hij met innerlijke barmhartigheid bewogen geweest. O, wie zal de liefde peilen waarmee de Heere verloren zondaren heeft liefgehad? Wie zal de liefde meten waarmee Hij voor die verloren zondaren Zijn Zoon en in dien Zoon Zichzelf heeft overgegeven? Ja, we zeiden het straks, een liefhebbend vader zal zijn kind desnoods met zichzelf, met zijn eigen lichaam willen bedekken. Hij zou zich zelf er voor willen geven als zijn kind maar gered, maar behouden mocht worden. Denk aan David, toen Absalom gestorven was. Gij kent den uitroep waarmee deze vader zich toen wel voor zijin kind in de bresse had willen stellen: mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom, och dat ik, ik voor u gestorven ware. Absalom mijn zoon, mijn zoon!
Welnu, dat zich in de bressie stellen voor zijn kinderen dat David had willen doen, dat heeft in werkelijkheid de Heere gedaan. In Christus is Hij voor Zijn kinderen gestorven. In Christus heeft Hij zichzélven voor de Zijnen overgegeven. En nu gevoelt ge wel hoe de liefde van den hemelschen Vader nog zooveel grooter en rijker is dan de grootste liefde van een aardsch vader ooit wezen kan. Niet alleen omdat die liefde veel verder teruggrijpt, maar ook omdat zij veel verder vooruitgrijpt. Ja, het liefdehart van een aardsch vader is eenmaal begonnen te kloppen en als de dood komt, dan staat het hart van iedere menschelijken vader stil, dan wordt dus ook die vlam der liefde, die daar in dat hart gloorde, gebluscht. Maar de liefde van dien hemelsdhen Vader had niet slechts geen begin, maar er zal ook nooit een einde aan zijn. Zijn hart is te warm dan dat het onder de kille hand van den dood zou kunnen verstijven.
O wat een voorrecht, wanneer we zien dat 't hart van onzen aardschen vader langzamer gaat kloppen en tenslotte geheel ophield met kloppen, wanneer we dus weten: dat hart dat zoo vol was van liefde is nu koud geworden, als we dan gelooven mogen dat die liefde Gods in Christus, die nooit een begin had, ook nooit een einde zal hebben, als we dan gelooven mogen dat de goedertierenheid des Heeren van eeuwigheid en tot in eeuwigheid over allen die Hem vreezen dezelfde is.
Een Vaderhart dat vol is van liefde. Maar daar is ook een Vaderoog dat vol is van trouw. Hebt gij uw vader wel eens in de oogen gezien? Hebt gij dat oog wel eens gezien dat uw vader op u richtte? B.v. als gij waart in lijden of in smart, hebt ge dan wel eens in het oog van uw vader gelezen hoe hij met u medeleed, en hoe hij met u droeg de smart, die God u had aangedaan? Of als de zon des voorspoeds uw levensweg bestraalde en God u blijdschap en vreugde had bereid, hebt gij dan wel eens gezien hoe uw vader zich met u verblijdde en hoe uw vreugde ook zijn blijdschap was? Of ook als gij uw vader droefheid hadt aangedaan, als gij zijn wil ongehoorzaam waart en als gij wegen bewandeldet die hem niet welbehagelijk waren, hebt gij dan het oog wel eens gezien waarmee uw vader dat misschien verdroeg of waarmee uw vader wellicht op u toornde? Nog eens, hebt gij uw vader wel eens in de oogen gezien? Dan zult gij als ge goed hebt gezien, daarin altoos weer één woord hebben gelezen en dat woord is Vadertrouw. O zeker, ik weet het, de trouw van den eenen vader is weer zoo veel grooter dan die van den ander. De zonde heeft nu eenmaal op alle dingen en ook op de vaderlijke trouw haar stempel gedrukt. Maar toch een der eigenschappen waarmee krachtens Gods algemeene genade het vaderoog nog versierd is gebleven is deze, dat het niet zelden vol is van trouw. Denk maar aan den vader, dien Jezus ons in die gelijkenis van den verloren zoon geteekend heeft. Het staat er zoo duidelijk: als hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader. Die vader van den verloren zoon had dus blijkbaar zijn kind niet losgelaten. Ook toen hij rond zwierf in den vreemde, ook toen hij zijn goed er doorbracht, ook toen hij zijn buik begeerde te vullen met den draf der zwijnen, was deze vader aan zijn kind blijven denken, was deze vader voor zijn kind blijven bidden en nauwelijks is de terugkeerde zoon zichtbaar, of het scherpe vaderoog heeft hem gezien en met de onkreukbare trouw van een vader snelt hij hem tegemoet, valt hem om den hals en weldra is de kus des wederziens den afgeweken maar nu teruggekeerden zoon op de lippen gedrukt.
En ziet, daarin is nu de trouw van het vaderoog weer een flauw, maar toch ook een treffend beeld van de Vaderlijke trouw des Heeren, waarmee de Heere zich over Zijn kinderen ontfermt. Zeker, ook hier is de toon te zwak om de volheid van het goddelijk mededoogen naar eisch te vertolken. Maar toch wordt ons door die trouw van het vaderoog iets van de trouw des Heeren vertolkt. Immers evenals het oog van een vader zijn kind volgt ook als het zich van hem afkeert, zoo volgen de oogen des Heeren Zijn kinderen ook als zij Hem den rug hebben toegekeerd, ook als zij tegen Hem ingaan én tegen Hem opstaan, ook als zij Zijn goederen in den dienst van zonde en wereld besteden; maar ook dan als zij het bij den zwijnendraf dezer wereld niet meer vinden kunnen. Met een oog van ontferming ziet de Heere Zijn kinderen, ook als zij Hem nog niet zien, ook als zij Hem als Vader nog niet kunnen ontmoeten, ook als zij van zich zelve nog belijden moeten dat zij niet meer waardig zijn kinderen des Vaders genaamd te worden. En het is een vrucht van die trouw waarvan het Vaderoog vol is, dat God Zijn volk tegemoet gaat om hun straks den kus des wederziens op de lippen te drukken.
En de trouw van dezen Vader blijkt niet slechts onkreukbaar, maar ook onuitroeibaar te zijn. O, we weten dat de trouw van onze aardsche vaders slechts tijdelijk is. Hoe trouw dat vaderoog ook op ons rust, maar als de dood komt dan weten we dat ook het meest trouwe vaderoog breekt. O, waar we nog kort geleden aan het sterfbed van onzen geliefden vader stonden, daar weten we hoe smartelijk het is: als dat oog, zoo vol van trouw, voor altoos gebroken en weldra ook voor altoos gesloten wordt. Ja, dat is een pijnlijke gedachte, dat er hier op aarde geen vaderhart meer voor ons klopt en geen vaderoog meer op ons rust. Maar gelukkig als we dan door het geloof wel eens mochten blikken in dat Vaderoog dat nimmer gebroken en dus ook nimmer gesloten wordt. Immers de trouw waarvan dat Vaderoog vol is kan zelfs door den dood niet gebroken, kan dus ook door den dood niet uitgebluscht worden. Ja gelukkig als we ook de graven onzer dierbaren mogen zien in 't licht van die eeuwige trouw, waarvan de dichter eens zong:
Gij zijt mij Heer' ter schuilplaats in gevaren,
Gij zult mij voor benauwdheid trouw bewaren,
G' omringt me, daar Gij mij in ruimte stelt
Met blij gezang, dat mijn verlossing meldt.
(Slot volgt).


1) Predicatie, gehouden op Zondagavond 12 September l.l. te Veenendaal, na het overlijden van mijn vader. 
J.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's