Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De invoering van het zevende leerjaar.
In het bekende maandschrift ,,Antirevolutionaire Staatkunde" komt in het Septembernummer een zeer lezenswaardig artikel voor van de hand van den heer J.H. de Waal Malefijt, den oud-burgemeester van Katwijk, over de voorgenomen wederinvoering van leerplicht voor het 7de leerjaar.
Zooals bekend is, werd de leerplicht voor het 7de leerjaar reeds in de Wet van 15 October 1921 voorgeschreven, doch werd de invoering bij de Wet van 20 Juni 1924 weer uitgesteld tot 1 Januari 1930.
Ook kent men, uit hetgeen we onlangs schreven, de plannen der Regeering, waarbij na een bespreking in de Tweede Kamer toegezegd werd dat een Regeeringsvoorstel zou worden ingediend tot wederinvoering van den zevenjarigen leerplicht op 1 Juli 1928, van welk voorstel verwacht mag worden, dat het binnen eenige weken bij de Kamers zal worden ingediend.
Alhoewel de schrijver van het artikel in „Antirevolutionaire Staatkunde" geen oogenblik — zooals hij schrijft — wil vergeten, dat het bij het te verwachten Regeeringsvoorstel alleen gaat om vervroeging van den termijn van 1 Januari 1930 op 1 Juli 1928, acht hij toch, dat deze vervroeging een principieel karakter draagt, in zoover blijkbaar door de Regeering aan den leerplicht voor het zevende leerjaar een bijzonder gewicht wordt toegekend en de Minister van Onderwijs zelfs zoover ging, dat hij de invoering van den leerplicht voor het zevende leerjaar „een van zijn liefste wenschen" noemde.
Dit principieel karakter van het wetsontwerp in aanmerking nemend, ziet de heer de Waal Malefijt in 't Regeeringsvoorstel uitbreiding van den leerplicht, welke uitbreiding ingaat tegen het program van de Antirevolutionaire Partij.
In het stembusprogram van 1925 staat toch, dat de partij wenscht te volharden bij het program van Actie, waarmede zij de verkiezingen in 1922 tegemoet ging, voor zoover dat program nog niet is uitgevoerd en onder de sinds 1922 gewijzigde omstandigheden nog uitvoerbaar is. En het program van 1922 vermeldt in artikel VIa: „Het verzet tegen uitbreiding van den wettelijken leerplicht blijve gehandhaafd".
De oud-burgemeester van Katwijk komt met het oog op deze feiten tot de conclusie, dat vervroeging van den termijn van invoering van het zevende leerjaar van Antirevolutionair standpunt niet kan worden gewenscht, zoodat verzet van Antirevolutionaire zijde geen verwondering zal kunnen baren, ja, zelfs dat dit verzet plichtmatig zal zijn.
Met deze conclusie stemmen wij geheel in, en ook onderschrijven wij wat de schrijver van het artikel op deze gevolgtrekking laat volgen:
»Eigenlijk mag het verwondering baren, dat dit intermezzo-Kabinet, dat anders principiëele kwesties zooveel mogelijk terzijde laat, den zevenjarigen leerplicht als vervulling van een zijner liefste wenschen thans op den voorgrond heeft geschoven«.
Verder herinnert de heer de Waal Malefijt aan de alleszins behartigenswaardige opmerkingen van de heeren Zijlstra en Rutten, in de Tweede Kamer gesproken bij gelegenheid van de behandeling van het initiatief-voorstel Albarda c.s. tot invoering van den zevenjarigen leerplicht tegen 1 Jan. a.s.
De heer Zijlstra wees er o.a. op, dat het veel beter ware geweest om in plaats van het tijdstip der invoering van den leerplicht, voor het zevende leerjaar te vervroegen, de 6-jarige scholen te verbeteren door vermindering van het maximum aantal leerlingen per onderwijzer. In een éénmansschool — zoo betoogde de Antirevolutionaire afgevaardigde — staat de onderwijzer thans voor 6 klassen. Ook de noodzakelijkheid, om het buitengewoon onderwijs beter te verzorgen, werd door hem naar voren gebracht. Er zijn b.v. op dit oogenblik nog duizenden schipperskinderen zonder onderwijs. De leerplicht van kinderen van 12—14 jaar is in België een mislukking geworden. Steeds meer breekt de overtuiging zich baan, dat een uitsluitend intellectualistisch onderwijs voor een groot deel van het volk ongeschikt is, en gepaste arbeid, mits tegen exploitatie van 't kind gewaakt wordt, voor 13-en 14-jarigen veel beter is.
Dit laatste vond bij den R.K. afgevaardigde, den heer Rutten, als man van de practijk, volle instemming. Hij wees op den zwaren financiëelen druk, die op de gezinnen van kleine landbouwers wordt gelegd, als de leerplicht voor het zevende leerjaar overal ten plattenlande zal worden ingevoerd. Veel liever zag de Limburgsche afgevaardigde het geld besteed om allerwegen land-en tuinbouw-en landbouwhuishoudscholen op te richten, zoodat men overal daarvan, kan profiteeren.
De heer de Waal Malefijt, die al deze opmerkingen hoogst belangrijk acht, meent intusschen dat meer in het bijzonder de aandacht dient bepaald te worden op de gevolgen, die de invoering van den leerplicht voor het zevende leerjaar voor de geldmiddelen der gemeenten zal hebben.
Over de cijfers en de opmerkingen, die hij daarover in het artikel in „Antirevolutionaire Staatkunde" geeft en die ons zeer leerzaam toeschijnen, deelen wij in 't volgende nummer van ons blad nog het een en ander mede.
(Slot volgt).

Niet geheel mis.
Er is in de laatste jaren een belangrijke stijging waar te nemen in het leerlingental der bijzondere scholen. Toen de Unie „Een School met den Bijbel" haar arbeid aanving, waren er 326 scholen met den Bijbel met 53000 leerlingen. Thans is het aantal dezer scholen gestegen tot over de 1800, terwijl het aantal leerlingen klom tot over het kwart millioen. Voor het geheele bijzondere onderwijs, dat op 1 Januari 1924 al even over de helft van het totaal van alle scholen was, kwam dit cijfer op 1 Januari l.l. op 55% te staan. 
Daartegenover liep de openbare school al gaandeweg terug. Is de verhouding op dit oogenblik tusschen deze school en de bijzondere die van 5 tot 6, het is te verwachten, dat het verhoudingscijfer voor de bijzondere school steeds gunstiger zal worden. De oorzaken van deze gunstige positie van het bijzonder onderwijs liggen voor de hand. Eenerzijds begint men in onze kringen steeds meer het christelijk onderwijs te waardeeren en anderzijds zijn het de Vrijzinnigen, die meer en meer van de financiëele gelijkstelling gaan gebruik maken, mede als gevolg van de omstandigheid dat heel wat openbare onderwijzers als propagandisten van het Socialisme optreden en zij uit dien hoofde hunne kinderen niet meer aan de leiding van deze onderwijzers toevertrouwen.
Een vrijzinnig blad, dat deze dagen ook van de hierboven genoemde cijfers gewag maakte en daarbij zijn liefde voor de openbare school niet onder stoelen of banken stak, schreef dat van de houding der fanatici onder de onderwijzers, die voor het Socialisme partij kiezen, het toekomstig percentage afhangt.
Wij gelooven, dat het blad hier niet geheel mis is.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's