Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De organisatie der Kerk van goddeiijken oorsprong. (7)
Het Evangelie wordt dan gebracht onder de heidenen. De Kerk van Christus wordt wereldkerk. Het gaat van plaats tot plaats, van land tot land, van werelddeel tot werelddeel. En bij de uitplanting van Christus' kerk in de heidenwereld gingen missie en organisatie hand aan hand, welke dubbele taak op geen uitnemender schouder gelegd kon worden dan op die van Paulus. Als baanbreker voor het Evangelie niet geëvenaard, is hij als stichter, leider, organisator der Kerken onovertroffen. Het laatste lag hem niet minder na aan het hart dan het eerste. Op de vier deelen van zijn missionair gebied: Galatië, Macedonië, Achaje en Azië heeft hij dit getoond. De geloovigen waren hem broeders, een familie, een kring van heiligen, maar ook een lichaam met organen en saamvoegselen; een gebouw, in orde opgetrokken; een gemeenschap met onderscheidingen, gaven, ambten, waarin het Hoofd Christus organisch werkt en handelt. Zijn levensarbeid was de eenheid zoeken van Christus' Kerk onder joden en Heidenen en hij hield zich daarbij stipt aan de regelen en voorschriften aan de ordonnantiën die door de Apostelen en Ouderlingen te Jeruzalem goedgevonden waren en gaf die aan de Kerken over. Hand. 16 vers 4: „En alzoo zij de steden doorreisden, gaven zij hun de verordeningen over, die van de Apostelen en de Ouderlingen te Jeruzalem goedgevonden waren, om die te onderhouden". Zelf stelde hij daarbij presbyters aan. Hand. 14 vers „En als zij hun in elke gemeente, met opsteken der handen, ouderlingen verkoren hadden, gebeden hebbende met vasten, bevalen zij ze den Heere, in welken zij geloofd hadden". (2 Cor. 8 vers 19).
Hieruit blijkt 1°. dat Paulus en Barnabas op hun terugreis naar Antiochië de gestichte Kerken bezoekende, reeds haar van een vaste regeering hebben voorzien, waarvoor de kring bij het eerste bezoek nog niet rijp kon worden geacht; 2°. dat dit geschiedde met medewerking der gemeente (Hand. 6 vers 5; Hand. 14 vs. 23; 2 Cor. 8 vs. 19); 3. dat door die verkiezing aan de presbyters, na bevestiging door den Apostel, een ambtelijke positie is verzekerd; 4°. dat hij het deed in elke Kerk en dus voor Paulus een vaste regel beteekende, dien hij ook zeker in alle Kerken heeft gevolgd. Gelijk ook niet anders te rijmen is met zijn opdracht in de Pastoraalbrieven aan Timotheus en anderen gegeven, om ouderlingen aan te stellen.
Nu is wel eens gezegd: in Paulus' dagen waren er geen presbyters, geen ouderlingen en opzieners. Want, zoo zegt men, Paulus spreekt in zijn gemeentelijke brieven aan de Corinthiërs, Efeziërs, enz., nergens van presbyters. Paulus zwijgt er van, zegt men; en uit dat zwijgen besluit men dan dat in Paulus' dagen er geen presbyters waren. Wie dat zeggen, willen zoo bewijzen, dat er geen ambtelijke leiding in de gemeenten is geweest en zeggen, dat in het eerst alles ging met geestelijke gaven en niet ambtelijk.
Mannen als Harnack, Maronier, e.a. zeggen: er bestond in Paulus' tijd nog geen ambt van opzieners en diakenen, omdat hij er niet in zijn brieven van gewaagt. Men spreekt dan van het democratisch karakter der gemeenten. Nu is het waar, dat de gemeenten een democratisch karakter hadden; d.w.z. dat de gemeente zelve meeleefde en meewerkte. Hand. 1 vers 26; 6 vers 5; 11 vers 22; 13 vers 1—4 ; 15 vers 12, 22; 21 vers 22 bewijzen dat de gemeente niet buiten de zaken van het kerkelijk leven gehouden wordt. Maar geen oogenblik mag vergeten worden, dat dit alles geschiedde onder leiding der Apostelen en ten deele der Ouderlingen. (Hand. 15 vers 22 bijv.).
En zooals 't te Jeruzalem was, zoo werd het ook buiten Palestina. De zelfstandigheid der plaatselijke Kerk staat overal voorop. De gemeente wordt nergens uitgeschakeld. Paulus richt ook zijn brieven steeds tot de gemeenten zelven. Maar nergens blijkt, dat er geen ambtelijke leiding is. Integendeel, er moet zorg gedragen worden voor allerlei (1 Thess. 5 vers 27); er worden brieven van aanbeveling gegeven (2 Cor. 8 vers 18; 2 Cor. 3 vers 1); er moet tucht geoefend worden, enz., en hoe kan dat alles geschieden indien er geen opzieners zijn? Hoe kan alles ordelijk gaan als er geen regeermacht is, die voor de handhaving en uitvoering instaat? Het ambt behoort dan ook tot de normale organisatie der Kerk.
De gemeente die autonoom is, met eigen zelfstandigheid, heeft behoefte aan leiding, regeering, bestuur, opdat alles functioneere zooals het behoort en uit de Schrift blijkt dan ook, dat met de ontwikkeling van het kerkelijk leven de ambten als vanzelf komen. Wat ook wel blijkt uit de Pastoraalbrieven en niet minder uit het boek De Handelingen der Apostelen.
En wat blijkt uit de brieven van Paulus aan de onderscheidene gemeenten?
Immers dat er een cultus, een eeredienst is. De geloovigen vergaderen met elkander, om God en om elkander te ontmoeten. De tijd, waarop men vergaderde, was de Zondag (Hand. 20 vers 7; 1 Cor. 16 vers 10; Openb. 1 vers 10). De overgang van den zevenden dag op den eersten dag, als den dag der opstanding, gaat vanzelf. Tweeërlei samenkomst is, tot het Woord en tot het Avondmaal. Bij de Avondmaalsviering (1 Cor. il vers 33) waren alleen de geloovigen (1 Cor. 10 vers 16; 11 vers 20), terwijl bij de diensten, waarin het Woord gepredikt werd, ook de anderen van de gemeente (b.v. 1 Cor. 14 vers 16, 23) aanwezig waren of konden binnen komen (vs. 23).
In den dienst des Woords waren drie deelen: de lezing van het Woord, de prediking, het gebed.
Aan de voorlezing van een gedeelte van de Schrift was een belangrijk deel van de samenkomst gewijd (in navolging van de Synagoge). Verschillende Schriftuurplaatsen wijzen op die voorlezing. (1 Thess. 5 vers 27; 2 Cor. 1 vers 13; 1 Cor. 3 vers 1; 1 Tim. 4 vers 13, enz.).
Dan schrijft Paulus bizonder over de profetie. En uit 1 Cor. 14 vers 1, 5, 39, enz. blijkt, dat Paulus met de profetie op 't oog heeft een regelmatig bestanddeel van den dienst. Ze werd ontvangen van den Heili­gen Geest, uitgesproken met volle bewustheid en klaar besef van den inhoud (1 Cor. 14 vers 3, 9, 22, 24, 31, 32, 39) en was geschikt om anderen te stichten en zoo de gemeente te bouwen, (vers 3, 19, 22, 31, 39).
Hier moet dus wel onderscheid gemaakt worden tusschen de profetie en het spreken in vreemde talen (glossolalie). Naast de voorlezing en de profetie kwam dan het gebed. Met een lofzegging schijnt de samenkomst te zijn aangevangen, het eerste toch wat genoemd wordt in de bekende en veelbeteekenende passage 1 Cor. 14 is: een psalm, een lied! (vers 26). Wat het zingen betreft leeren ook tal van plaatsen uit het boek de Openbaring, hoe de gemeente van Christus tot zingen geroepen is, met lofzangen prijzende God en het Lam.
Het is niet aan te nemen, dat dit alles geschiedde zonder eenige leiding en zonder toezicht. Er waren ouderlingen, opzieners, presbyters. Gelijk we uit de Schrift weten en dat Paulus er in zijn brieven van zwijgt, er althans niet opzettelijk van spreekt, bewijst volstrekt niet, dat ze er niet waren. Ook de samenkomsten tot het Avondmaal wijzen op organisatie, regeling en bestuur.
Deze samenkomsten waren wel niet den gewonen maaltijd verbonden (liefdemaaltijden), maar toch ook weer beslist daarvan onderscheiden, zooals blijkt uit de instelling des Heeren na den maaltijd. (Matth. 26 vers 2, 1 Cor. 11 vers 25; 1 Cor. 11 vers 20, 21).
De oudste berichten zeggen ons, dat eerst een belijdenis werd uitgesproken, daarna een dankgebed afzonderlijk over brood en beker; voorts had de maaltijd zelf plaats, terwijl met een dankzegging de viering werd besloten. Tal van misbruiken slopen al spoedig in. Zoo aten de rijken afzonderlijk (1 Cor. 11 vers 21) en kwam er onmatigheid; „deze is hongerig en de ander is dronken". Er kwam ontheiliging (vers 22). Hierin wil Paulus orde scheppen, eerst ten deele, later meer (vers 34).
En alles in den dienst des Woords en den dienst van het Heilig Avondmaal wijst op leiding die berust bij enkelen, waarin verbetering moet komen en waarbij ook enkele namen als helpers en leidslieden genoemd worden.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's