Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De organisatie der Kerk goddelijken oorsprong (10)

Hoe eenvoudig ook, maar zonder belijdenis des geloofs, als uitspraak des harten Rom. 10 vers 10: „Want met het hart gelooftt men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid", kwam men niet in den kring der geloovigen. De kring der gemeente, der georganiseerde gemeente, welke als een huis wèl saamgevoegd was, was afgebakend door het merkteeken van den Heiligen Doop. De Doop was het scheidend teeken tusschen wereld en Kerk, naar de instelling van Christus; en zoo was de Doop als zichtbaar teeken het merk van te behooren tot de Kerk, in haar zichtbare openbaring op aarde; welk „Lichaam van Christus" alzoo in georganiseerden vorm zich realiseerde in de wereld. Een geregelde orde in de gemeente vorderde van zelf, dat de Doop door den voorganger werd bediend en waar een belijdenis des geloofs noodig was, om tot den Doop te worden toegelaten, vroeg ook dat om opzieners der gemeente, die de wacht hielden over de kudde.
Daarom behooren ook volgens de Gereformeerde belijdenis tot de kenmerken van de ware Kerk de zuivere bediening van het Woord en van de Sacramenten en de rechte uitoefening van de tucht. ledere gemeenschap toch, 't zij huisgezin of Staat, moet hare levensorde handhaven en bewaren tegen de bedreiging van haar welzijn en zoo doet ook zeer zeker de Kerk de ordeningen van haar Koning, Jezus Christus, naleven en daarbij de wacht houden. Bij de leering in den dienst des Woords hoort dan ook onlosmakelijk de regeering naar het Woord, en even zeker de oefening der tucht welke de dienaren van Jezus Christus (1 Cor. 4 vers 1; 2 Petr. 1 vers 1) hebben uit te oefenen in den naam van hunnenhemelschen Zender (Rom. 1 vers 1; Gal. vers 1), zijnde onderherders onder Christus, de Opperherder, aan Wien zij rekening verschuldigd zijn. Als zoodanig hebben zij recht op de achting en de gehoorzaamheid van allen in de gemeente (Hand. 20 vers 28; 1 Thess. 4 vers 8; 2 Tim. 2 vers 24;  Hebr. 13 vers 17; 1 Petr. 5 vers 4).
Het één hoort bij het ander: bediening van het Woord, bediening van de Sacramenten, naar de instelling van Christus — en dan opzicht en tucht, dan toelaten en uitsluiten in 's Heeren Naam, naar uitwijzen van Zijn Woord. Calvijn noemt zeer juist de zaligmakende leer van Christus de ziel van de Kerk en de tucht of discipline de spieren, waardoor de leden des lichaams aan elkander, elk op zijn plaats, zijn verbonden. „Weshalve" — zoo vervolgt de groote Reformator — „allen, die, hetzij met opzet, hetzij door onbedachtzaamheid, de tucht wegnemen of hare herstelling verhinderen willen, waarlijk de uiterste verstoring der Kerk zoeken". (Calvijn, Institutie IV, 12, 1).
De Kerk heeft er op te werken, dat de gemeente en hare leden wandelen naar de inzettingen des Heeren; zij heeft er voor te zorgen, dat de belijdenis der waarheid en de ordeningen van Christus worden gehandhaafd, wat van den beginne af in het midden der gemeenten gevoeld en beleden is, en waardoor van den aanvang af ambtelijk toezicht is noodig geweest.
Reeds Jezus Zelf had de discipline ingesteld, Mattth. 16 vers 18 enz., Matth. 18 vs. 15 enz. En naar dat voorbeeld is gehandeld. Want als in de gemeente van Corinthe zich een ernstig geval voordeed, met het oog waarop Paulus haar beveelt den zondaar te bannen, 1 Cor. 5 vers 1—5, dan lezen we in 1 Cor. 6 hoe de Apostel er op wijst, om door onderlinge tucht (Matth. 18 vers 15 enz.), niet door het brengen van zaken voor den wereldlijken rechter, het heilig karakter der gemeente te handhaven. Waarbij dan in de Pastoraalbrieven de oefening van de tucht besproken wordt in verband met het speciale ambt. 1 Tim. 5 vers 19, 20: „Neem tegen een ouderling geene beschuildiging aan, anders dan onder twee of drie getuigen. Bestraf die zondigen, in tegenwoordigheid van allen, opdat ook de anderen vreeze mogen hebben". Tit. 3 vers 10: „Verwerp een ketterschen mensch na de eerste en tweede vermaning".
En onderling èn ambtelijk (Matth. 18 vs. 15 enz.) moet in het midden der gemeente tucht geoefend worden. „Want" — zoo vraagt Calvijn — „wat toch staat te gebeuren, zoo het een ieder geoorloofd is te leven naar zijn welgevallen? En zoo zou men leven, indien bij de verkondiging der leer niet kwamen bizondere vermaningen, bestraffingen en andere dergelijke hulpmiddelen, die de leer schragen en haar niet vruchteloos laten. De tucht is dus als een breidel, waardoor zij wederhouden en beteugeld worden, die tegen de leer van Christus woeden; of gelijk een spoor, waarmede zij, die niet zeer gewillig zijn, worden aangezet; somtijds ook gelijk een vaderlijke roede, om daarmede hen goedertieren en volgens de zachtmoedigheid van den Geest van Christus te kastijiden, die zwaar gezondigd hebben". (Calvijn, Inst. IV, 12, 1).
Zoo is er dus onderlinge tucht en ambtelijke tucht in naam van de gemeente van den beginne af aan, naar de inzetting van Christus en naar bevel van de Apostelen geweest, wat dus weer mee een bewijs is, dat er ambten, dat er opzieners en regeerders der gemeente waren.
Wat ook nog uit 't volgende kan blijken.
Van het begin af aan is er door den Apostel Paulus op gewezen, dat er voorgangers moesten zijn en hij legt het dan nadrukkelijk als een eisch voor aan de gemeente, dat zij hen, die haar dienen met geestelijke goederen, zal dienen met haar stoffelijke goederen, dat is: hen zal bezoldigen.
1 Cor. 7 vers 7—14: „Wie dient ooit in den krijg op eigen bezoldiging? Wie plant een wijngaard en eet niet van zijne vrucht? Of wie weidt eene kudde en eet niet van de melk der kudde? Spreek ik dat naar den mensch, of zegt ook de wet dit niet? Indien wij ulieden het geestelijke gezaaid hebben, is het eene groote zaak zoo wij het uwe, dat lichamelijk is, maaien? Alzoo heeft ook de Heere geordineerd dengenen, die het Evangelie verkondigen, dat zij van het Evangelie leven".
Gal. 6 vs. 6: „En die onderwezen wordt in het Woord, deele mede van alle goederen dengenen die hem onderwijst". ! Tim. 5 vers 18: „Want de Schrift zegt: Een dorschenden os zult gij niet muilbanden. En: De arbeider is zijn loon waardig". (Luc. 10 vers 7).
Dit wijst er dus op, dat er in de gemeenten mannen kwamen, die in het ambt staande zich geheel aan dat werk gaven. En van de gemeente verkoren zijnde, moesten zij niet door handenarbeid, handel of wat ook, de onderhouding des levens vinden, maar, bij de eigenaardige onderscheiding die er kwam tusschen de gemeente en haar opzieners, zegt Paulus, met een beroep op een bepaalde ordinantie des Heeren (1 Cor. 9 vers 14; Matth. 10 vers 10, 11; Luc. 10 vers 7) dat het de roeping der gemeente is hare dienaren des Woords te bezoldigen. Van zoo'n bezoldiging zou natuurlijk geen sprake zijn, indien het personen waren, die, met geestelijke gaven bedeeld, zoo nu en dan eens een woord spraken in de vergadering, maar uit alles blijkt, dat hier niet van een bezoldigd charisma, maar van een bezoldigd ambt sprake is.
Vatten we al deze gegevens uit de Paulinische brieven aan de Kerken uit de heidenen saam, dan kunnen we niet anders dan dit concludeeren: dat er allerwegen in de Kerken, behalve de sterk actieve apostolische leiding, ook plaatselijke leiding en bestuur bestaat, in verschillende functiën waar bij gehandeld wordt op bevel des Heeren, waarbij gehoorzaamheid geëischt wordt in den naam van Christus en waarbij de gemeente geestelijk en stoffelijk naar 's Heeren bevel heeft te handelen, tot opbouw van het lichaam van Christus.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's