Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE  RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Modernen en wij (4)
De Nederlandsche Hervormde Kerk, deel van de algemeen Christelijke Kerk, komt in haar Algemeen Reglement of Grondwet uit, rondom doop en belijdenis, met een ,,eigen" leer en art. 11 zegt, dat „hare" leer (dat is: de leer speciaal van de Ned. Hervormde Kerk, in haar afzonderlijke organisatie, eigen) moet worden gehandhaafd.
Dat is niets vreemds, dat een speciale Kerkformatie in een bepaald land, hebbende een eigen organisatie, met allerlei ambten en regelingen, een „eigen" leer of belijdenis heeft. De zichtbare Kerk bestaat uit belijders; moet een organisatie hebben; moet allerlei regelingen maken — omdat ze anders in handen valt van de tyrannie van afzonderlijke personen en omdat dit het eenige middel is om niet de speelbal te worden van allerlei toevallige omstandigheden.
En zóó heeft de eigenaardige Kerkformatie in Nederland, welke wij Nederlandsche Hervormde Kerk noemen, ook een eigen leer als Kerk en hare organisatie en hare regelingen, in den tijd getroffen, zijn er op ingericht, om haar eigen leer in haar midden te handhaven. Waartegen? Natuurlijk tegenover willekeur, tegenover bandeloosheid, tegenover tyrannie van afzonderlijke personen, tegenover verwerping, overtreding, ongehoorzaamheid, indien die mocht voorkomen in de plaatselijke gemeente, in de classis, in het provinciaal ressort, in de Hervormde Kerk als geheel genomen in ons Vaderland.
Men kan dit goedvinden, of men kan het niet goedvinden, dat de Nederlandsche Hervormde Kerk een „eigen" leer heeft en dat de organisatie en gansch de regeling er op ingericht is, dat die leer in haar midden zal worden gehandhaafd — waarom de tucht ook over leer en leven, over  b e l ij d e n i s  en wandel gaat — aan het feit zelf doet onze goed-of afkeuring niets af; het feit ligt er toe, dat de Nederlandsche Hervormde Kerk een  b e l ij d e n d e  Kerk is en dat zij zelve voorschrijft nu, dat haar belijdenis, haar leer, zal worden geëerbiedigd, toegestemd en, bij afwijking, zal worden gehandhaafd.
Natuurlijk kan men pogingen in 't werk stellen, om, wanneer het ons niet bevalt dat het zóó geregeld is, verandering, radicale verandering, aan te brengen.
Men zou dan kunnen redeneeren: de Nederlandsche Hervormde Kerk moet geen eigen leer hebben, om die leer te willen handhaven en daarvoor reglementen te maken en ordeningen te stellen; de Nederlandsche Hervormde Kerk moet vrij zijn en ieder vrij laten om te gelooven, te belijden, te leeren, te prediken, te onderwijzen wat men zelf als eerlijk christenmensch belieft te gelooven en te belijden.
Zóó zou men kunnen redeneeren. En men zou pogingen in 't werk kunnen stellen om te maken dat het zoo worden zal in het midden van de Nederlandsche Hervormde Kerk.
Maar — dat neemt niets weg van het feit, dat de Nederlandsche Hervormde Kerk nu in elk geval geen belijdenislooze Kerk is, en nu niet ieder vrij laat te belijden, te prediken, te catechiseeren, te doen wat men zelf belieft te belijden, te prediken, te catechiseeren, te doen!
Waarbij nu nog dit komt, dat de vrijzinnigen, de modernen, genoeg pogingen hebben in het werk gesteld in de 19de en 20ste eeuw om alles wat betrekking heeft op de leer der Kerk weg te krijgen en de Reglementen zóó te wijzigen, dat ieder vrij zou zijn te belijden, te prediken, te leeren, te doen wat men zelf verkoos te belijden, enz. Om zoo de Nederlandsche Hervormde Kerk tot een belijdenis-looze Kerk te maken en haar over te geven aan alle wind van leer, en haar zoo te doen vallen in de tyrannieke macht van ieder, die doet wat goed is in z'n eigen oogen.
Maar die pogingen zijn telkens mislukt.
En „De Hervorming" was er Mei 1912 maar heel slecht over te spreken, dat de vrijzinnigen, de modernen, het zoo slecht hebben laten zitten wat de belijdeniskwestie in de Reglementen der Ned. Hervormde Kerk aangaat! En daarom, zoo schreef het blad van den Protestantenbond, doen de Reglementen zelf „dit wapen van de belijdenis" aan de hand aan de Confessioneelen en de Gereformeerden tegen de Vrijzinnigen.
Dat „de vrijzinnigen" en „de modernen" genoeg pogingen in 't werk gesteld hebben om Art. 11 Algem. Reglement op het punt van de belijdenis en het handhaven der leer gewijzigd te krijgen, is gemakkelijk te bewijzen. Wel een bewijs, dat 't, wat de belijdenis-kwestie aangaat, niet zonder beteekenis is.
Art. 11 Algem. Reglement heeft een zeer bizondere geschiedenis. In 1816 is het als Art. 9 in het nieuwe Kerkelijke Reglement opgenomen. Toen luidde het: „De zorg voor de belangen, zoo van het Christendom in het algemeen, als van de Hervormde Kerk in het bijzonder, de handhaving harer leer, de vermeerdering van godsdienstige kennis, de bevordering van christelijke zeden, de bewaring van orde en de aankweeking van liefde voor Koning en Vaderland, moeten steeds het hoofddoel zijn van allen, die in onderscheidene betrekkingen met het kerkelijk bestuur belast zijn".
Toen de Classis Amsterdam op informatie uitging en in een adres uitsprak, dat zij aangaande het zuiver houden van „de leer der Hervormde Kerk" niet heelemaal gerust was, antwoordde 28 Maart 1816 Z.Exc. de Commissaris-Generaal in naam des Konings o. a. ook dit: „Het Synode wordt thans niet opgeroepen, om leerstellige geschillen te beslissen, maar om de Kerk te besturen. Wat de leer zelf betreft, zijn de verpligtingen van deszelfs leden en die van alle andere Kerkbesturen, begrepen in het 9de artikel van het Algemeen Reglement, hetwelk met ronde woorden van hen vordert de handhaving van de Leer der Hervormde Kerk".
Zoo zette men in 1816 de reis dus voort met „de Leer der Hervormde Kerk" en het woord des Konings verzekerde, dat van ieder gevorderd werd ,,handhaving van die leer".
Toen men toch nog van uit de Kerk blijken gaf (de Classis Leyden en Woerden) niet geheel gerust te zijn op dit punt, sprak de eerste Synode (16 Juli 1816; Acta blz. 41) uit, dat de Leer der Kerk niet veranderd zou worden, maar gehandhaafd en allen die in eenige betrekking stonden om de Kerk te besturen, moesten en zouden daarvoor zorgen, daar het alleen mannen moesten wezen, die ,,aan de ware leer zeer verkleefd" waren.
Zoo stond het signaal nog al veilig! En om nu te weten, wat in 1816 in de Synode verstaan werd onder „de Leer der Hervormde Kerk", slaan we even Art. 28 van het Reglement op het Examen en de toelating tot het Leeraarsambt in de Hervormde Kerk (goedgekeurd bij Kon. Besluit van 30 July 1816, no. 1) op, waar we lezen, dat ieder, die tot de Evangeliebediening in de Hervormde Kerk werd toegelaten, moest beloven (Proponentsformule 1816): „ dat wij de leer, welke, overeenkomstig Gods Heilig Woord, in de aangenomen formulieren van Eenigheid der Nederlandsche Hervormde Kerk is vervat, ter goeder trouw aannemen en hartelijk gelooven; dat wij dezelve naarstig zullen leeren en handhaven en dat wij ..... ..... "
Na dit Art. 28 volgde dan Art. 29, waarin stond:
,,De geëxamineerde zal hierop met gepaste aanspraak door den President tot den predikdienst toegelaten en aan denzelven afgegeven worden het navolgende getuigschrift" — waarvan het slot luidde: ,,Hebbende dezelve den, bij Art. 27 van het Reglement op 't Examen gevorderden Solemnelen eed gedaan, alsmede de verklaring van overeenstemming met de leer, welke overeenkomstig Gods Heilig Woord, in de aangenomene formulieren van Eenigheid der Nederlandsche Hervormde Kerk vervat is, plegtig afgelegd en onderteekend".
Na het aannemen van een beroep moest de proponent (vgl. Art. 35 van het Reglement op het Examen) nog weer een verklaring geven, dat hij bij zijn „vorige onderteekende verklaring en belofte (zie Art. 28) „opregtelijk persisteerde".
Uit dit alles weten we dus, dat in 1816 gesproken werd van „de Leer der Nederlandsche Hervormde Kerk"; dat die leer omschreven was als „overeenkomstig Gods Heilig Woord, in de aangenomen formulieren van Eenigheid vervat" en dat met „ronde woorden" verzekerd werd in naam des Konings, dat allen, die met het bestuur der Kerk in eenige betrekking stonden, aan „die ware leer zeer verkleefd" moesten zijn en die leer moesten „handhaven", terwijl geen proponent in de Nederlandsche Hervormde Kerk werd toegelaten, die niet twee en drie maal „plegtiglijk verklaarde en beloofde" bij die leer der Kerk, overeenkomstig Gods Heilig Woord, in de aangenomen formulieren van Eenigheid vervat, te persisteeren of te volharden.
In 1816 is „de leer" der Kerk dus niet uitgeschakeld. In 1816 is de Nederiandsche Hervormde Kerk niet gemaakt tot een belijdenis-looze Kerk. Alles werd niet overgelaten aan „ieders persoonlijke meening".
De belijdenisschriften van 1618 gingen mee in 1816.
Alle besturen, alle proponenten, alle godsdienstonderwijzers (Regl. op het Godsdienstonderwijs, goedgekeurd bij Kon. Besl. van 30 July, no. 1 — zie Artt. 22 en 23) moesten verklaren en beloven, met de leer der Kerk, vervat in de aangenomen formulieren van Eenigheid, in te stemmen en die te zullen handhaven. En in het Regl. op het Godsdienstonderwijs Art. 43 was omschreven, dat alle nieuwe lidmaten bij de openbare bevestiging moesten verklaren: 1: „of zij van harte gelooven de leer, die zij hebben beleden; en 2 : „of zij ook voorgenomen hebben bij deze leer, door Gods genade, te blijven, de zonden te verzaken en een christelijk leven te leiden"; en 3: „of zij zich onderwerpen aan het kerkelijk opzigt en in geval zij zich mogen misgaan, aan de kerkelijke tucht" — „waarop de be­ vestiging zelve plegtiglijk en met gepaste aanspraken" geschieden zou. 
Overal dus de Nederlandsche Hervormd Kerk met haar „eigen" leer en belijden;  waarmee men moest instemmen en waarbij men moest persisteeren of volharden en die men moest handhaven altijd en overal.
(Wordt voortgezet)

De Synode en de Kerk.
Er is veel te weinig vertrouwen in de Synode bij de Kerk. En geen wonder. De onderlinge verhouding is ook heel verkeerd. Daar werkt allerlei toe mee. En het is wonderlijk, dat bijna ieder dat weet en voelt en dat bijna niemand er aan wil meewerken om het te veranderen en te verbeteren. Dat men de zwakke puntjes wel weet bewijst allerlei.
Zoo hebben we onlangs er even op gewezen, dat de kwestie „geest en hoofdzaak" toch eens opgelost moest worden En we haalden toen een zin aan uit de Praktische theologie van prof. dr. Van Veldhuizen in „Pro Ministerio".
Prof. Van Veldhuizen, kerkelijk hoogleeraar te Groningen, schrijft: „De mooie belijdenisvragen van Art. 39 Regiem, op het Godsdienstonderwijs, worden door „geest en hoofdzaak" speelbal van partikuliere willekeur", (blz. 39).
De oud-Secretaris der Synode, dr. L.W. Bakhuizen van den Brink, zegt in zijn „bewerking" van de „Praktische Theologie" van dr. E. Chr. Achelis, in het hoofdstuk dat handelt over „de bevestiging in de Nederl. Hervormde Kerk": ,,De sedert 1880 ingevoerde vrijheid om de belijdenisvragen te kunnen wijzigen, zoodat deze alleen „wat betreft den geest en de hoofdzaak van de daarin vervatte belijdenis, verklaring en belofte" behoeven te worden gedaan (Regl. op het Godsdienstonderwijs, Art. 39) is bedenkelijk, omdat in de praktijk blijkt, dat vele predikanten omtrent „geest en hoofdzaak" der belijdenis een zeer onjuiste voorstelling hebben".
Dat zijn dus wel twee onverdachte getuigen, die hier komen pleiten voor schrapping van de woorden „geest en hoofdzaak'' in Art. 39 Regl. op het Godsdienstonderwijs en wij begrijpen niet, dat de orthodoxe leden in de Synode, althans enkelen van hen, blijven weigeren om mee te helpen tot schrapping van deze woorden.
Een man als ds. Stoel, de Geldersche afgevaardigde, doet nooit mee als er principiëele dingen behandeld worden; dan is het altijd weer, jaar in, jaar uit, een „tegenstemmen" bij hem. Nooit is het anders. Dat hij dus óók nu tegen gestemd heeft, om de woorden „geest en hoofdzaak" te schrappen, dat spreekt, helaas! vanzelf, Maar dat mannen als dr. Schokking van Den Haag, ds. Bongers van Kamerik, ds. Van Zwet van Almelo en ouderling Wolffensperger óók hebben "tegengestemd, met den president dr. Weyland, dat verwondert ons. We willen gaarne verklaren, dat we er niets van begrijpen, gezien de getuigenissen van prof. Van Veldhuizen en den oud-Secretaris dr. Bakhuizen van den Brink, en gezien het feit, dat al die orthodoxe heeren weten hoe schandelijk misbruik van deze woorden „geest en hoofdzaak''gemaakt wordt.
Het verwijdert de Kerk hoe langer hoe meer van de Synode en de verwarring wordt hoe langer hoe grooter.
Dr. Bakhuizen van den Brink geeft in de hoofdstukken die aan „de regeering Kerk" gewijd zijn, ook allerlei opmerkingen, die ter harte genomen moesten worden. Hij schrijft: „Het karakter der organisatie van de Nederlandsche Hervormde Kerk is presbyteriaal-synodaal. Het bestuur berust bij de gemeente, vertegenwoordigd in den Kerkeraad. Daaruit komen voort: het bestuur over een aantal gemeenten in eene Classis vereenigd, als Classicaal Bestuur; vervolgens het Provinciaal Kerkbestuur en eindelijk de Algemeene Synode, elk met hun eigen, in reglementen voorgeschreven taak en bevoegdheid". „Van ouds begreep de Hervormde Kerk, dat de organisatie, waaraan zij als gemeenschap behoefte had, en alle kerkelijke handelingen naar Gods Woord moesten geregeld worden. (Zie: Gebed voor de handelingen des Kerkeraads: „dat Gods Heilig Woord de eenige regel en richtsnoer zij van alle raadslagen".) Door middel van de menschelijke regeering moest Christus als het eenig Hoofd Zijne Kerk regeeren". In 1816 werd „met name het synodale stelsel behouden. Van de Synode, als vertegenwoordigster van de Hervormde Kerk in Nederland, daalde alle Kerkbestuur af. De Provinciale Synoden werden door de provinciale bestuur vervangen, terwijl de classikale vergaderingen wel bleven, maar een classikaal bestuur de belangen der classis behancfelde". Groote verbeteringen bracht het nieuwe reglement van 1852, niet alleen omdat de Koninklijke macht zich geheel terugtrok van inmenging in de zaken der Kerk, maar ook omdat van nu aan een betere vertegenwoordiging van de Kerk door de zitting van nieuwe ouderlingen in de Synode werd ingevoerd". (In het Algem. Regl. van 1816 was slechts aan één ouderiing plaats gegeven in de synode). „Het bestuur van de Kerk wordt niet meer, zooals in de organisatie 1816, van boven af door de Synode,
Provinciale Kerkbesturen, enz., uitgeoefend, maar klimt uit de gemeente zelve door Kerkeraden, Classikale Besturen, Provinciale Kerkbesturen tot de Synode op. (De Ringen zijn slechts vereenigingen van naburige predikantsplaatsen, zonder besturende macht, tot regeling van consulentschappen en ter behartiging van belangen der gemeente. Alg. Reg. Artt. 26—32). „Alle leden van kerkelijke besturen moeten steeds als hun hoofddoel beschouwen: de zorg voor de belangen, zoo van de Christelijke Kerk in het algemeen als van de Hervormde in het bijzonder, de handhaving harer leer, de vermeerdering der godsdienstige kennis, de bevordering der christelijke zeden, de bewaring van orde en eendracht en de aankweeking van liefde voor Koning en Vaderland. Algem. Regl. Art. 11 (oud)". „Het tot stand komen van kerkelijke wetten geschiedt uitsluitend langs kerkelijken weg. De Synode neemt voorloopig eenig wetsvoorstel of reglement aan, en vraagt daarover het advies der leden van de Provinciale Kerkbesturen en der Classicale Vergaderingen; rekening houdende met de ingekomen adviezen, trekt de Synode het in of neemt het aan; in dit laatste geval wordt het aan de eindstemming der leden van de Provinciale Kerkbesturen onderworpen; verklaart de meerderheid der uitgebrachte stemmen zich er vóór, dan vaardigt de Synodale Commissie het uit".
Na dat breed relaas, waarvan we zoo hier en daar een klein gedeelte hebben overgenomen, schrijft dr. Bakhuizen van den Brink — toen nog predikant van Utrecht, later Secretaris der Synode, nu rustend, ambteloos burger —: „Hoeveel goeds er in de bestuursinrichting der Nederlandsche Hervormde Kerk is te waardeeren en hoe moeilijk het ook mag blijken hare organisatie door eene betere te vervangen, toch zijn langzamerhand onderscheiden gebreken openbaar geworden. Daartoe kan in onzen tijd niet gerekend worden, dat de leden der besturen naar eigen oordeel en niet naar dat van hen, die hen afvaardigen, spreken en stemmen (dit bezwaar noemt dr. H. G. Kleyn in: De Ned. Herv. Kerk van den tegenwoordigen tijd, uit het Hoogduitsch vertaald door dr. P. J. Kromsigt, 1898, blz. 24), maar wèl, dat de Provinciale Kerkbesturen handelen zonder verplicht te zijn op eenigerlei wijze rekenschap of zelfs verslag van hunne werkzaamheden te geven aan de Classikale Vergaderingen, die hen benoemden, zooals het Classikaal Bestuur verplicht is te doen. Vervolgens, dat de Provinciale Kerkbesturen uit hun midden de leden der Synode benoemen, hetgeen de Classikale Vergaderingen uit de leden der Provinciale Besturen behoorden te doen. In het algemeen is er te weinig contact tusschen de besturen en de gemeenten. Ook is de Synode te veel een administratief College. Dat zij zich voortdurend onthoudt van te verklaren wat de Kerk verstaat onder „wezen en hoofdzaak" der belijdenis, is niet goed te keuren, en verzwakt het vertrouwen in haar van de belijdende leden der Kerk, die in de Synode niet de juiste vertegenwoordiging van de Kerk zien.
De onderscheiden bezwaren hebben in de laatste jaren voorstellen en plannen te voorschijn geroepen, welke ten doel hadden de organisatie of de bestuursinrichting der Kerk te wijzigen. Hoeveel onnoodigs en onwenschelijks ook in deze voorstellen moge zijn, toch zal de Synode aan de werkelijk overwegende bezwaren behooren tegemoet te komen".
Tot zoover dr. Bakhuizen van den Brink.
„Geest en hoofdzaak" — „andere bestuursinrichting" — ,,niet de juiste vertegenwoordiging van de Kerk" — „toch zal de Synode aan de werkelijk overwegende bezwaren behooren tegemoet te komen". We zullen eens zien, of verstandige woorden nog gehoor vinden straks .....

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE  RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 september 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's