Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SCHRIFT VERKLARING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SCHRIFT VERKLARING

80) 1 Timotheüs 6 vers 9 en 10

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking en in den strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de menschen doen verzinken in verderf en ondergang; Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, tot welke sommigen lust hebbnde zijn afgedwaald van het geloof, en hebben zichzelven met vele smarten doo'rstoken. 1 Timoth. 6 vers 9 en 10.

1 Timotheüs.

De g e l d g i e r i g h e i d een wortel van alle kwaad. Zie hier een bekende spreuk. Een van de gevleugelde woorden van onzen Bijbel, bekend bij geloovigen en ongeloovigen. Vooral uit zulke woorden, die er bij het volk in zitten, mogen wij opmaken dat de Heilige Schrift veel meer invloed heeft geoefend op het volksleven dan men wil erkennen.
Over de geldgierigheid handelt dus de apostel. Nu is het opvallend dat ieder de geldgierigheid afkeurt. Natuurlijk, want zij is een ondeugd! Maar niemand wil het voor zichzelf toestemmen dat hij het is. Ieder verlegt op zijn beurt de grens tusschen zuinigheid en geldgierigheid en de grootste vrek ziet het liefst in zich zelf iemand die de zuinigheid betracht. Hij houdt zijn gierigheid voor niemand verborgen dan voor zich zelf. De gierigheid ademt uit al zijn woorden en werken. Zij staat haast op zijn voorhoofd geschreven. En toch, hij houdt zich zelf er niet voor. In zijn eigen oog is hij een zuinige. Alleen het ontdekkend licht van des Heeren Woord en Geest kan hierin tot verootmoediging en verbetering leiden.
Wat de apostel onder geldgierigheid verstaat, is uit het verband wel af te leiden. Als wij voedsel en deksel hebben, zegt hij, dan zullen wij daarmede vergenoegd zijn. Huisvesting mocht hij er wel bij genoemd hebben. Onder het deksel is ook zij begrepen. Als wij nu meer willen hebben dan wij daarvoor noodig hebben, dan "willen wij rijk worden". In ons vorig stukje hebben wij de „gewilde armoede" van Franciscus van Assissi en diens volgelingen afgekeurd, omdat men zich daardoor buiten het leven zet. Hij onttrok zich aan de zorgen van het huisgezin en hij liet het er op aan komen dat anderen voor hem zorgden. Maar ieder die nu in een ander uiterste valt en „rijk wil worden", zet zich evenzeer buiten het leven waarin God hem een roeping en plaats gaf. Hij onttrekt zichzelf èn zijn goed uit het leven terug. Hij stapelt in zijn bezit op datgene waaraan hij zelf niets heeft.
Wie meer wil hebben dan hij voor zich zelf en zijn huisgezin noodig heeft, verderft zich zelf. Hij valt in verzoeking. D.w.z. in verzoeking om den Heere en Zijn dienst den rug toe te keeren, zoodat men zich wel uiterlijk in het godsdienstige spoor houdt, maar toch innerlijk koel is tegenover den rijkdom van het Evangelie. Immers waar onze schat is, daar zal ook ons hart zijn. Die rijk willen worden vallen ook in verzoeking om den nooddruftige hun steun te onthouden, om hun gaven te onthouden aan kerk en armen, aan den arbeid der zending en dien der barmhartigheid. Iemand die rijk wil worden zet zichzelf buiten het leven en den arbeid van het Koninkrijk Gods, waarvoor ook hij een roeping heeft.
Hij valt ook in den strik, zodat hij zich niet meer vrij bewegen kan. Als ge iemand in den strik hebt, kunt ge hem voeren waar heen gij wilt. Zoo zit de geldgierige in den strik. Hij wordt slechts gedreven door den wil om rijk te worden.
Ook in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden. Het is toch eigenlijk dwaas dat een mensch een dienaar is van zijn geld, in plaats dat het geld den mensch dient. Het is dwaas, zooals een gierigaard doet, arm te willen leven om rijk te sterven, rijk in aardsche goederen en dan doodarm in het geestelijke goed der genade. Dwaas is het en schadelijk. Men lijdt gebrek in den schoot des overvloeds, bovenal gebrek voor zijn eeuwig zielsbestaan. Die dwaze en schadelijke begeerlijkheden doen den mensch verzinken in verderf en ondergang.
De geldgierigheid is daarom een wortel van alle kwaad. Kwaad moet hier worden opgevat in den zin van ellende, ramp. Het beteekent dus niet dat de geldgierigheid een wortel is van alle zonden, zooals het vaak wordt begrepen. Neen, uit de geldgierigheid vloeit alle ellende voort, zooals uit een wortel de geheele boom opwast. Er zijn dus geen ellendigheden te noemen voor dezen tijd of voor de eeuwigheid of zij komen voort uit de begeerte om rijk te worden. Zooals uit de drankzonde alle ellende voort komt, zooals ook de ontucht een zee van rampen met zich voert, zoo is het ook met de geldgierigheid. Zij is niet „de", maar „een" wortel van alle kwaad.
De apostel kent voorbeelden die tot waarschuwing zijn. En wie kent hen niet uit zijn omgeving? Het goud heeft menigeen zóó bekoord dat hij van het geloof is afgedwaald. De apostel spreekt hier niet van een algeheelen afval der heiligen, maar wel van een zeer schadelijke afdwaling en van menschen die zich zelf met vele smarten hebben doorstoken.
Laat ik tot slot van dit stukje hier even overschrijven wat J. J. L. ten Kate schrijft in „Op 's levens tweesprong".
,,De gierigaard heeft zijn rijkdom gelijk de lijder zijn koorts: hij brandt en martelt hem, en laat niet van hem af dan in den dood. Heeft niet het goud de deugd van duizenden verstoord? Heeft het ooit één eenige beter gemaakt? Waarom zoudt gij dan wenschen door rijkdom te schitteren? Waren het in den regel niet de wijsten die daarvan het minste bezaten? Al zijn alle rijken niet slecht, waren niet velen der slechtsten de rijksten en was hun einde niet ellendig? De arme behoeft niet alles te missen, maar de gierige ontzegt zich alles. De geldzuchtige doet niemand goed, maar hij is tegen niemand wreeder dan tegen zich zelf. De gierigheid hongert haren bezitter uit ten gevalle van hen die naar zijn dood verlangen, en doet hem meer kwellingen des vleesches ondergaan om den hemel te verliezen, dan een martelaar zich getroostte om den hemel te verdienen. De gierigaard is niet meer dan de cipier van zijn eigen huis en de sleutelbewaarder van het vermogen zijner aanstaande erfgenamen".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

SCHRIFT VERKLARING

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's