Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

SCHRIFTVERKLARING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SCHRIFTVERKLARING

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

95 Welke te Zijner tijd vertoonen zal de zalige en alleen machtige Heere, de Koning der koningen en Heere der heeren; 1 Tim. 6 vers 15.

1 Timotheüs.
95
De zalige en alleen machtige Heere. Timotheüs moest dus het Evangelie getrouw zijn, ook door een onbevlekt en onbesproken leven, tot de verschijning van onzen Heere Jezus Christus. Dit drukte de apostel hem in het einde van zijn herderlijken brief op het hart met allen nadruk, zoodat hij hem hierin roept voor het aangezicht van God en van Christus Jezus. Het moest bij Timotheüs zóó zijn, dat hij elken dag den Heiland verwachten kon, zoo dat Deze in Diens verschijning Zijn dienstknecht bezig vond in Zijn wijngaard. De voorafgaande woorden van deze plechtige vermaning bevatten dus een zeer krachtige aansporing voor Timotheüs en voor allen die nog altijd, vóór de wederkomst des Heeren, hun bijzonderen arbeid hebben in het Koninkrijk Gods.
Van eene aansporing komt het nu tot eene vertroosting. 't Woord „welke" doelt op de verschijning van onzen Heere Jezus Christus. God zal te Zijner tijd die verschijning openbaren. Al wordt de Heere Jezus Christus, Die het middelpunt is van het Evangelie, gedurig genoemd, de aandacht mag toch niet afgeleid van Hem, uit Wien alle dingen zijn. De Heere Jezus Christus is als het Vleesch geworden Woord wel de hoogste openbaring van God, maar toch is Hij slechts openbaring. God Zelf staat oneindig hooger. Hij is de bron waaruit het leven stroomt. De zon is er niet zonder hare stralen. Zoo wilde ook God er niet zijn zonder Zijn uitstraling, zonder Zijn openbaring in Christus, maar dit neemt niet weg dat Hij is en blijft de „eeuwige, onbegrijpelijke, onzienlijke, onveranderlijke, oneindige, almachtige God, volkomen wijs, rechtvaardig, goed en eene zeer overvloedige fontein aller goeden". — Elke prediking is dan ook éénzijdig en daarom niet „naar de Schriften", die niet opgaat in deze lofverheffing Gods. Er worden wel preeken gehouden, waarin de naam en het verlossingswerk van Christus haast niet genoemd worden. Het is steeds maar de leer der verkiezing en die der menschelijke onmacht, die gepredikt worden. Zulk eene prediking houdt helaas geen rekening met de uitspraak des apostels, dat hij niet anders weten wil dan Jezus Christus en Dien gekruist. Maar het tegenovergestelde geschiedt ook. Het is dan altijd de Heere Jezus, waarom zich de gedachten concentreeren. De vrijzinnige theoloog doet zoo, die, wijl hij pantheïst is en het „Al" zijn god noemt, zich geen persoonlijken, zich zelf bewusten God kan voorstellen. Daarom houdt hij zich maar aan den Heere Jezus, om Dezen als den grooten stichter van het Christendom aan de menschheid voor te stellen tot haar zedelijke en godsdienstige verheffing. Zulk eene prediking is eene loochening van den éénigen, waarachtigen God en eene vergoding van den mensch. Van eene andere zijde komt ook de Roomsche Kerk daartoe, als zij b. v. in de leer der transsubstantiatie het brood en den wijn van het Heilig Avondmaal het vleesch en het bloed van Christus laat worden, om Goddelijke eer daaraan te bewijzen. Deze leer is bij haar de hoofdzaak. En zoo komt zij tot een geheel onschriftuurlijke vereering van de menschelijke natuur van Christus. Denk hierbij ook aan de Hernhutters, die Christus tot middelpunt van hun geloovige beschouwing en aanbidding hebben. De Vader en de Heilige Geest treden bijna geheel op den achtergrond. De door Christus aangebrachte verlossing wordt eenzijdig in Zijn lijden en sterven gesteld en Zijn dood meer als uiting der goddelijke liefde verstaan, die noodzakelijke wederliefde moet wekken, dan als voldoening aan de gerechtigheid Gods. In deze zelfde lijn komen ook vele methodistische kringen van het Leger des Heils en de z.g.n. Opwekkingsbewegingen, die wel aandringen op de innigheid der persoonlijke betrekking tot den Heiland, maar die den Raad en de Verkiezing Gods geheel ter zijde stellen en van het recht Gods niet handelen en van de voldoening daaraan door Christus Jezus onzen Heere. Deze eenzijdige Jezus-vereering ligt veel meer in de Luthersche dan in de Calvinistische lijn. — Let nu eens op de hierboven geplaatste woorden. Is er één leerstuk, waarin nu alleen Christus in het middelpunt staat, dan zou dit die van Zijn wederkomst genoemd moeten worden, als Hij wederkomen zal om te oordeelen de levenden en de dooden. Maar ook deze verschijning van onzen Heere Jezus Christus noemt de apostel eene openbaring van God. Te Zijner tijd zal de zalige en alleen machtige Heere het doen. Hij zal die groote verschijning vertoonen, waarheen de Kerk van alle eeuwen geleid wordt, om haren verheerlijkten Bruidegom tegemoet te treden.
Te Zijner tijd! Dit strekt tot veel vertroosting bij de verwarring die wij in deze wereld en in den boezem der Kerk bespeuren. De eeuwige God overziet heel den tijd en houdt Zich aan Zijn vastgestelde orde. Wel met groot verlangen zien Gods kinderen de wederkomst van Christus tegemoet, als het goed is met hun geloofsleven. Maar zij doen dit ook met lijdzaamheid, in het bewustzijn dat God Zijn tijd kent. Zij verwerpen dan ook elke poging om door berekening het tijdstip van Jezus' verschijning vast te stellen. Die berekeningen zijn steeds verkeerd uitgekomen en toch zijn er, die telkens weer een poging wagen. Meestal zijn dit menschen, die in de adventistische geestesstroomingen gekomen zijn en die het toch wèl wilden weten, terwijl de Heere Jezus zeide: Van dien tijd en die ure weet niemand. Als zulke lieden nu hun berekeningen maar voor zich zelf hielden en niet bekend maakten, zouden zij minder schade doen. Nu zijn er steeds velen die hen blindelings volgen. En zie, als dan het vastgestelde tijdstip van de te verwachten wederkomst des Heeren daar is, brengt dit een groote ontnuchtering. En het Christendom wordt dan voor velen tot eene aanfluiting. Men lacht er om! En men bespot de heerlijkste verwachting van Gods volk. Wij mogen ook het werk Gods niet beknibbelen en de bede: „Kom Heere Jezus, ja kom haastelijk", zal moeten gepaard gaan met groote lijdzaamheid, omdat wij weten dat te Zijner tijd de zalige en alleen machtige Heere die verschijning vertoonen zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

SCHRIFTVERKLARING

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's