Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het duizendjarig Rijk. (17)
De Chiliasten spreken veel van een duizendjarig vrederijk, dat zich in Kanaan zal openbaren, waar Christus zal wederkomen op den berg Sion, om in Jeruzalem te heerschen, terwijl dan het Israëlietisch volk zal vergaderd worden in het Heilige Land en zich in massa zal bekeeren tot den Messias. Nu is het bekend, dat de profeten veelstijds bij de teekening der toekomst van Christus spreken in beelden en met woorden die aan Kanaan ontleend zijn en passen in de Oud-Testamentische bedeeling, maar er moet dan een Nieuw-Testamentische betekenis aan gegeven worden. Want ja, het Oud-Testamentische was een afschaduwing van het het Nieuw-Testamentische, maar het Nieuw-Testamentische gaat verre boven het Oud-Testamentische uit. Kanaan en Jeruzalem, Nieuw-Testamentisch opgevat, wijzen ons niet naar het Joodsche land en naar het aardsche Jeruzalem, maar openen voor den christen een veel hooger en veel wijdser uitzicht. Abraham verwachtte tenslotte zelf ook niet het aardsche land en de aardsche stad, maar — zoo zegt de Hebreeërbrief (hoofdstuk 11) — Abraham verwachtte de stad die fundamenten heeft, Welker kunstenaar en bouwmeester God is. Het aardsche was maar een afschijnsel van het hemelsche en nu gaat het in de toekomst van Christus niet  t e r u g  naar het Oud-Test, tamentische schaduwbeeld, dat in Kanaän gegeven was, maar het gaat  v o o r u i t  naar de geestelijke en heerlijke toekomst des Heeren Jezus Christus; die óók bestaan zal in uitwendige, stoffelijke heerlijkheid — want ook de stoffelijke schepping is van God — maar die ons niet terugvoert naar het aardsche Kanaan, maar ons brengen zal tot den nieuwen hemel en de nieuwe aarde, die de Heere maken zal. (Jes. 66).
Met moet de glinstering van die nieuwe, heerlijke toekomst niet verdooven door allerlei Joodsche en aardsche voorstellingen van het aardsche Kanaan en het aardsche Jeruzalem en den aardschen berg Sion. Als we met Psalm 87 zingen van de bergen der heiligheid en van de poorten Sions, van de heerlijke stad Gods, waarin de Philistijn en de Tyriër met den Moor geboren worden en ingelijfd in het volk des Heeren, dan zien we vóór ons de stad Gods, de wereldstad, waarin de Heere tot eere Zijns Naams openbaart, dat van alle natiën worden toegebracht tot de kennis van Jezus Christus, om als het ware zaad Abrahams door de besnijdenis des Geestes als Gods volk te leven. En zóó zal de aarde vol worden van de kennisse Gods, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken, als straks Christus komt en alle dingen zullen worden nieuw gemaakt. (Jes. 11). Dan zeggen we met Jesaja: „Waak op, waak op, trek uwe sterkte aan, o Sion, trek uwe sierlijke kleederen aan, o Jeruzalem, gij heilige stad, want in u zal voortaan geen onbesnedene noch onreine meer komen". (Jes. 52 vs. 1). Zoo gaat het naar het rijk der heerlijkheid, dat het echte Kanaän, het echte Jeruzalem ons brengen zal, waarvan geschreven staat (Openb. 21): „In haar zal niet inkomen iets dal ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt, maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams". Dan zal geestelijk, hemelsch vervuld worden — en dat is toch het echte, waartoe het aardsche moest opvoeren — wat door Micha gepro­ feteerd is: „Hij zal onder groote volken richten en machtige heidenen straffen, tot verre toe; en zij zullen hunne zwaarden slaan tot spaden en hunne spiesen tot sikkelen; het eene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen den krijg niet meer leeren. Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom en er zal niemand zijn, die ze verschrikke; want de mond des Heeren der heirscharen heeft het gesproken". (Micha 4).
Dat alles zal niet in een duizendjarige tusschenperiode in het aardsche Kanaan vervuld worden, onder de heerschappij van Christus in Zijn aardsche residentie te Jeruzalem — neen, dat is de schildering van het rijk der heerlijkheid, als de zonde van de aarde zal zijn weggedaan. „Hij zal den dood verslinden tot overwinning en de Heere Heere zal de tranen van alle aangezichten afwisschen, en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de gansche aarde wegnemen; want de Heere heeft het gesproken". Dat lezen we in Jesaja 25 en dat lezen we in Openb. 20. 't Is de heenwijzing naar het rijk der heeriijkheid, dat straks zal geopenbaard worden na de wederkomst van Christus. Want dan zullen al de vijanden ook de duivel zelf, in den poel des vuurs geworpen worden en ten laatste zullen ook de dood en de hel geworpen worden in den poel des vuurs. Als het gansche menschengeslacht, voor zooverre men gevonden zal worden geschreven het boek des levens, gered en verlost daar staan zal, dan zal de dood van de gansche verheerlijkte schepping moeten afblijven en zal deze zelf uitgeworpen worden.
We hebben dus niet uit te zien met de Zionisten naar het herstel van het aardsche Kanaan en het aardsche Jeruzalem. Want o, zeker! het kan ook óns smarten, dat de Turk Palestina uitmergelt en verwaarloost en verwoest. Er is een verfoeielijk wanbeheer geweest. Er was eenige voorspoed onder het beheer der Romeinen; er was belangrijke vooruitgang in den tijd der kruistochten, maar onder het Mohammedaansch bewind van Egypte en Turkije was er nooit iets anders dan slecht beheer! En daarom, we kunnen het verstaan, dat de Jood met een heilig heimwee verlangt naar de vrijmaking van het land zijner vaderen. En bij menig Israëliet wordt beluisterd: „Indien ik u vergeet, o Jeruzalem, zoo vergete mijne rechterhand zich zelve". De vrome Jood bidt: „Vader, wij zijn verstrooid over de vier hoeken der aarde, wij bleven nochtans U getrouw en der wet van Mozes en Palestina onzen grond. Als 'n vader over zijn hulpeloos kind, erbarm U nu onzer, over het volk, over Jeruzalem, over het land onzer vaderen, Abraham, Izaac en Jacob".
Toen Lion Cachet zijn boek over Palestina schreef, gaf hij het tot titel: ,,Het land mijner vaderen". Daarin spreekt het heimwee bij den vromen Jood. En er wordt gezongen: Gelijk het hert schreeuwt naar de waterstroomen, zoo dorst mijn ziel naar God — mijn ziel is begeerig, bezwijkt ook van verlangen, mijn vleesch en mijn hart roepen uit, schreien naar den levenden God! En de vrome Jood ziet dan door zijn vensteren die open zijn naar Jeruzalem! Om voor open vensteren te zingen:
Och, daalde 't heil uit Sion spoedig neer
Voor Israël! Als God zijn volk uit lijden
En banden redt, zal Jacob zich verblijden
En Israël, al juichend, geven d' eer
Aan zijnen Heer.
Maar de Jood, de vrome Jood, doet verkeerd om het nu te verwachten van het aardsche Kanaan en van het aardsche Jeruzalem. Want wat God precies met het land Kanaan en met het aardsche Jeruzalem nog voorheeft en doen zal, weten we niet, maar in elk geval ligt daar de toekomst der heerlijkheid en der vreugd niet voor Christus' Kerk, voor het ware zaad Abrahams, dat, door de besnijdenis des harten tot de aanbidding van Christus gebracht. Hem mag eeren als hun Koning en Hem mag aanbidden als hun Heiland. Die toekomst is heerlijker en daarom is het volk des Heeren van de nieuwe bedeeling van Gods genade in Christus met Abraham wandelend, verwachtende een stad niet met handen gemaakt, een stad die boven is door God bereid, verwachtende een beter, dat is een hemelsch Vaderiand, waarom God Zich hunner niet schaamt, om hun God genoemd te worden; want Hij heeft hun een stad bereid.
We gaan dan ook volstrekt niet mee met de Chiliasten, die al de profetieën lezen door een Joodschen bril. We zien de dingen bij licht van Boven, bij eeuwigheidslicht en we zeggen Paulus na, als ons leven met Christus verborgen mag zijn in God: „Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, die ons leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid" (Col. 3). En als Christus wederkomt, dan komt 't eigenlijke Kanaan, het eigenlijk Vaderiand meê. Dan komt de echte tabernakel, de echte tempel Gods op aarde. Dan is het 't heilige land, de heilige stad, de heilige berg, de heilige tempel. Dan is het 't ware Sion, 't echte Israël, 't ware zaad Abrahams. Dan is 't, wat Openb. 21 ons doet zien: de groote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende uit den hemel van God, met twaalf poorten en twaalf fundamenten van edelgesteenten en paarlen.
Maar dat geschiedt niet in een duizendarig rijk van vrede hier in deze bedeeling. Neen, dat geschiedt na de wederkomst, na een algemeene opstanding, na het oordeel, nadat de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde te voorschijn zijn gekomen en de tijd is verslonden en geworden tot eeuwigheid. De hemel zal op de aarde zijn en de aarde in en hemel. Dan zal 't zijn naar het woord: Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven". (Matth. 5:5).
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's