Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

De kranke van Bethesda

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En aldaar was een zeker mensch, die acht een dertig jaren krank gelegen had. Jezus ziende dezen liggen, en wetende dat hij nu langen tijd gelegen had, zeide tot hem: wilt gij gezond worden? De kranke antwoordde Hem: Heere, ik heb geen mensch, om mij te werpen in het badwater, wanneer het water beroertd wordt; en terwijl ik kom, zoo daalt een ander vóór mij neder. Jezus zeide tot hem: sta op, neem uw beddeken op, en wandel.  Joh. 5 vers 5—8.

In Psalm 32 wordt gesproken van vindenstijd, dat is de tijd, waarin de Heere te vinden is in ruimeren zin genomen, en in engeren zin waarin de Heere gevonden wordt door Zijn gunstgenooten.
In algemeenen zin mogen wij zeggen, dat de vindenstijd is de tijd van het heden der genade, want als dat toch voorbij is, dan is de vindenstijd voorbij. Daarom lezen we ook: „Zoekt den Heere, terwijl Hij te vinden is, en roept Hem aan, terwijl Hij nabij is."
Maar in het bijzonder is de vindenstijd de tijd, als alle andere hoop op verlossing, alle hulp van menschen is afgesneden, en de Heere alleen overblijft en gevonden wordt als de eenige Helper.
't Was bij gelegenheid van een der feesten in Israël (sommigen meenen dat het Pinksterfeest geweest is, anderen denken aan het Purim-of Loofhuttenfeest). Jezus ging op naar Jeruzalem, naar den Tempel. Alvorens Hij echter in den Tempel ging, bezocht de Heere Jezus eerst Bethesda, een heel groot ziekenhuiis met 5 zalen, waarbij was een badwater, een watergang of vijver.
Daar in dat gasthuis waren maar niet weinigen, maar een groote menigte van kranken, menschen bezocht met allerhande kwalen, waarvan ons inzonderheid drie soorten met name genoemd worden, n.l.  b l i n d e n,  k r e u p e l e n  en  v e r d o r d e n. (Opvallend is het, dat hier juist zulke ziekten worden genoemd, waarvoor geen dokter raad weet of helpen kan). En die allen wachtten op de roering des waters; want een Engel daalde neder op zekeren tijd in het badwater, en beroerde het water; die dan het eerst daarin kwam na de beroering van het water, die werd gezond, van wat ziekte hij ook bevangen was.
Is dit Bethesda ons niet een getrouw beeld, ja eigenlijk nog maar een flauw beeld van hetgeen de wereld ons te aanschouwen geeft? Is heel de wereld niet één groot gasthuis vol van ellende en ellendigen, als een vruchtgevolg van de zonde? 't Is zoo terecht als de dichter zong:
O zonde, bron van al d'ellende,
Die 't schuldig menschdom, sinds het u kende,
Verzinken deed in alle leed !
En nu was daar te midden van die groote menigte van kranken ook een zeker mensch, die al 38 jaren krank gelegen had. De langdurigheid van zijn kwaal wijst er op, dat het, zooals wij zouden zeggen een verouderde en ongeneeslijke kwaal was.
Lang en moeilijk schijnt de tijd op zichzelf. Vergelijken we echter den tijd der bezoekingen met Gods rechtvaardigheid, en met de eeuwige straf, die welverdiend is, dan zal de tijd onder het kruis voor degenen, die er door geoefend worden, kort zijn.
De apostel Paulus zegt in Romeinen 8: „Want ik houd het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waardeeren tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden."
Achtendertig jaar lang had die man gelegen, en pogingen in het werk gesteld, en middelen beproefd en gezocht, en vruchteloos gehoopt en gewacht, toen kwam Jezus.
De Heere, die krachtens Zijne goddelijke Alwetendheid alle dingen weet, en dus ook wist „dat hij nu langen tijd gelegen had", en te midden van al die kranken, blinden, kreupelen en verdorden, die daar lagen, zag de Heere hem aan en zeide tot hem: „W i l t  g ij  g e z o n d  w o r d e n?"
Vreemde vraag!  zoo zouden wij op den eersten indruk geneigd zijn te zeggen, om aan een kranke te vragen „Wilt gij gezond worden?"
Toch is dit slechts schijnbaar vreemd. Men kan aan een toestand zoo gewoon raken, een ziekte kan door nare langdurigheid tot een tweede natuur worden, dat men op geen verandering meer hoopt, aan geen genezing meer denkt. En nu moet de kranke het uitspreken of er na al die jaren van krankheid nog eene begeerte naar genezing in hem overig was. Hij moet zijn hart uitspreken, zijn toestand blootleggen, zeggen wat daar in hem omgaat.
En dan, door de vraag des Heeren er toe gebracht, gaat die man zijn toestand uitspreken, uit zijn ellende vertellen. „H e e r e", zoo zegt hij, „i k  h e b  g e e n  m e n s c h  o m  m ij  t e  w e r p e n  i n  h e t  b a d w a t e r,  w a n n e e r  h e t  w a t e r  b e r o e r d  w o r d t;  e n  t e r w ij l  i k  k o m,  z o o  d a a l t  e e n  a n d e r  v ó ó r  m ij  n e d e r."
Hij had niemand meer, geen vader of geen moeder, geen vriend of broeder om hem te helpen.
Gansch hulpeloos en machteloos lag hij, want wanneer hij kwam, als het water beroerd was, als hij deed wat hij kon om er bij te komen, en hij kwam dan daar aanstrompelende, misschien wel op handen en voeten kruipende, dan ging dit zoo slecht, dat anderen, die rapper en radder waren dan hij, of die anderer hulpe hadden, hem vóórgingen. En zoo was er voor hem geen kans.
Uit dit antwoord blijkt, hoe die hoop allengs was gaan verflauwen, ja ten slotte als geheel was uitgedoofd, die hoop n.l. om door zichzelven of door hulp van menschen van zijn kwaal verlost te worden.
O als de Heere hier niet tusschenbeide ware gekomen, als de Heere er niet aan te pas was gekomen, geen hoop was er ooit voor hem geweest!
Maar „waar Gij uw voetstap zet,
Daar druipt het al van vet."
Waar Jezus komt met Zijn tijdelijke en eeuwige weldaden, daar komt hulp, waar andere hulp ontbreekt, daar komt hoop, waar alle hoop ontviel, daar komt redding, waar andere redding uitblijft, ja onmogelijk is. Bij God zijn immers alle dingen mogelijk.
En waar die man de klacht geuit had: „Heere, i k h e b  n i e m a n d", en dat het hem niet om gezond te worden aan de genegenheid, maar wel aan de gelegenheid ontbrak, daar spreekt de Heere Jezus nu Zijn goddelijk machtwoord:
„S t a  o p, n e e m  u w  b e d d e k e n  op  e n  w a n d e l". Goddelijk bevel, gepaard gaande met goddelijke kracht.
De geheele wereld met haar 5 werelddeelen is als één groot gasthuis met 5 groote zalen, waarin talloos vele kranken zich bevinden, krank vanwege de in zichzelf ongeneeselijke en doodelijke krankheid der ziel. Maar in dien ongelukkigen kranke van Bethesda zien we wie temidden van de groote menigte de Heere Jezus verkiest te helpen. Alle menschen zijn wel ellendig, maar velen weten echter niet, dat zij ziek zijn, dat zij de doodelijke krankheid der ziel in zich omdragen. Op dezulken is van toepassing het woord:
„D ie  g e z o n d  z ij n  h e b b e n  d e n  M e d i c ij n m e e s t e r  n i e t  v a n  n o o d e, m a a r  d i e  z i e k  z ij n."
Die hun doodelijke kwaal niet hebben leeren kennen, of m.a.w. die geen zondaar voor God zijn geworden, hoe zullen die behoefte aan Christus gevoelen? Neen, dezulken gaat Jezus voorbij. En anderen, die wel eenig gevoel en besef hebben dat ze ziek zijn, doch die het zoeken op allerlei paden, waarop geen heil is.
Die alles in eigen kracht ondernemen of van allerlei andere zijden hulp verwachten, dezulken worden al evenmin geholpen, indien zij daarbij blijven, zij hebben geen wezenlijke behoefte aan Jezus. Op hen is van toepassing het waarschuwende woord, hetwelk we bij Jesaja lezen: „G ij  z e g t  n i e t  h e t   i s  b u i t e n  h o p e;  g ij  h e b t  h e t  l e v e n  u w e r  h a n d  g ij  h e b t  h e t  l e v e n  u w e r  h a n d  g e v o n d e n, d a a r o m  w o r d t  g ij  n i e t  z i e k". (Jesaja 57: 10)
O weet het toch, dat gij het leven niet in uw eigene hand kunt hebben, dat gij in dien weg uwe ziel verliezen en eeuwige schade lijden zult.
Daar is wel vroomheid, maar weinig waarachtige en ootmoedige vreeze Gods. Ook onder de uiterlijk godsdienstige menschen zijn er velen, die niet arm en ellendig, niet waarlijk behoeftig zijn en niet behooren tot het behoeftige volk, dat gansch hulpeloos tot Jezus komt gevloden, voor wie Hij tot Redder zal zijn.
Voor den kranke van Bethesda was zijn toestand buiten hope. En dat zal het bij ons moeten zijn geworden, naar de ziel, buiten hope. In geestelijken zin zal dat ons beeld moeten wezen en de taal van ons hart en de verzuchting onzer ziele: „H e e r e,  i k heb  n i e m a n d,  i k  h e b  n i e t s  o m  U  a a n  t e  b i e d e n  d a n  g e e s t e l ij k e  a r m o e d e  e n  e l l e n d e". Dan zegt de Heere op Zijn tijd: „Sta op !" Dan blijkt 's menschen verlegenheid 's Heeren gelegenheid te zijn. En Zijn Woord een machtwoord, waar het al aan gehoorzamen moet.
L i e n d e n.                                                                                                                                                                        J. G. R. LANGHOUT.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's