Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Geloof en ongeloof

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik geloof, Heere! kom mijne ongeloovigheid te hulp. Marcus 9 vers 24b.

Omtrent het wezen en de kenmerken van het zaligmakend geloof laat de Catechismus ons niet in het onzekere. Het geloof toch is volgens Zondag zeven: kennis en vertrouwen. Nu is echter ook het historisch geloof niet denkbaar zonder kennis, maar deze kennis verschilt toch hemelsbreed van de kennis van het zaligmakend gdoof. Het historisch geloof kent de waarheden slechts, zooals wij historische feiten kennen, toestemmen en gelooven.
Zoo kan men alle heilswaarheden kennen, ze toestemmen, zelfs met een traan in het oog, zonder de kennis, waarvan Zondag zeven spreekt. In het zaligmakend geloof veranderen dan ook die waarheden niet, evenmin komt dan van achter die waarheden een andere waarheid te voorschijn, maar ze worden in ander licht gezien, gekend met een verstand "door Goddelijk licht bestraald". Diezelfde waarheden, worden waarheden in het binnenste. En al de vroegere verstandskennis, wordt niet opgeruimd, of als onnut ter zijde gesteld, maar op den nieuwen wortel van het zaligmakend geloof geënt. Deze nieuwe kennis, die behoort tot het wezen van het zaligmakend geloof, doet voor de waarheden der H. Schrift vallen. Ze doet alles in geheel ander licht; en doet alles als vaste en zekere waarheid aanvaarden voor zich zelf.
En nu wordt allereerst de wet anders gezien en gekend. Zij wordt door deze zaligmakende kennis gezien in haar strengheid en onverbiddelijkheid. Zij eischt en veroordeelt. Zij ontdekt de heiligheid en rechtvaardigheid Gods en tegelijk eigen daden als in strijd met de wet en als vruchten eener natuur, die in dit licht gezien, niet anders is als vijandschap tegen God. Deze kennis is niet beschouwend, doch doet den mensch voor den eisch van de wet en het recht vallen. Hij zelf is de schuldige. God moet straffen. Hij heeft daartegen niets meer in te brengen. Hij houdt voor waarachtig al wat God in Zijn Woord heeft geopenbaard omtrent eigen doemvonnis.
Daarbij komt nu ook kennis van het Evangelie, van de beloften Gods, die zich saamtrekken in den persoon van Christus. Klaar en helder wordt die Persoon aanschouwd. En de kennis van Hem is niets anders dan welbewuste levensgemeenschap met Hem. Hij is de, verzoening, de wetsvervuller, de „zondenvernieler", de Goël, de Immanuël. Dan is het geloof, volgens onze ouden, een daadwerkelijke vereeniging met Christus. Dan openbaart zich de aard van het geloof als een toeëigening van Hem, als een kennis, die tegelijk insluit het vertrouwen, waarvan onze Catechismus zegt: „maar ook een zeker vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest, door het Evangelie, in mijn hart werkt, dat niet alleen aan anderen, maar ook aan mij, vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken zij, uit loutere genade, alleen om de verdiensten van Christus. Zoo is dus het geloof een toeëigenen: ook mij vergeving enz. Het is een vertrouwen, een zich verlaten op Christus, een omhelzen van Zijn Persoon en werk.
Door het zaligmakend geloof komt dus de mensch in het vuur van de wet, waar zijn hart breekt en smelt omdat hij God op het hart heeft getrapt, doch ook in het bloed des Lams, waarin hij volkomen wordt rein gewasschen. En dit geloof nu is geen gissen of een vaag hopen, een onzeker misschien. Er is niets vaster dan dit geloof. De Catechisimus spreekt van een zeker weten, d. i. een vast weten. En de H. Schrift zegt: „Het geloof is de vaste grond der dingen, die men hoopt en het bewijs der zaken, die men niet ziet."
Het geloof is dus niet een zaak van het gevoel, ook al speelt het gevoel een rol. Het is een kennis en vertrouwen, die toeëigening en vastheid in zich sluiten. En het voorwerp van dit geloof is niemand anders dan de Heere Jezus Christus. Het geloof is steeds op Hem gericht. Hij is de machtige, de gewillige, de dierbare, de onmisbare, de algenoegzame. En het geloof zegt: ook voor mij, vast en zeker. Daarom lezen we zoo telkens: uw geloof heeft u behouden.
Niet: uw ootmoed heeft u behouden. Niet: uw berouw, of uw bekeering, of uw tranen, of uw bidden. Neen, dat geloof, dat zich kenmerkt door kennis en vertrouwen. Deze twee maken dan ook het wezen des geloofs uit. Als dus dit wezen des geloofs in iemand is en het gaat zich openbaren in geloofsdaden, dan openbaart het zich in die kennis en in dat vertrouwen. Het kleinste kind in de genade bezit dus dit wezen des geloofs en zoodra dat geestelijk kind geloof oefent; geloofswerkzaamheden verricht, zullen die werkzaamheden de kenmerken dragen door onzen Catechismus genoemd in den zevenden Zondag. Of ge dus een kind in de genade voor u hebt of een man en vader in Christus, bij beiden zult ge hetzelfde geloof en dezelfde geloofskenmerken vinden. Natuurlijk met verschil in trap en mate, maar niet in wezen. Daaruit volgt dan ook dat ge niemand, naar den aard der liefde, voor een kind Gods moogt houden, die niet deze kenmerken van het geloof vertoont. Eerst als dit wezen des geloofs zich openbaart kunnen we spreken van een kind, dat in Sion geboren is. Wel gaan hier in den regel allerlei andere gewaarwordingen, werkingen en overtuigingen aan vooraf; ja soms heftige barenweeën. Maar of een levend kind ter wereld zal komen, moet worden afgewacht, hoe moedgevend soms de werkingen in iemand ook kunnen zijm. Voorzichtigheid zij hier zeer zeker aanbevolen. Menigeen keerde, ondanks de beste verwachtingen, met een Demas tot de wereld terug. Ja zelfs na jarenlangen omgang met Gods volk heeft menigeen in doffe wanhoop ten slotte de strop gekozen. Daarom blijft steeds van kracht met toepassing op ons zelf; Beproeft uzelven of gij in het geloof zijt. En met betrekking tot anderen: beproeft de geesten of zij uit God zijn.
De man, die deze woonden uitsprak, was geen vader in de genade. Ook in de genade is er een verschil en verscheidenheid, die de H. Schrift doet spreken van zuigelingen, jongelingen, mannen en vaders. Volgens Gods Woord zijn er dus ook kleinen en zwakken. Doch juist hieromtrent heerscht misverstand, en onze bekende Van der Groe heeft daarop in zijn „Toetssteen van ware en valsche genade" met nadruk gewezen. Bij velen toch leeft helaas de gedachte, dat een klein-geloovige iemand is, die slechts een deel heeft van het geloof, zooals dat in Zondag zeven is beschreven. Immers spreekt genoemde Zondag van kennis en vertrouwen. Welnu, zoo redeneert men, als men die kennis heeft, en daaronder verstaat men dan de zelfkennis, of kennis der ellende, dan heeft men toch een deel van het ware geloof, een beginsel, en is daarom een klein-geloovige.
Van deze zoogenaamde kleintjes kan men er dikwijls velen aantreffen, maar ze zijn groot genoeg om te laten blijken dat ze toch voor geloovigen willen worden aangezien en alzoo willen behandeld worden. Als ge met die „kleintjes" in gesprek komt merkt ge al spoedig dat ze alles behalve klein zijn en zoodra ge aan hun geestelijk leven komt, slaan ze van zich af als grooten. Geen wonder, want anders zouden ze hun gronden verliezen en al hun gronden moeten ze behouden, aangezien de ééne grond Christus ontbreekt. Met dat al hebben we hier te doen met schromelijk misverstand.
In de eerste plaats is met de kennis in Zondag zeven niet alleen kennis van de wet bedoeld, maar ook van het evangelie. Feitelijk sluit de kennis in Zondag zeven reeds het vertrouwen in. Maar ook al zou dat niet het geval zijn dan nog houde men in het oog dat het vertrouwen zoowel tot het wezen des geloofs behoort als de keninis. Een geloovige, hetzij klein of zwak of groot, heeft dus beide: kennis én vertrouwen. Een klein mensch is ook een mensch. En een zwak mensch eveneens. Een klein kind, alsook een zwak mensch, vertoont al de eigenschappen van een mensch. Een kind is dus niet een stukje mensch, maar een geheel mensch, volmaakt in deelen.
Zoo is een klein-geloovige of zwak-geloovige een geheele geloovige, die dezelfde geloofskenmerken, n.l. kennis en vertrouwen, vertoont als een sterk-geloovige. M.a.w. sterk en zwak en klein geloof zijn in wezen hetzelfde. En alleen hij, die de kenmerken van Zondag zeven vertoont, mag als een geloovige worden erkend en toegesproken. Dat wil niet zeggen dat men vóór die geloofsoipenbaring van iemand geen goede verwachtingen mag koesteren. Wie kent ze niet, in wien Gods Geest in de ontdekking en overtuiging zóó duidelijk werkt dat we haar den aard der liefde gelooven en hopen dat de Heere er iets goeds mede voorheeft. Maar dit moet afgewacht. Dezulken zalig te spreken is ongeoorloofd en zeer gevaarlijk. Men spore ze aan, men wijze ze op het tekort; men arbeide met Paulus dat Chirstus in hen gestalte krijge. De uitkomst zal leeren of hun werkzaamheden en overtuigingen zaligmakend waren of niet. Het is de groote fout van menigeen in onze dagen, dat men op grond van overtuigingen iemand voor een geloovige houdt en hem alzoo binnenzet en zalig spreekt. Ook al zorgt de Heere voor Zijn uitverkorenen, zoo werkt zulks middellijkerwijze toch remmend op het genadeleven. Immers zóó komen de kinderen wel tot aan de geboorte, maar er is geen kracht om te baren. Daarom hoort men in onze dagen zoo zeldzaam spreken over de kinnis van Christus, de dierbaarheid en onmisbaarheid van Zijn Persoon.
Men bedenke dan, dat zwak en klein geloof niet andersoortig is dan sterk geloof. Het is niet een stukje van het groote geloof. Neen, het heeft beide: kennis en vertrouwen. Daarom zegt Van der Groe, dat ook een kleine in de genade de lieflijke omhelzingen van Jezus kent, en dan noemt hij Zacheüs, de Stokbewaardter, de Moorman, Cornelius e.a.
Klein en zwak geloof zijn dus hetzelfde geloof, doch minder krachtig.
En nu is er tweeërlei zwakheid. In het natuurlijk leven die van een klein kind en die van een volwassen mensch met een zwak lichaam. Zoo zijn er in de genade kinderen, die door hun kindschheid niet in staat zijn tot sterke geloofsdaden. Dat wil niet zeggen, dat ze geen kennis van Christus hebben, doch hun kennis van Hem is gering en zwak.*) Dat zijn de kinderkens, die Paulus wil voeden met melk. Die kinderkens verlaten zoo gemakkelijk de eerste liefde. Ze komen spoedig in een duisteren of doodigen toestand. Ze leven dikwijls nog zeer wettisch. Ze zijn wel gelokt, als een lammeke vergaderd, in Gods schoot gedragen, hebben soms veel van Christus genoten, maar worden dan in de woestijn gevoerd. Maar er is ook een andere zwakheid, als van den volwassen zwakke. Dat zijn de kinderen Gods, die steeds worstelen met de zwakheid en ongezondheid van hun geloof. Met den man uit onzen tekst roepen ze: Heere, kom mijne ongeloovigheid te hulp. Dan is het ware geloof gemengd met ongeloof. De kracht van het ongeloof verzwakt het geloof. Alleen maar, zie den twijfel zelf niet aan voor zwak geloof. Dat is en blijft ongeloof. Juist dat noopt tot de bede: help mij in mijn ongeloovigheid. Maar ook dat zwakke geloof is echt geloof. Ook dat is in wezen kennis en vertrouwen. Alleen de kennis is minder, is onzuiverder. Het vertrouwen is niet zoo vast, zoo zeker. Er is meer duisterheid en wantrouwen door duivel, wereld en vleesch. Niettemin, al is die mensch met Heman doodbrakende, hij kent de tijden om met dienzelfen Heman te zeggen: »Heere, God mijns heils!« Onderzoekt u dan, en beproeft u zelven of gij in het geloof zijt. Opdat gij niet verloren gaat met een leugen in uw rechterhand.
O.                                                                                                                             V. Sch.


*) Toetssteen van der Groe II, blz. 313.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's