Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art 36 Ned. Geloofsbelijdenis.
                       1
Door allerlei omstandigheid is de behandeling van Artikel 36 Ned. Geloofsbelijdenis afgebroken. Toch is onze meening, dat er omtrent dat bekende en belangrijke artikel nog een en ander moet worden besproken om eenigszins een geheel te krijgen. Daarom willen we weer opnieuw beginnen en nu met een kort verhaal te geven van de wijziging, die door de Gereformeerde Kerken is aangebracht. Dat brengt ons dan als van zelf weer midden in de kwesties. De Generale Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland, in het Jaar 1902 te Arnhem gehouden, droeg aan een Commissie op „de eerstvolgende Synode te dienen van advies inzake het gravamen tegen Artikel 36 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis en dit advies een half jaar te voren ter kennisse van de Kerken te brengen". Deze Commissie werd samengesteld uit de heeren: prof. dr. H. Bavinck, prof. dr. H. H. Kuyper, ds. T. Bos, ds. A. Littooy, ouderling T. Tromp, M. de Jong Jzn., alsmede jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman. Het gravamen (bezwaar) hier bedoeld, was in 1896 op de Synode te Middelburg ingediend door de heeren: F. L. Rutgers, M. Noordtzij, D. K. Wielenga, L. Lindeboom, P. Biesterveld, A. Kuyper, H. Ba­vinck en J. H. Donner. Blijkens de onderteekenaars, was er dus bij de Afgescheidenen, vertegenwoordigd in de hoogleeraren van Kampen, zoowel als bij de Doleerenden, vertegenwoordigd door de professoren der Vrije Universiteit, éénerlei bezwaar. A en B stonden in deze naast elkaar en wilden eerlijkheidshalve niet langer zwijgen.
Het gravamen of bezwaar vinden we vermeld in Artikel 179 van de Acta der Synode van 1896, met deze woorden: „Met alle leden der Synode den 11den Augustus door den voorzitter opgeroepen, om door het opstaan van hunne zitplaatsen instemming te betuigen met de Formulieren van Eenigheid der Kerken, hebben ook ondergeteekenden aan deze oproeping gevolg gegeven, zonder daarbij uitdrukkelijk melding te maken van hun gravamen tegen ééne zinsnede in Artikel 36 der Belijdenis. Zij onthielden zich daarvan, overmits zij niet anders onderstellen konden, dan dat dit hun gravamen genoegzaam aan hun medeleden bekend was. Nu echter (ook naar hun oordeel terecht) het voortbestaan van slapende gravamina, als gevaarlijk voor de zuiverheid der leer en mitsdien voor den welstand der Kerken, door de Synode is afgekeurd, achten zij de Synode niet te mogen verlaten, zonder bezwaar te hebben ingebracht tegen den inhoud en de strekking van de derde zinsnede in Artikel 36 van de Belijdenis der Kerken, als zijnde niet conform den Woorde Gods. Zij gaan hierbij uit van de huns inziens onbetwistbare waarheid, dat wij, de confessie onzer vaderen belijdende, onder de woorden waarin zij beleden, niets anders verstaan mogen, dan hetgeen zij zelven, blijkens het stellige getuigenis der geschiedenis, met het bezigen dezer woorden bedoeld hebben; en dat, aldus verstaan en opgevat, deze derde zinsnede van Artikel 36 onzer belijdenis, bij oprechte en eerlijke uitlegging, onder meer aan de wereldlijke Overheid den plicht oplegt, om afgoderij en valsche godsdienst desnoods met 't zwaard uit te roeien en dat het aan de Kerken is opgelegd, de Overheid dit als haar plicht te prediken. Zulks nu in strijd met den Woorde Gods achtende, rekenen zij zich in hun consciëntie verplicht, deze uitspraak niet te belijden maar te verwerpen; en stellen zij mitsdien hun verklaring desaangaande in handen der Kerken, der Kerken oordeel hierover inroepende, en te allen tijde bereid deze hun verklaring, op grond van de Heilige Schrift, gestand te doen".
De heeren Rutgers, Noordtzij, Wielenga, Lindeboom, Kuyper, Bavinck, Biesterveld en Donner hadden dus bezwaar niet tegen Artikel 36, maar tegen ééne zinsnede in Artikel 36, en wel de derde, zijnde „niet conform den Woorde Gods". En omdat naar hun oordeel de Kerken wat in de belijdenis staat aan de Overheid moesten voorhouden als haar plicht, meenden deze heeren dat die zinsnede niet mocht blijven staan, daar anders de Kerken iets van de Overheid zouden gaan eischen wat niet naar Gods Woord is; 't welk natuurlijk niet oorbaar is.
De Synode van Middelburg, gehouden in 1896, nam de zaak heel ernstig, was van oordeel, dat ook de buitenlandsche Gereformeerde Kerken moesten worden gehoord en benoemde een Commissie van acht, bestaande uit de heeren: dr. H. Bavinck, ds. T. Bos, mr. D.P.D. Fabius, mr. Th. Heemskerk, dr. A. Kuyper, ds. A. Littooy en de ouderlingen T. Tromp van Rotterdam en H. Windt van Haren.
Het rapport van die Commissie zou een jaar vóór het bijeenkomen der volgende Generale Synode aan al de kerkeraden der Gereformeerde Kerken gezonden worden en ook aan de buitenlandsche Gereformeerde Kerken, met welke men in correspondentie getreden was.
Toen echter noch op de Generale Synode te Groningen in 1899, noch op die te Arnhem in 1902, het bedoelde rapport ingediend was, benoemde de Synode nieuwe deputaten met „beperkt mandaat", want de nieuwe Commissie behoefde de buitenlandsche Gereformeerde Kerken niet te raadplegen.
Waarom niet? „Omdat de meeste dezer buitenlandsche Kerken zich reeds op afdoende wijze over het punt in geschil hebben uitgelaten en uit de wijzigingen of nadere verklaringen door haar aan de confessie toegevoegd, haar gevoelen genoegzaam kan worden gekend", lezen we in de Acta Synodi.
Door den loop der dingen kwam de zaak in betrekking tot Artikel 36 eenvoudiger voor de Commissie te staan, dan aanvankelijk de bedoeling was. De deputaten zeggen daar dit van: „Voorts meenen uwe deputaten uit dit „beperkt mandaat" in de tweede plaats te mogen afleiden, dat het de bedoeling der Synode is, dat zij zich stipt zullen bepalen tot het ingediende gravamen en niet geroepen zijn om een principieel advies te geven over de veel verder strekkende vraag: welke taak de Christelijke Overheid heeft op religieus en ethisch gebied of wat de verhouding moet wezen tusschen Staat en Kerk".
De vroeger benoemde deputaten hadden wel in dien zin hun taak opgevat, maar de nieuwe Commissie oordeelde „dat de tijd nog niet rijp is voor een dergelijke diep ingrijpende en veel omvattende dogmatische beslissing".
Wat dat laatste betreft, verklaart de Commissie zich nader en zegt:
,,Ze erkennen gaarne, dat in den loop der historie zich een gansch andere verhouding tusschen Staat en Kerk ontwikkeld heeft dan in de dagen onzer vaderen en in verband daarmede bij velen de overtuiging zich gevestigd heeft, dat het niet de roeping der Overheid is om aan ééne bepaalde Kerk boven andere de voorkeur te schenken of ééne bepaalde religie te verklaren tot religie van S t a a t". (Spatiëering is van ons, Red. Wh.vr.).
Bij deze negatieve uitspraak laat de Commissie het niet, want zij zegt verder: „Intusschen zou met zulk een negatieve uitspraak het vraagstuk, dat hier aan de orde is, niet opgelost zijn. De Kerk zou evenzeer toch verplicht zijn tegenover de neutrale Staatsidee, tegenover de valsche scheiding van Staat en Kerk, tegenover het niet-meer-rekenen met de ordinantiën Gods voor het volksleven en de ontkerstening van de gedoopte natiën — daartegenover zou de Kerk positief haar dogma hebben te stellen, wat volgens den Woorde Gods de roeping der Overheid is".
Bij het negatieve mag men dus niet blijven staan. Men moet méér zeggen, dan wat de Overheid niet mag doen. Men moet positief aangeven wat de belijdenis der Kerk in deze is en tegenover de valsche scheiding van Staat en Kerk en tegenover de ontkerstening van de gedoopte natiën moet positief worden uiteengezet wat de roeping der Overheid, als Gods dienaresse, is.
Maar „juist op dit punt ontbreekt tot nog toe die scherp belijnde en wel gefundeerde overtuiging, die alleen tot formuleering van een nieuw dogma leiden kan. Tal van vraagstukken komen hierbij aan de orde, die nog niet genoegzaam zijn doorgedacht en waaromtrent nog geen communis opinio is verkregen".
„Thans", zoo zeggen de deputaten verder, „reeds een beslissing te willen nemen, zou een plukken zijn van de vrucht vóórdat ze rijp was, een vooruitloopen op de leiding des Heiligen Geestes, die de Kerk in alle waarheid leiden moet".
„Waar ten slotte nog bij komt, dat zulk een nieuw dogma alleen dan genoegzame zedelijke autoriteit zou hebben, wanneer 't werd vastgesteld met medewerking van allen, die de Gereformeerde belijdenis zijn toegedaan. De droevige verdeeldheid op eigen kerkelijke erve en het weinige gemeenschapsbesef tusschen de Gereformeerde Kerken in de onderscheiden landen, maken het echter onmogelijk dat thans reeds zulk een revisie van de Confessie aan de orde komen kan".
Met het „beperkt mandaat" heeft de Commissie zich dan ook gehouden aan haar taak „advies te geven over het op de Middelburger Synode ingediende gravamen". Dit gravamen geldt niet Artikel 36 in zijn geheel; o o k n i e t wat in dit artikel gezegd wordt over den plicht der Overheid „om de hand te houden aan den heiligen Kerkedienst, het Koninkrijk van Christus Jezus te doen vorderen en het Woord des Evangelies overal te doen prediken" — dat alles, als betrekking hebbend op de verhouding van Staat en Kerk, wil de Commissie laten rusten, omdat daaromtrent nog geen gemeenschappelijk gevoelen bestaat — „maar alleen en uitsluitend die ééne zinsnede, dat het de taak der Overheid is: om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst".
Toch is het niet geheel en al tot deze enkele zinsnede te beperken; want uit het verband blijkt genoeg, dat men mede het oog had op de volgende woorden: „en het rijk des antichrists te gronde te werpen". Immers in het „te gronde werpen" ligt evenzeer de gedachte van geweld opgesloten, waartegen het gravamen zich richt.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's