Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Ziet, de Mensch!

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Pilatus zeide tot hen Ziet, de Mensch! Johannes 19 vers 5b.

Nooit vonden belangrijker dingen plaats dan in den tijd, waarop Pilatus deze woorden sprak. Het Licht der wereld was gekomen om der waarheid getuigenis te geven, maar het was openbaar geworden, dat de menschen de duisternis liever hadden dan het licht en van de waarheid niet gediend waren. Na een kort optreden werd de Heere Jezus door een der Twaalve overgeleverd in de handen der Joden, die besloten hadden Hem te dooden. Beschuldigd van Godslastering en van verraad werd Hij voortgesleept van den eenen rechter naar den anderen, tot Hij eindelijk weer verschijnt voor Pilatus.
De zending naar Herodes heeft niet gebaat. Evenmin, de keus tusschen Barabbas en Jezus. „En Pilatus oordeelde dat hun eisch geschieden zou; en hij liet hun los dengene, die om oproer en doodslag in de gevangenis geworpen was, welken zij gewenscht hadden; maar Jezus gaf hij over tot hunnen wil". (Lucas 23 vers 24, 25).
Toen — zoo begint ons teksthoofdstuk — toen nam Pilatus dan Jezus en geeselde Hem. De geeseling was bij de Romeinen gebruikelijk bij degenen, die gekruisigd zouden worden. Maar Pilatus had de hoop, dat de Joden na die geeseling van verdere wreedheid zouden afzien. Persoonlijk is hij er van overtuigd dat Jezus onschuldig is. En nu hoopt hij dat ook de Joden zijn medelijden voor den Man van Smarten zullen deelen, als zij den Gegeeselde mogen aanschouwen. 't Is dan ook wel een schouwspel, dat de deernis opwekken moet van al wie nog een hart in zijn binnenste heeft.
Gebroken is de Heere! De purperen mantel, dien men Hem om de schouders gehangen heeft, bedekt niet 't bloed, dat voortvloeit uit de wonden, geslagen in Zijn rug. Het gelaat is doorstriemd en draagt de sporen van kinnebakslagen der soldaten. De stekelige doornen van de spotkroon, waarmede Hij getooid is, zijn diep ingedrukt in de slapen.
Zoo staat daar de Christus Gods .......... het oog naar boven geslagen, lijdend als Man van Smarten, geduldig dragend der zonde gevolg. Zie, Pilatus staat naast Hem! Hij is wederom uitgekomen. Hoort gij wel wat deze rechter tot de schare zegt? „Ik breng Hem tot ulieden uit, opdat gij weet, dat ik in Hem geen schuld vind".
En dan .......... om het medelijden op te wekken .......... Ziet, de mensch! Hoewel het woord Pilatus in den grondtekst niet voorkomt, is er geen reden aan te nemen, dat Jezus zelf deze woorden ... Ziet, de mensch ... gesproken zou hebben. Hij is hier meer dan ooit het zwijgende Lam Gods stemmeloos voor het aangezicht van die Hem wenschen te dooden.
*
Pilatus zeide „Ziet, de mensch !" Hoe deerniswekkend het zien van dien Mensch ook moge zijn, de schare blijft zichzelve gelijk! Zij blijven volharden bij hun gedachten van wraak. Wat wil die timmermanszoon? Moeten we dien erkennen als den Christus, den Zoon des levenden Gods, bij Wien de woorden zijn des eeuwigen levens? Jehova zij dank, dat Hij, die de zondaren ontving en met hen at, eindelijk in hun macht is. Hij, de vraat en de wijnzuiper, de vertrouwde van het uitvaagsel der maatschappij,
Zoo gisten de gedachten in hun brein omtrent het vleesch geworden Woord, dat in den beginne bij God was en God was. Dat is hun gedachte omtrent Hem, die de eerstgeborene is aller creaturen, door Wien alle dingen geschapen zijn, Die voor alle dingen is en door Wien alle dingen tezamen bestaan !
*
Ziet, de mensch! Pilatus bracht Hem uit „opdat gij weet, dat ik in Hem geene schuld vind". Geen schuld in Hem? Geen schuld in den Godslasteraar? Dat weten de scharen wel beter. En zij herinneren er elkander aan, hoe reeds vroeger die Jezus tot den geraakte gesproken had (Matth. 9:2): Zoon, wees welgemoed, uwe zonden zijn u vergeven". Hadden toen niet terecht de Schriftgeleerden in zichzelven gezegd: „deze lastert God?" En dan pas nog voor het Sanhedrin. Daar had die Jezus gezworen dat Hij de Zoon van God was. Godslasterlijke taal had Hij daar gesproken. En daarom: „Hij is des doods schuldig". Gij moet denken wat gij wilt, Pilatus — maar wij hebben een wet en naar onze wet moet Hij sterven, want Hij heeft zichzelven Gods Zoon gemaakt. Dat is de gedachte van de schare bij het zien van dien mensch! Geen medelijden, geen ontroering is daar in hun ziel. Maar over Hem, voor Wien, naar het woord van Jesaja, de engelen het aangezicht bedekken, roepende: „Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen", klinkt hun vonnis; „naar onze wet moet Hij sterven!"
*
Ziet, de mensch ! Ja, zij zien Hem wel, den man, die altoos hunne belangen heeft gedwarsboomd, die zich heeft doen kennen als felle tegenstander van hunne nationale belangen! Zij zien Hem wel, den man, die altoos ijverde naar het koningschap om des te beter der vaderen godsdienst te kunnen vernietigen, en die nu de vrucht van zijn optreden plukt, nu hij daar voor hen staat in schijn van koningschap. Waar zoo de gedachten opkomen bij het zien van den mensch, daar komt geen medelijden in het hart. Veeleer vlamt hun boosheid en hun wraakzucht op en zijn zij niet gerust eer die mensch hangt aan een kruis. Die mensch, die tot hen gekomen was om hen te zegenen met tijdelijke en met eeuwige zegeningen. Die mensch, die tot zich genood had allen die vermoeid en belast waren om hun rust te schenken. Die mensch, die over de stad Jeruzalem geweend had en gezegd had: „Och, of gij ook bekendet ook nog in dezen uwen dag, hetgeen tot uw vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uwe oogen".
*
Ziet, de mensch! Dat woord van Pilatus tot de schare komt telkens opnieuw tot ons in de prediking des Woords. Het is de prediking van den Christus Gods, van den Plaatsbekleeder, den Borg. En wij vragen hoe wordt die prediking door ons ontvangen? Ziet, de mensch! O, wat moest daar een eerbied zijn in ons hart bij het uitdragen en bij het aanhooren van de prediking van ,,dien mensch". Dat was eerbied, waarmede Thomas voor Hem neerviel, zeggende: „Mijn Heere en mijn God!" Dat was eerbied, die, naar Johannes ons verhaalt, bewezen werd door de gezaligden des hemels: „die voor het Lam nedervielen, hebbende elk citeren en gouden fiolen, zijnde vol reukwerks, welke zijn de gebeden der heiligen. En zij zongen een nieuw lied, zeggende: ,,Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht en rijkdom en wijsheid, en sterkte en eer, en heerlijkheid en dankzegging". Ziet, de mensch! Maar mag het berouw wel ontbreken bij het beluisteren van de Christusprediking? Het is een wonderschoone profetie, door Zacharia (12 vs. 10) ons gedaan met betrekking tot de schuldigen aan de kruisiging van Christus: „Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als met de rouwklage over een eenigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene". Ziet, de mensch! met het oog des geloofs! Ziet Hem, Die niet alleen stierf, maar die ten derden dage opstond van de dooden om straks van den berg der Olijven op te varen naar den Vader! Ziet, de mensch! en moesten we Hem niet liefhebben, Die ons eerst heeft liefgehad?
*
Wij vragen andermaal hoe wordt die prediking door ons ontvangen? door ons uitgedragen? Vinden wij ons beeld in Pilatus, in de schare? In Pilatus, in den man, die schouderophalend vraagt: „wat is waarheid?" den man van halve maatregelen, die geeselt inplaats van vrij te, spreken, die weet wat recht is, maar het onrecht toelaat, die zijn geweten verkracht terwille van de gunst der menschen? Wee den voorgangers, die den naam dragen van Dienaren des Woords, doch er op uit zijn menschen te behagen. Vinden we ons beeld in de schare? Een man, die dikwijls bestraft zijnde, den nek verhardt, zal schielijk verbroken worden, zoodat er geen genezen aan zij! Ziet, de mensch! Weest niet tevreden, eer ge de taal van den apostel tot de uwe kunt maken, door u als uit uw hart geschreven „want de liefde van Christus dringt ons, als die dit oordeelen, dat, indien één voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar dien, die voor hen gestorven en opgewekt is". Daar zullen er zijn, onder hen, die dit lezen, die dien blik niet hebben op dien mensch! Christus is hun zoo veelvuldig voorgesteld in het Woord van God. Zoo ontelbare malen weerklonk de stem in hun oor: Ziet, de mensch! En ook nu misschien zijn hun harten onbezorgd en ongevoelig. En zoo gaan ze misschien voort tot aan het einde.
De tijd breekt aan, dat een andere stem, in anderen toonaard, tot u spreken zal en u oproepen zal te zien op den Mensch! Opstaande uit uwe graven zult ge een andere stem hooren, waarnaar ge moet luisteren, die u zegt: „Ziet, de mensch komende met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben, en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven". Hij zal komen — niet als het kindeke van Bethlehem, niet als de Man van Smarten — maar Hij zal komen als de Koning der Koningen en als de Heere der Heeren hebbende vele kronen op Zijn hoofd met oogen als eene vlam van vuur Zijn aangezicht zal zijn, gelijk de zon schijnt in hare kracht Zijn voeten zullen zijn blinkend koper gelijk en gloeien als in een oven en Zijn stem zal zijn als een stem van vele wateren!
D a n  z u l t  g ij  H e m  z i e n!
Wat zal uw einde zijn als gij dan rondom Hem staat als tegenstanders, als Christusverwerpers? Hij zal dan niet uw Redder, maar uw Rechter zijn. Hij zal u niet verlossen, maar u straffen en gij zult op den weg vergaan, wanneer Zijn toorn maar een weinig ontbrandt. En, zondaar en zondares dit zal verzwaring van uw eeuwig verderf zijn, dat uw vonnis uitgesproken wordt door Hem, Wiens stem u nu nog in liefde vermaant. Nog weerklinkt die stem mensch! Ziet, de mensch. Ziet dan .......... in eigen oog .......... rechtvaardigen den mensch, die om Zijnentwil uwe overtredingen uitdelgt, hoewel gij Hem arbeid gemaakt hebt met uwe zonden en Hem vermoeid hebt met uwe ongerechtigheden. Ziet Hem, die als gij alleen zijt in de ure des stervens, alleen met u zelven, alleen met uwe overtredingen, in dien nood uw Redder kan zijn met het woord des Evangelies: „Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze smarten heeft Hij gedragen, om onze overtredingen is Hij verwond en om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld". Ziet Hem, gij ongetroosten! Als aanklager kon Hij optreden, maar Hij wil uw voorspraak zijn. Zachtmoedig zijnde en nederig van hart, neemt Hij uw doornen en draagt ze .......... komt Hij om uwe schuld te boeten .......... de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geworden. Ziet, de mensch! gij allen, die voortgejaagd wordt in de jacht van dit leven Ziet, de mensch! Is het waar, dat de doodendans om het gouden kalf u verhindert Hem te zien? Is uw akker, zijn uw vijf juk ossen van zooveel belang, dat gij daarin uw verontschuldiging vindt? Wat zou het den mensch baten, zoo hij de geheele wereld gewon en leed schade aan zijn ziel? aan die ziel, die alleen verlost worden kan door het bloed van Christus? Ziet, de mensch! gij kranken. Komt bij Hem tot vrede, leert van Hem onderworpen te zijn aan den wil des Vaders! Ziet, de mensch! gij gezonden. Geen zondaar wordt bij Hem teleurgesteld, maar voor allen zal Zijn genade genoeg zijn.
*
Ziet, de mensch! Wie heeft onze prediking geloofd en aan wien is de arm des Heeren geopenbaard? Aan allen, die, tot zichzelven gekomen zijnde, leeren zien dat hun Borg heeft geleden, wat zij eeuwig moesten lijden. Aan allen, die verstaan, dat Hij de schande en den hoon onderging, die zij door hun zonde verdiend hebben. Aan allen, die in Hem hun Zaligmaker mochten vinden. Gelukkig, wie eerbiedig, met berouw des harten in geloof en liefde opzien mag tot Jezus, tot zijn Zaligmaker. Lijden, smaad en spot mogen zijn deel in de wereld dan nog zijn. Maar geen nood! Blijft zien op den Mensch, op den Christus! Eens zult gij Hem zien op den troon Zijner heerlijkheid En de zaligen zullen elkander wijzen op den Heere der heerlijkheid Ziet, de mensch! Daar zal het zijn een eeuwig aanschouwen van Christus. Daar zal het zijn een volkomen aanschouwen van Christus. God de Heere bereide u en mij die zaligheid.
O n s t w e d d e.                                                                                                                J.C.W

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's