Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Een blijde boodschap aan arme zondaren*

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Geest des Heeren is op Mij, omdat de Heere mij gezalfd heeft om een blijde boodschap te brengen den zacht moedigen; Hij heeft mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis. Jesaja 61 vers 1.

In het Evangelie naar de beschrijving van Lukas (4 vers 16) vinden wij opgeteekend dat de Heere Jezus Chr|stus op den dag des sabbats te Nazareth  n a a r  Z ij n  g e w o o n t e  ging in de synagoge en stond op om te lezen.
En Hem werd gegeven het boek van den Profeet Jesaja; en als Hij het boek opengedaan had, vond Hij de plaats, daar geschreven was: De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van harte; om den gevangenen te prediken loslating en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren. En als Hij het boek toegedaan en den dienaar wedergegeven had, zat Hij neder; en de oogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen. En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is deze Schrift in uwe ooren vervuld.
Wie het dus geweest is, die de woorden van onzen tekst gesproken heeft, behoeven wij dus niet verder te vragen. Zelf heeft de Mond der Waarheid, de beste Uitlegger der Schrift, getuigd, dat Hij het is, die deze woorden gesproken heeft.
Wat straalt uit dit vers een rijke liefde jegens arme zondaren, 't Is alsof de Christus het  v o l  v r e u g d e  uitroept, dat de Geest des Heeren op Hem is om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen. Het is of 't Hem een oorzaak van groote blijdschap is, terwijl Hij zoo wist wat Hij zou moeten lijden om zondaren gelukkig te maken. Ja, waarlijk. God is liefde. Volkomen was het verdiend geweest, indien de Heere ons had overgelaten aan onszelf. Wij hebben Hem immers den rug toegekeerd. Wij zijn van Hem afgevallen. En toen dat geschied is, heeft de mensch toen naar een Verlosser gevraagd? Klom het gebed uit het paradijs tot den Heere om verlossing?
Ach, wij weten beter. God kreeg de schuld van de ellende en niettegenstaande dat, beloofde de Heere den Verlosser te zenden.
Die Verlosser zou ook voor Zijn arbeid bekwaam zijn. De Geest des Heeren is op Mij, omdat Mij de Heere gezalfd heeft, zoo zegt hier de Christus. Vol des Heiligen Geestes zou de Christus zijn en dat niet voor een oogenblik; neen. De Geest des Heeren zou op Hem  r u s t e n.
De Geest des Heeren is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft. Dat gold van den eersten mensch in het paradijs. Dat moest ook van ons gelden. Ook wij moesten Profeten en Profetessen zijn, en wat zijn wij? Vieeschelijk, niet geestelijk. Vleeschelijk verkocht onder de zonde. Zoo vleeschelijk verkocht onder de zonde, dat hij er geen oog voor heeft dat Hij niet geestelijk is. Nooit ziet hij dat, indien de Heere door Zijn Geest hem niet ontdekt aan zichzelf. Indien dat geschiedt, ziet hij, wie hij is. En niet alleen dat, maar ook, dat hij niet bij machte is om zich zelf te veranderen. Gelukkig, dat God nooit laat varen de werken Zijner handen. Hij laat een ontdekte, machtelooze ziel niet aan zichzelf over, maar opent de oogen voor den rijkdom in Jezus Christus, en nu kan de ziel niet rusten, voordat ze mag gevonden worden in Hem, op Wien de Geest des Heeren was en is.
Van rijke liefde spreekt onze tekst; maar ook van diepe ellende. Jezus Christus, Wiens oogen doorloopen de gansche aarde, ziet daar terneergeslagen zielen, gebrokenen van hart, gevangenen en gebondenen.
Velerlei ellende wordt ons in die woorden geteekend. En toch kunnen wij zeggen, dat die velerlei ellende weer eenerlei is. Zij komt immers allemaal voort uit de zonde. En nu is die ellende zoo diep, dat geen menschenkind bij machte is om óf zichzelf óf een ander daarvan te verlossen. Gelukkig, als die ellende een gekende ellende is. Gelukkig, als hij onder de terneergeslagenen — want dat beteekent toch 't woord zachtmoedig — behoort. Een terneergeslagene is immers iemand, die zich niet langer kan handhaven tegenover de wet, maar onder het vonnis der wet heeft leeren bukken. Die moet toestemmen, dat hij den vloek verdiend heeft, waar hij alle geboden overtreden heeft en moet belijden dat hij een goddelooze, onnutte zondaar is. Smartelijk is het, om dat te moeten erkennen. Zoo iemand is een gebrokene van hart.
Ons hart is van nature zoo hard. Harder dan diamant. Wat een ellende is er, in de laatste jaren over de wereld gekomen. En nog houdt het niet op. Wat is er niet geschied in het jaar, dat voorbijgegaan is? De watervloeden zijn gekomen, de stormen hebben gewaaid, de aarde heeft op menige plaats getrild. De naweeën van den oorlog worden nog overal gevonden.
Ziet ge nu onder en door dit alles een verbreking des harten? Wie zou het durven zeggen. Integendeel. Verharding des harten. Klaar kan in deze dagen de diepe val des menschen worden gezien. Uit zichzelf wordt nooit een hart verbroken. Dat kan alleen de Heere. Maar wanneer Hij dan ook door Zijn Geest en Woord tot den mensch spreekt, zal het hart, evenals op dien doorluchten Pinksterdag, worden verbroken. Er komt berouw over de zonde. Er wordt een hartelijk leedwezen geboren, dat men den Heere door zijn zonden vertoornd heeft. Zulk een gevoelt zich ook gevangen en gebonden. De banden der zonde kwellen hem. Hij ziet zich hoe langer hoe meer een slaaf der zonde. Geen vrede is er in zijn ziel. Geen macht om de kluisters te verbreken. Met David moet hij zingen:
Ik lig gekneld in banden van den dood,
Daar de angst der hel mij allen troost doet missen.
Wat zou hij gaarne met God vereenigd zijn. Maar hoe? Zie, daar klinkt in onzen tekst tot zulke zielen, die uit diepten van ellende met mond en hart tot den Heere roepen, een blijde boodschap. Daar wordt Hij aangekondigd, Wiens werk het wezen zal om zulke zielen te verlossen. De gebrokenen van hart zal Hij genezen door de bron der smart weg te nemen; hun krankheden te genezen, de schuld uit te delgen.
Dat Hij dat doen kan en ook doet, heeft Maria in den hof van Jozef van Arimathéa, de boetvaardige moordenaar aan het kruis, ondervonden. Door Maria bij haar naam te noemen, werd het bedroefde hart getroost. Door tot den moordenaar te spreken: heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn, werd het verbroken hart genezen. Verbrokenen van hart zal Hij verbinden, den gevangenen vrijheid uitroepen, gebondenen opening der gevangenis schenken.
In dit alles zegt hier de Christus wat Hij wil zijn voor een arm verloren zondaar.
Aan gevangenen de vrijheid. Wat heeft Manasse dat ondervonden. Daar zat hij in de gevangenis. Eerst zal hij zeker gemurmureerd hebben. Was hij maar uit die gevangenis, dan was hij tevreden. Maar de Heere deed dat niet, maar opende zijn oogen, zoodat die gevangenis met haar zware muren en ijzeren deuren en koperen ketenen een beeld werd van een andere gevangenis, namelijk die der zonde en des doods. Toen was hij niet meer tevreden of hij al uit die aardsche gevangenis was. Neen, dat was het voornaamste niet meer. Met David leerde hij vragen: „Och, Heer, och, wierd mijn ziel door U gered".
Zou dat gebed verhoord worden? Ja, want de Christus kwam om zulken gevangenen vrijheid te schenken. Opening der gevangenis. Verlossing der boeien. Geen veroordeeling. Geen verdoemenis. Wat zal het lied der verlossing hebben weerklonken binnen de kerkermuren! Verlost, vrijgemaakt van de wet. Verlost van den toorn Gods. Vrijgekocht van zonde en satan door den Zoon des Menschen. Verlost van de heerschappij der zonde. Nu een ernstige lust om in de geboden des Heeren te wandelen.
Wanneer straks de kerstklokken weer luiden, mag in de bedehuizen weer 't woord worden verkondigd dat Jezus in de synagoge te Nazareth sprak, namelijk: In uwe ooren is deze Schrift vervuld. De ernstige vraag is, of het voor ons een oorzaak van blijdschap is. Dat was het niet voor de menschen in die synagoge. Er staat geschreven, dat zij Hem buiten de stad wierpen en Hem leidden op den top des bergs, op denwelken hunne stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen.
Vanwaar die vijandschap? Zij waren niet terneergeslagen en stonden daarom op tegen Zijn woord. Zij wilden niet weten van een Christus, die verbrokenen heelt. Daar wil de Israëliet nóg niet van weten. Daarom is de Kerstboodschap geen blijde boodschap voor hen.
En voor ons?
Moge de Heere ons in deze adventsdagen voorbereiden door Zijn Woord en Geest, opdat we als arme, verloren zondaren naar Bethlehems kribbe mogen vluchten om het dan te ervaren dat het nog steeds waar is, wat David zong:
Hij heelt gebrokenen van harte.
En Hij verbindt z' in hunne smarte
Die, in hun zonden en ellenden,
Tot Hem zich ter genezing wenden.
O.B.                                                                                                                                                                                     K.


*) Deze overdenking was bestemd als Advents-meditatie.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's