Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het duizendjarig Rijk. (13)
Wanneer wij ons op de hoogte willen stellen van hetgeen Gods Woord ons leert aangaande de toekomst en van de wederkomst des Heeren, doen we verstandig bij Paulus in de leer te gaan en eens te lezen wat hij b.v. dienaangaande schrijft in de beide Zendbrieven aan de  T h e s s a 1 o c e n s e n.
Paulus tracht de geloovigen te midden van den ernst der tijden op te voeren tot de dingen Gods, die de pelgrims in dit land der vreemdelingschap kunnen verkwikken en die hun kracht kunnen geven 't moede hoofd omhoog te heffen, verwachtende een beter vaderland, dat Boven is. Dat zal spoedig worden geopenbaard, wat nu nog ver is. Dan komen de dingen die aan „de "overzijde" zijn aan „deze zijde" en daarmee wil Paulus, dat de geloovigen, die aan "deze zijde" zijn (in de tegenwoordige bedeeling) zullen leven bij de dingen die aan "de overzijde" zijn (die in de toekomst zullen worden geopenbaard).
Paulus knoopt zijn vermaning en opwekking vast aan den toestand van degenen, die ontslapen zijn. De geloovigen die reeds zijn gestorven, leven hier Boven. Hun lichaam rust in het graf, tot den dag der opstanding; hun ziel is in den hemel, bij God en Christus, levend het eeuwig leven van zaligheid. Als wij, zoo zegt Paulus, aan onze dooden die in Christus ontslapen zijn, denken, gaan onze gedachten nooit naar d o o d e n, maar naar levenden; dan zien we niet nederwaarts naar de aarde, maar opwaarts naar de hemel. Zij leven, en wel in den volsten zin van het woord! Welk leven ook zal geschonken worden straks aan degenen die nog hier zijn, in het land der vreemdelingschap en veel verdrukking. Dat heerlijk Vaderhuis teekent Paulus voor de oogen van aardbewoners!
Maar — zoo komen de vragen los — maar „hoe zal het nu gaan met hen, die reeds ontslapen zijn en hoe zal het straks gaan met ons? Zullen zij, die reeds ontslapen zijn, dan het zalig hemelleven genieten, terwijl hun lichaam in het graf is — en zullen wij, die levend overgebleven zijn, straks zoo met lichaam en ziel worden opgenomen in het huis des Vaders, als Christus komt op de wolken?"
Dan zegt Paulus ongeveer dit: Die in Christus reeds ontslapen zijn zullen eerst verzorgd worden. De graven zullen worden geopend en hun ziel zal met hun verheerlijkt lichaam worden vereenigd — d a a r n a zullen „wij, die levend overgebleven zijn", aan hen worden toegevoegd en tezamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzoo zullen w ij  a l t ij d met den Heere wezen. 1 Thess. 4: 13—18. Paulus heeft hierover niet alleen in den brief aan de Thessalonicensen geschreven. En dus we kunnen hier andere Schriftwoorden naast leggen, gelijk we ook zullen doen.
Lees b.v. 1 Cor. 15: 51—53. Daar zegt de H. Apostel: „Ziet, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden: in een punt des tijds, in een oogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan en de dooden zullen onverderfelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden: want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen". Paulus leert hier dus: dat wij met deze verzwakte en vernederde, ja zondige natuur onmogelijk Gods Koninkrijk beërven kunnen; we zouden ongeschikt zijn voor den heiligen geestelijken dienst in Zijn Tempel. En daarom zullen ook die geloovigen, die bij de wederkomst van Christus nog op aarde leven, in een oogenblik, door een daad van des Konings Almachtigen wil,  d a t z e l f d e  p r o c e s  doormaken, dat de reeds ontslapen geloovigen langs den weg der algeheele loutering van hun geest, bij den overgang in de triumfeerende Kerk en der geheele herschepping van hun lichaam, door  g r a f  en  o p s ta n d i n g  heen, hebben doorleefd.
Aan en met „de levend overgeblevenen" zal dus iets bizonders gebeuren, 't welk aan en met de in Christus reeds ontslapenen op andere wijze wordt voltrokken. En zoó zullen ze allen daar staan, de schare uit alle volkeren, die niemand tellen kan, met een onverderfelijke, onsterfelijke, wijl onzondige natuur: „Zóó zullen zij, de schapen Zijner weiden, in eeuwigheid Zijn lof en eer verbreiden".
Of Paulus meent, dat hij het nog beleven zal, dat de Heere komt op de wolken? Of hij gelooft, dat hij en die hem omringen, zullen behooren tot de levenden, die dan straks in een punt des tijds zullen veranderd worden en den Heere tegemoet gaan in de lucht? Waarom niet?
Hij weet zeer wel, gelijk in den tweeden brief wel blijkt, dat er nog groote, wereldschokkende dingen gebeuren moeten vóór de wederkomst van Christus. Maar hoe snel ­kan alles gaan, als het God belieft? Voor Hem is duizend jaar als één dag en één dag als duizend jaar! Daarom, ja, het kan heel goed gebeuren, dat de groote dag spoedig komt; dat hij het beleven zal.
Maar in elk geval — of Paulus het zal beleven of niet — hij spreekt hier tot en van „de Gemeente van Christus", die vast en zeker eenmaal — of Paulus zelf er bij is of niet, maakt geen verschil! — dit zal doormaken, wat Paulus nu schrijft. En hij wenscht, — dat zij wakende mag bevonden worden!
Heilbegeerig vragen naar de toekomst is goed. Nieuwsgierig vragen er naar is niet geoorloofd. Daarom gaat Paulus nooit op allerlei nieuwsgierige vragen in, maar hij wil wel, dat men heilbegeerig zal uitzien naar dien grooten dag en wetend welke gevaren hier dreigen, vermaant hij en waarschuwt hij telkens, om niet in te dommelen maar te waken; op dezelfde wijze dus sprekend als de Heiland deed, toen Hij de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden uitsprak.
Wat Paulus hierbij telkens op den voorgrond stelt is niet, dat er een d u i z e n d j a r i g  V r e d e r ij k  op aarde aanstaande is. Neen, hij spreekt altijd van andere dingen. En wel: dat er zal komen velerlei verdrukking en een groote afval, uitloopend in de openbaring van den mensch der zonde, den zoon des verderfs, den Antichrist.
Dat was n u nog niet.
En dat zou ook niet komen op een willekeurig, door Satan gekozen oogenblik. Neen, 't was alles opgenomen in Gods plan en zou geschieden naar Gods raad; waarbij Christus, Wien gegeven is alle macht in hemel en op aarde, den Antichrist nog wederhield (Christus is de Wederhouder!), totdat tenslotte de Antichrist als de gerijpte vrucht na een lang proces uit het midden der menschheid zou opstaan, om zijn vreeselijk werk te doen.
Dat alles moet eerst nog komen en naar Gods raad geschieden, alvorens de Heere Jezus Christus zal komen op de wolken, om al de Zijnen daar tot Zich te nemen. Maar dan zal ook tegelijk, als Christus wederkomt op de wolken, de Antichrist, de Ongerechtige, door den Geest Zijns monds, worden verdaan en te niet gemaakt „door de verschijning Zijner toekomst". (2 Thess.: 1—12).
Ernstig leeft Paulus zelf in deze dingen in en ernstig vermaant hij de gemeente te waken en te bidden. Hij weet, dat ook Satan in deze listig is en wil bewerken, dat de gemeente indommelt. De dag der Toekomst maar uitstellen en wegdenken! Paulus weet dat. Ook dat het vleesch zoo traag is. Daarom zijn vermaan in den eersten brief aan Thessalonica, om de geloovigen te herinneren aan de teekenen van Jezus' wederkomst en hun roeping, om daarop te letten (1 Thess. 5: 1—15).
„Maar van de tijden en de gelegenheden, broeders, hebt gij niet van noode, dat men u schrijve. Want gij weet zelve zeer wel, dat de dag des Heeren alzóó zal komen gelijk een dief in den nacht. Want wanneer zij zullen zeggen: Het is vrede en zonder gevaar, dan zal een haastig verderf hun overkomen, gelijk de barensnood eene bevruchte vrouw, en zij zullen het geenszins ontvlieden. Maar gij, broeders, gij zijt niet in duisternis, dat u die dag als een dief zoude bevangen. Gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags; wij zijn niet des nachts noch der duisternis. Zoo laat ons dan niet slapen gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchteren zijn. Want die slapen, slapen des nachts en die dronken zijn, zijn des nachts dronken. Maar wij die des daags zijn, laat ons nuchteren zijn, aangedaan heb bende het borstwapen des geloofs en der liefde en tot een helm de hoop der zaligheid enz."
Nergens dus een onderscheiding tusschen „komst" en „verschijning" des Heeren, zooals Dr. Rosier doet in zijn aangehaald boekje. Er is alléén de wederkomst van Christus op de wolken, dat is „de verschijning Zijner Toekomst."
Ook is nergens sprake van een Duizendjarig vrede-rijk op aarde, dat men zich dan denkt tusschen „de komst" en ,,de verschijning" des Heeren, voorafgaande aan den dag der Toekomst. Overal klinkt het: De Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet!
Hierbij moet de gemeente voorbereid zijn op allerlei gebeurtenissen die er aan vooraf gaan. Allerlei teleurstellingen ook, waarbij de dag der Toekomst schijnt te vertragen. En dan kan het zoo gemakkelijk gebeuren, dat men in de war raakt; zoodat men gaat vragen: „Waar is Zijne Toekomst, welke beloofd was? Want van dien dag, dat de vaders ontslapen zijn, blijven alle dingen — zoo zegt men dan — zooals ze van het begin der Schepping waren." 2 Petrus 3: 3—4.
De Apostel Petrus waarschuwt ernstig voor deze dingen. Want men mag niet vergeten, dat de Heere alles doet op Zijn tijd, waarbij Hij de jaren als uren en de eeuwen als dagen rekent!
„Spotters" noemt de Apostel die menschen, die zóó over den dag der Toekomst durven spreken en God daarbij verachten. ,,Spotters, die naar hunne eigene begeerlijkheden willen wandelen". Zulke menschen gelooven eigenlijk niet meer in de wederkomst des Heeren. Ze lachen er om, wanneer ze hooren: „Deze Jezus, Dien gij hebt zien henenvaren naar den hemel, zal alzoo wederkomen, gelijk gij Hem naar den hemel hebt zien henenvaren."
De Apostel handhaaft echter tegenover hen, maar ook tot versterking, van de oprechten van harte, de zekerheid van Jezus' wederkomst. Alleen — ,,het komt u niet toe te weten de tijden en gelegenheden, die de Vader in Zijne eigene macht gesteld heeft."
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 februari 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's