Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Zalig zijn....

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden. Mattheüs 5 vers 6.

„Zalig zijn, zalig worden", voor wien hebben deze woorden geen bekoorlijken klank? Wie zou dat niet willen? Daar is er een, die onder de moeiten en lasten des levens gebogen gaat. Spreek hem er van, of hij niet gaarne zou willen zalig worden. En ongetwijfeld zal zijn antwoord wezen, dat hij zulks gaarne wil. Want dan zou hij immers van zijn lasten en moeiten ontheven zijn! ja vraag het maar, wien gij wilt, en gij zult van talloos velen een toestemmend antwoord ontvangen. Immers dan is de mensch verre gezonken, als hij met driesten overmoed spottend durft te zeggen, dat hem geen zaligheid bekoort. Helaas, daar zijn er genoeg in onze dagen, die met vermetelen spot van de hemelsche gelukzaligheid, die eenmaal Gods kinderen wacht, smalend spreken, als van een „wissel trekken op de eeuwigheid". Wat zal straks het ontwaken in die eeuwigheid voor hen schrikkelijk wezen, indien ze zoo sterven.
Maar, waarde lezer en lezeres, misschien heeft dat voor u nog wel zijn heerlijke bekoring, „zalig te zijn, zalig te worden?" Mogen wij u eens vragen, wat gij u daarvan voorstelt? Wat het op zichzelf bevat en wat het beteekent om er in te mogen deelen en er toe te geraken?
Daarvan bestaat toch zoo velerlei voorstelling. „Maar", zegt gij, „is dat dan niet één zaak, is dat niet eenmaal, eeuwig gelukkig voor Gods aangezicht verkeeren?" Doch, dat is het nu wat de voorstelling daarvan zoo verschillend maakt. Velen stellen zich dit voor naar de omstandigheden, waarin zij verkeeren. Over wat dit eenmaal zijn zal en over den weg om daartoe te komen. En over dit laatste nog wel het meest. En menigeen ziet voorbij, dat dit ware geluk niet enkel maar eenmaal eeuwig zal worden gekend en genoten, maar dat reeds hier op aarde die zaligheid wordt gesmaakt, althans bij oogenblikken ervaren.
Wat dit is, daarop kan o.a. ook antwoord geven het woord, dat den tekst bevat, dien wij boven afschreven. Eigenlijk is daar veel van te zeggen. Daarom nam de Heere Jezus ook een gansche reeks van zaligsprekingen om dit aan te duiden. Dit is een zaak, die niet eenzijdig maar veelzijdig is.
„Zalig worden, zalig zijn", dat is iets doorleven van wat Christus in Zijn zaligsprekingen heeft uitgedrukt. En dit is het wonderlijke, die het eene daarvan kent zal aan het andere ook niet vreemd zijn, in mindere of meerdere mate. Het is alles uitvloeisel van dat eene werk der zaligheid, dat de Heere in onwaardige zondaren wil uitwerken in Christus, door Zijn Heiligen Geest.
Hier in onzen tekst lezen wij van het zalig zijn door het hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.
Als wij nu eerst nadruk leggen op dat woord gerechtigheid, waarnaar gehongerd of gedorst wordt, geven we eerst antwoord op de vraag, welke gerechtigheid hier wordt bedoeld. Maar wat anders zou dit zijn dan de gerechtigheid Gods? Daar is toch geen andere. Bij den mensch is die niet te vinden. Daar is niets anders te vinden dan de ongerechtigheid, wijl allen daarin gevallen zijn door de zonde en daarin van zichzelf leven. De gerechtigheid, die hij eens bezat, als beelddrager Gods, is hij kwijtgeraakt. Als nog niet gevallen beelddrager Gods leefde hij in den staat der rechtheid, in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid. Doch sedert den zondeval leeft hij in de ongerechtigheid, daar hij vanaf den moederschoot een overtreder is. Zeker, wel doet hij nog poging om zich van de ongerechtigheid te ontdoen, maar wanneer dit geschiedt valt hij tot eigengerechtigheid over, die toch voor God niet anders geldt dan blinkende zonde, dus ongerechtigheid..
Wellicht denkt iemand: maar er wordt toch nog wel gerechtigheid gevonden onder de menschen, zij wordt zelfs nog wel verdedigd en gehandhaafd in de menschelijke samenleving, 't Mag zoo wezen, maar dan wordt zij op zichzelf toch niet vol gevonden voor God. En in zooverre zij dan nog gezien en gehandhaafd wordt in de menschelijke samenleving is het, omdat God dit doet door die gebrekkige werktuigen van menschen heen. Het is dan, opdat die wereld der menschheid niet zichzelf zou hebben verteerd vóór dat God Zijn doel met haar zou hebben bereikt, opdat er nog samenleving zou mogelijk zijn.
In dien zin bezien is het dan ook niet doelloos en vruchteloos als recht en gerechtigheid nog worden nagejaagd op alle terrein des levens, ook op het gebied van Kerk, Staat en Maatschappij. Het is zelfs het gebod Gods en er ligt een zegen in. Daarom moet elke poging daartoe worden toegejuicht en gesteund. Hier is het woord van den Spreukendichter op zijn plaats: De gerechtigheid bewaart den oprechte van weg; maar de goddeloosheid zal den zondaar omkeeren. Gerechtigheid verhoogt een volk; maar de zonde is eene schandvlek der natiën. Maar bij hoeveel betooning daarvan blijkt het, ook naar menschelijk oordeel, dat het met ongerechtigheid is bevlekt, met eigengerechtigheid doorweven? En wat zal het dan zijn, gewogen in de weegschaal der gerechtigheid van een heilig en rechtvaardig God?
De gerechtigheid is uit God. Daarom handhaaft Hij haar ook in de menschelijke samenleving en bestelt Hij haar daarin, opdat zij gehandhaafd worde. Zij is uit God. Ja, zij behoort tot Zijn Goddelijk deugdenbeeld, Zijn volmaakte Goddelijke eigenschappen.
Dat wordt in de practijk zoo menigmaal voorbijgezien. Dan wordt meest op Zijn barmhartigheid en Zijn liefde gezien. Alsof deze meer en volmaakter zouden zijn dan Zijn gerechtigheid, alsof zij aan Zijn barmhartigheid en liefde ondergeschikt zoude zijn!
Waarde Lezers, dwaalt daarin niet! Die den Heere mogen leeren kennen in Zijn barmhartigheid en liefde, leeren Hem ook kennen in Zijn gerechtigheid, Zijn Goddelijk recht. Ja, zij baant eerst juist den weg tot de zuivere betooning van Zijn liefde en barmhartigheid, waar Hij genade voor recht doet gelden. Het is dan als verstaan mag worden, dat de heiligheid Gods niet gedoogt de krenking van Zijn heerlijk deugdenbeeld door de zonde. Daarom eischt dat recht Gods, dat alle schepsel Hem zal hoog achten en verheerlijken in Zijn deugdenbeeld.
Zijne gerechtigheid. Het is die deugd, waardoor God in vereeniging van Zijn heiligheid ten opzichte van allen en alles zichzelf handhaaft, waarvan Hij niet de minste schending kan dulden. Zij is voorwerpelijk in Hem, den Drieëenigen God. Ofschoon alles buiten God in de ongerechtigheid zou wegzinken, zoo is en blijft Hij onbewogen en onwrikbaar in al Zijn deugden, ook in Zijn recht en gerechtigheid. Ofschoon Hij daardoor alles aan het oordeel zou moeten overgeven, zoo moet daarin Zijn gerechtigheid worden geopenbaard.
Doch, o, wonder van aanbiddelijke wijsheid Gods, nu heeft Hij die ook naar buiten geopenbaard, zonder dat niet alles aan het oordeel wordt overgegeven, opdat met behoud van Zijn recht barmhartigheid en liefde zouden worden ervaren. Daarom wordt zij dan ook onderwerpelijk gekend. En dit is het nu waarop Christus hier het oog heeft. Dan is het dit, dat nu ook de mensch aan dat recht Gods onderworpen wordt, dat hij daar naar staat. Het is, dat die mensch dan God God zal laten en niet de schending maar de verheerlijking van dat deugdenbeeld zal zoeken. Dat die mensch daarmede nu in overeenstemming zal gevonden worden, naar het welbehagen van Gods heiligen en volmaakten wil.
Het zoeken daarvan noemt Christus hier: hongeren en dorsten. Dat is de heilige, de onweerstaanbare begeerte om die gerechtigheid te bezitten, waarmede zulk een alleen voor God kan bestaan. Honger en dorst geven beide een sterke begeerte te kennen, een behoefte, die om vervulling roept. Wat baat het den hongerige of dorstige, of gij hem al kostbaarheden, goud, zilver, juweelen aanbiedt? Daarmede is zijn behoefte niet te vervullen, zijn sterke begeerte niet te voldoen. Zoo is het nu ook met hem of haar, die hongerig en dorstig is naar de gerechtigheid Gods. Die het schrijnend en pijnlijk gevoelt, dat die gerechtigheid Gods moet worden voldaan. Die aan dat recht des Heeren is ontdekt door Gods Heiligen Geest en die de strengheid van dat recht en hare eischen ziet, die het ziet, hoe nu de zonde krenking is van Gods deugden. Zijn heiligheid en gerechtigheid.
Dat is maar geen waanvoorstelling, die zij zichzelf of die anderen hun hebben opgedrongen! Daarom gebruikt Christus hier zulk een duidelijk beeld. Dat is levende werkelijkheid. Ieder mensch weet wel, wat honger en dorst beteekent. Vooral zij, die menigmaal van het noodige levensonderhoud verstoken zijn, of die in brandende zonnehitte verkeerden zonder lafenis te kunnen krijgen voor hun van dorst gekloofde tong.
Welnu, dat wordt gekend in het geestelijke bij één, die aan zijn zonde en schuld werd ontdekt, daarmede recht bekend gemaakt. Hij heeft het recht Gods te voldoen, hij heeft gerechtigheid noodig om voor God te bestaan. Vanwaar die te verkrijgen? Zij is nergens voor hem te vinden! Niet in zichzelf, want daar is het alles het tegendeel van gerechtigheid, daar is het ongerechtigheid. En al wat hij poogt om nog gerechtigheid voort te brengen, om dat heilig recht Gods te voldoen, het wordt hem eigengerechtigheid, die hem blijkt in Gods oogen enkel zonde te wezen.
Waar zal hij dus gerechtigheid vinden? O, welk een benauwing is dat! Zoeken en niet vinden, hongeren en niet verzadigd worden, dorsten, als tot stervens toe, en geen lafenis krijgen! Is er voor dezen honger geen verzadiging, voor dezen dorst geen lafenis? O, ja, daar is! Hier hoort gij nu de krachtige en heerlijke verzekering uit den Mond der Waarheid zelve: Zij zullen verzadigd worden.
Vanwaar zal dat nu komen? Wel van den Heere zelve. Hij die het recht is. Hij die het recht zoekt. Hij die het recht eischt. Hij wil die zelf ook schenken. Hij wil dit en doet het door Christus, van wien Jeremia reeds sprak als van: de Heere onze gerechtigheid. Uit dat recht Gods is Hij geopenbaard, aan het recht Gods heeft Hij volkomen voldaan, dat recht Gods, Zijne gerechtigheid heeft Hij volkomen verworven. Zoekt nu een naar God in waarheid, hongert en dorst hij daardoor naar gerechtigheid, hij zal verzadigd worden, want dat k a n  en dat  w i l  en dat d o e t  de Heere. O, nu is het slechts noodig, dat hij niet langer zijn hongerige ziel zoekt te voldoen met alles wat geen brood is, zijn dorst niet langer zoekt te lesschen met wat geen water is.
Hier geldt het nu: O, alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk. Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen dat geen brood is, en uwen arbeid voor hetgeen dat niet verzadigen kan? Hoort aandachtelijk naar mij, en eet het goede, en laat uwe ziel in vettigheid zich verlustigen."
Ziet, dat is nu 't ondoorgrondelijke wonder van Goddelijke genade, dat het recht Gods in Christus is vervuld en gerechtigheid is aangebracht en geschonken worden om niet. Een wonder, om in eeuwigheid te bewonderen, zalig te aanbidden, dat nooit verstaan of doorgrond kan worden, dat God zelf gerechtigheid beschikt heeft, waar Hij die eischte en schenkt aan diegenen van wie Hij haar vordert en tot volle verzadiging doet ontvangen.
Dat wil dus maar niet zeggen, dat er nu een kleinigheid van verkregen wordt, maar volkomen bevrediging. Ziet, dat geschiedt daar, waar Christus nu door het geloof als de Heere onze gerechtigheid wordt gekend, gezien, aangenomen, door zulken die naar Hem leerden hongeren en dorsten met onweerstaanbaar, heilrijk zielsverlangen.
Vraagt gij misschien wanneer dit is ? Het is dan, als gij al uw eigen gerechtigheid opgeeft en met alles in uw ongerechtigheid wegzinkt, als alles, alles u tot zonde, schuld en verlorenheid wordt, als gij schier dreigt te sterven van geestelijken honger en te bezwijken van geestelijken dorst. Als gij buiten Christus niet meer leven kunt en als er maar één noodkreet in uw ziele overblijft, als gij dreigt weg te zinken als een schipbreukeling in de golven van den toorn Gods over de zonde en van Zijn gerechtigheid, als die noodkreet bange in uw ziel wordt vernomen: Geef mij Jezus, of ik sterf, buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf.
En is de zaligheid daarvan groot, als zoo de ziel met Christus en Zijn gerechtigheid verzadigd en gelaafd mag worden, wat zal dit dan zijn, als zij de volle verzadiging eenmaal eeuwig daarvan smaken zal. Naarmate nu hier de honger en de dorst is, zal ook de verzadiging wezen.
Hebt gij het eerste nooit gekend en ervaren, zoo kan ook nimmer het laatste uw deel zijn. Nimmer, noch hier, noch eenmaal in eeuwigheid. Die dus zalig, d.i. gelukkig in waarheid, willen worden, moeten hongerig en dorstig worden naar de gerechtigheid, d.i. naar Christus en Zijne gerechtigheid leeren uitzien, Hem deelachtig worden tot voldoening van Gods recht over hen.
Zonder dat te kennen, zal het hier ook reeds hongeren en dorsten zijn zonder verzadiging, want de mensch in de zonde, levende in den staat der ongerechtigheid, kan hier nooit verzadigd worden met wat in de wereld is te vinden. Maar zal het eenmaal in de eeuwigheid nog veel minder.
Schep gij moed uit de zaligspreking van Christus, gij, die waarlijk heilbegeerig zijt. Want juist u geldt dit woord. Roep daarom den Heere aan om ontledigende, armmakende genade, opdat gij maar als een hongerige en dorstige in u zelf aan niets anders dan aan Christus en Zijn gerechtigheid behoefte moogt hebben, opdat 't straks aan u vervuld worde: 't Behoeftig volk in hunne nooden, in hun ellende en pijn; gansch hulpeloos tot Hem gevloden, zal Hij ten Redder zijn.
Honger en dorst zijn de teekenen, dat een mensch leeft en gezond is. Maar ook omgekeerd, die leeft en gezond is, heeft ook gedurig weer honger en dorst.
Zij dat dan ook bij u veel te vinden, kinderen Gods, die Christus' gerechtigheid als de uwe mocht leeren kennen. Het staat anders niet goed met u, gij zijt dan niet gezond. Dan leeft gij in ongerechtigheid of eigengerechtigheid, als gij niet gedurig Christus' gerechtigheid noodig hebt. Door Hem toch zult gij leven en eeuwige zaligheid vinden. Hiervan reeds gedurig smaken is zaligheid en zal u doen verlangen naar dat oogenblik, waarop gij voor eeuwig zult verzadigd worden met Gods beeld, als gij zult mogen ervaren: Maar ik zal Uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen, ik zal verzadigd worden met Uw beeld, als ik zal opwaken.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's