Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

Het duizendjarig Rijk (6)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het duizendjarig Rijk. (6)

Zoowel de Luthersche als de Gereformeerde Kerken hebben met beslistheid in den bloeitijd het Chiliasme verworpen, dat ook vroeger nooit in eenige belijdenis, ook niet door de oude Christelijke Kerk, was opgenomen.
De Lutherschen staan hier naast de Gereformeerden. Want in de Augsburgsche Confessie verklaren de Lutherschen, dat zij verwerpen „degenen die nu de Joodsche opiniën verbreiden, dat vóór de opstanding der dooden de vromen het bewind der wereld zullen ontvangen, als de goddeloozen overal ten onder zullen gebracht zijn".
De later levende Luthersche Godgeleerde H o l l a z i u s (omstreeks 1700) geeft het orthodox-Luthersche gevoelen weer, als hij zegt: „Een duizendjarig rijk van Christus, dat ten hoogste kennelijk en bloeiende zal zijn door de uitnemende kennis van de Goddelijke verborgenheden, de heiligheid des levens en den aardschen welstand van degenen, die geacht worden daarin te zullen leven, is voor de kinderen Gods op deze aarde niet te verwachten".
Zoo wilde ook de bekende Luthersche hoogleeraar H e n g s t e n b e r g, in de eerste helft der 19de eeuw, van een duizendjarig vrederijk op aarde niet weten, lerende, dat met het jaar 800, de kroning van keizer Karel den Groote, de binding van Satan al achter den rug was; van oordeel zijnde, dat toen, na een tijd van uitbreiding van Christus' Kerk, de Satan weer meer de vrije hand had gekregen om verderving te brengen op aarde — een verklaring, waarmee wij ons niet kunnen vereenigen — maar die toch bewijst, dat een toekomstverwachting van een duizendjarig vrederijk op aarde hem geheel vreemd was. De officiëele Kerken hebben dus officieel in hare belijdenisschriften de leer van het Chiliasme verworpen.
Toch stak die leer telkens weer 't hoofd omhoog,
In de dagen der groote Reformatie, toen er zooveel martelaren waren en de Paus werd gedacht te zijn de Antichrist, kregen de Chiliastische leeringen van sommigen voor velen bekoring, omdat men snakte naar het binden van den duivel en naar de vredeheerschappij van Christus op aarde, waarbij men hoopte op de vrijmaking van Palestina en de herstelling van de stad Jeruzalem met den tempel, waar Christus' Kerk in vrijheid en in ruste wonen kon. 
Het einde van de tegenwoordige bedeeling verwachtte men spoedig en men riep 't elkander toe, dat voor een tijd van lijden en druk, weldra een tijd van vrede en rust zou in de plaats treden; voor een distel zou een mirteboom opgaan en voor een doorn een denneboom; en het zou den Heere tot een teeken zijn en tot een naam in eeuwigheid,
Vooral de  W e d e r d o o p e r s  of  A n a b a p t i s t e n  hadden den mond vol van een vrederijk en een Christus-rijk vol heerlijkheid op aarde en ze deden hier en daar alsof het duizendjarig rijk al begonnen was!
We weten, dat dit in de naaktlooperij te Amsterdam is uitgeloopen, omdat men zei, dat het paradijs was weergekeerd en de zonde was te niet gedaan. Maar dat het nieuwe rijk te Munster, onder koningschap van Jan van Leiden, door schandelijke verdwaasdheden tot een vloek op aarde is geworden en roemloos is ondergegaan, weet het historieboek ons nog altijd te verhalen.
Ook onder de Gereformeerden waren soms de sympathieën voor een duizendjarig vrederijk wel te bemerken. Neem als voorbeeld maar den bekenden en bij velen geliefden Wilhelmus a Brakel (in 1711). Deze godgeleerde van de 17de en 18de eeuw (overleden 1711) was bedienaar des Goddelijken Woords te Rotterdam en schreef een bekend boek  L o g i k è 1 a t r e i a,  dat is R e d e 1 ij k e  G o d s d i e n s t, in hetwelk de goddelijke waarheden van het G e n a d e-V e r b o n d worden verklaard, tegen partijen beschermd en tot beoefening aangedrongen. In dat groote werk heeft Brakel ook opgenomen een verklaring van de „Openbaringen van Johannes"; en 't is in dat d e r d e deel van de R e d e 1 ij k e Godsdienst, dat de gevoelens van Brakel ten opzichte van een duizendjarig vrederijk op aarde, zij 't dan niet in den groven zin van vele anderen, uitkomen.
Als wij dat derde deel van de Redelijke Godsdienst van Vader B r a k e 1 opslaan (wij hebben voor ons de uitgave van Donner te Leiden, 1893) dan lezen we b.v. op blz. 280, waar het gaat over hoofdst. 15 van het boek de Openbaring ,,dat er drieërlei staat der Kerk is:
1. de Kerk onder de zegelen, dat is de Kerk onder de heidensche Keizers tot op Constantijn den Groote;
2. de Kerk onder de bazuinen, dat is de Kerk onder den antichrist, den tijd van 1260 jaren, tot op de Hervorming;
3. de Kerk onder de  f i o l e n, dat is de Kerk onder de zevende bazuin, strijdende tegen den antichrist, terwijl de zeven fiolen over hem uitgegoten worden, tot op het duizendjarige rijk — waarop dan volgt het duizendjarig rijk, hetwelk eindigt in den opstand van  G o g en  M a g o g, welke vernietigd worden door Christus' komst ten oordeel".
Bij de behandeling van hoofdst. XX van het boek de Openbaring, gaat Vader Brakel dan verder op deze dingen in (blz. 317 enz.),
„Het eerste, dat na de vernietiging van den antichrist komen zou, is een d u iz e n d j a r i g e  h e e r l i j k e   s t a a t   d e r   K e r k op aarde" (blz, 317). De duivel zal dan gebonden worden en in den afgrond geworpen „opdat hij de volkeren niet meer verleiden zou; hij is een menschenmoorder, hij zaait ketterijen, hij verblindt de zinnen der ongeloovigen, heerscht over hen en houdt ze onder zijne strikken gevangen en bestrijdt de geloovigen op allerlei wijze; maar nu zou hem dat afgesneden worden en wel voor den tijd van duizend jaren, een eigenlijken en bepaalden tijd van duizend jaren of daaromtrent, zóó lang totdat d e   d u i z e n d   j a r e n  g e ë i n d i g d  z o u d e n  z ij n, en niet langer; want daarna moet hij een kleinen tijd ontbonden worden".
Er zal dus een duizendjarige rustperiode, een vredes-tijd voor de Kerk op aarde komen. Doch „dat is niet zóó te verstaan", schrijft Brakel verder, „alsof er in dien tijd van de duizend jaren volstrekt geene duivelen meer op de aarde zouden zijn; hij zal altijd als een brullende leeuw omgaan, zoekende wien hij mocht verslinden".
De duivel zal dus gebonden worden en tegelijk — niet gebonden zijn?
Heel duidelijk is het niet. Maar Brakel verklaart zich toch wel nader als hij zegt: „'t ziet op de p u b 1 i e k h e i d; de duivel zal geene openbare staande partij tegen de Kerk kunnen uitmaken, gelijk hij deed, eerst door de Heidensche Keizers en daarna door den antichrist — en gelijk hij na de duizend jaren wederom doen zal door  G o g en  M a g o g" (blz. 318—319). Het zullen wezenlijk duizend jaren zijn, want Brakel zegt (blz. 320): „'t Zijn effen dui­zend jaren of daaromtrent". De vromen zullen dan op een uitstekende wijze de zaligheid kennen en genieten en God daarover verheerlijken, als nooit te voren aan de Kerk is gegeven; zij zullen uitmunten in heilig sieraad, meer dan de Kerk ooit te voren; doch het zal nog alles onvolmaakt zijn (blz. 320).
De eerste opstanding zal dan wezen na de vernietiging van den antichrist, als het duizendjarig vrederijk aanbreekt. Na den opstand van G o g en  M a g o g is de tweede opstanding (blz. 321).
De geloovigen zullen met Christus heerschen. Onder den antichrist liet Christus Zijne Koninklijke macht zoozeer niet zien, maar tijdens die duizend jaren zal Hij Zich vertoonen als Sions Koning en Koning der koningen, (blz, 321). Dit zullen zij genieten duizend jaren (blz. 322). Ze zullen sterven als nu, zeventig, tachtig jaar oud zijnde, maar men moet die duizend jaren verstaan voor al de geloovigen saam die in dien tijd van duizend jaren leven zullen. Ze zullen door Gog en Magog niet beschadigd worden (blz. 322).
In vraag-en antwoordvorm gaat Brakel dan nader nog op deze zaak in.
Hij vraagt: „Of in den laatsten tijd der wereld een heerlijke staat der Kerk op aarde te wachten is"?
En zijn antwoord luidt: „Dit is het gevoelen van zeer vele uitnemende godgeleerden van alle tijden, en van verre de meesten in onze dagen; en 't is mij zoo klaar uit het Woord Gods, dat ik daaraan gansch geen twijfeling heb".
„Waarin zal de heerlijkheid der Kerk bestaan?" En als antwoord wordt gegeven:
1. De a n t i c h r i s t, die de Kerk zooveel kwaads gedaan heeft, zal geheel vernietigd zijn en blijven.
2. De duivel zal ingebonden worden, zoodat hij geene openbare partij tegen de Kerk strijdende zal kunnen opmaken, gelijk hij eerst door den Heidenschen Keizer en daarna door den antichrist gedaan heeft en nog doet.
3. De Turk, de erfvijand van de Kerk, zal geheel verbroken worden, om den weg te banen tot het tezamen brengen en bekeeren der Joden, en door hen tot bekeering der Oostersche volkeren,
4. De geheele Joodsche natie zal onzen Heere Jezus erkennen, de ware en eenige en hun beloofde Messias te zijn, zullen zich tot Hem bekeeren, Hem zonderling liefhebben, eeren en verheerlijken,
5. Daar zal zijn een wondere ijver onder de Heidenen, om Christus te kennen en in Hem te gelooven. De kennis van den Heere Jezus, de liefde tot Hem, de ijver voor Hem, de heiligheid des levens, de heerlijkheid, zal zóó groot zijn in de Joodsche natie, dat de Heidenen tot hen zullen toevloeien-en tot het geloof in Christus.
6. Daar zal zijn eene uitnemende vreedzaamheid en kennis der Goddelijke verborgenheden. „Men zal nergens leed doen, nocti verderven op den ganschen berg mijner heiligheid; want de aarde, zal vol kennis des Heeren zijn, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken" Jes. 11 vers 9. (Jes. 60 vers 17, 18, 19).
7. Daar zal zijn eene uitnemende heiligheid. „Uw volk zullen allen te zamen rechtvaardigen zijn". Jes. 60 vers 21. (Zach. 14 vers 21, enz.).
8. De Heere Zelf zal zich zonderling in hen tegenwoordig vertoonen. (Zach. 2 vers 4, 5 ; Zef. 3 vers 17; Jes. 60 vers 19).
9. Jezus alleen zal Koning zijn, de Kerk zal haren eigen Kerkstaat hebben, en geen overlast lijden van eenige overheid. „De Heere zal tot Koning over de gansche aarde zijn; te dien dage zal de Heere één zijn en zijn Naam één". Zach. 14 vers 9. (Dan. 2 vers 44 ; Dan. 7 vers 27).
Daar zal zijn eene zonderlinge vruchtbaarheid der aarde en overvloed van levensmiddelen tot onderhoud der gegoeden en mededeeling aan de armen, die er altijd zullen zijn, doch alsdan rijkelijk zullen worden onderhouden. (Ezech. 34 vs. 16, 27; Amos 9 vers 13: „En de bergen zullen van zoeten wijn druipen en al de heuvelen zullen smelten").
In 't kort vat Brakel deze dingen dan saam en zegt (blz. 325): „Neemt dit alles bij elkander en gij zult de sluitreden vinden. De antichrist en de Turk, de twee hoofdvijanden, zullen vernietigd zijn, de duivel zal gebonden zijn den tijd van duizend jaren, en in dien tijd zijner binding zullen de Joden bekeerd zijn en eene buitengeworte uitbreiding der Kerk onder de Heidenen plaats hebben; de Kerk zal uitmunten in vreedzaamheid, kennis Gods, heiligheid. God zal zijne tegenwoordigheid in zijne Kerk op eene bizondere wijze toonen; Jezus alleen zal Koning zijn, en niemand zal het wagen de Kerk te overheerschen; maar zij zal onder haren eigen Kerkstaat gelaten worden en daar zal eene uitnemende vruchtbaarheid zijn. Uit welke niets anders dan een heerlijke staat der Kerk besloten kan worden".
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's