Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJK OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJK OPBOUW

De pluriformiteit der Kerk. (1)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De pluriformiteit der Kerk. (1)
Ons is de vraag gesteld: „Is de pluriformiteit der Kerk overeenkomstig Schrift en belijdenis?" Elke vraag omtrent de Kerk is ons welkom en, dus ook deze. Met de Kerk hangt alles saam en dus hoe meer we het eens kunnen worden over het vraagstuk der Kerk, hoe beter het is. Dan baant dat tegelijk den weg tot andere dingen, die allerbelangrijkst zijn en om onze belangstelling roepen, soms schreeuwen. In zes artikelen willen we over bovengenoemde vraag onze gedachten neerschrijven.
Wat hebben: we onder de Kerk te verstaan? En dan zetten we een streep onder dat woord Kerk, omdat we willen vragen: wat zegt dat woord, wat zit er in dien naam?
Het woord Kerk is afgeleid van het Grieksche woord K u r i o s, dat Heer beteekent. De christenen noemden Jezus  K u r i o s, Hem noemende: onze Heere. En de heidenen, toen zij den keizer goddelijke eer gingen bewijzen, noemden den Romeinschen Caesar ook K u r i o s.
Aan het woord  Ku r i o s  zit dus bij de christenen en bij de heidenen de gedachte vast van „goddelijk." En nu noemden de Christenen de gemeente met het woord Kuriakè d.w.z. „wat den Kurios, Jezus Christus toebehoort." Zoo beteekent voor ons nu het woord Kerk: de gemeente van Christus, het huis des Heeren, het eigendom des Heeren enz.
Denken we het woord Kerk als in verband staande met het Nieuw-Testamentische woord ecclesia, dan krijgen we de idee van: saamgeroepen menigte, uitgekozen en uitverkoren geslacht.
In deze combinatie, dat de Kerk is: de gemeente van Jezus Christus, zijnde een door God uitverkoren, saamgeroepen volk, — ligt voor ons een goede aanwijzing wat eigenlijk het wezen van de Kerk is. De H. Schrift zegt dit dan ook op dezelfde manier en in art. 27 Ned. Gel. bel. lezen we: „Wij gelooven en belijden eene eenige algemeene Kerk, dewelke is eene heilige vergadering der ware Christ-geloovigen, alle hunne zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewasschen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door den Heiligen Geest".
Hoe is nu in 't kort de gang van zaken ten opzichte van deze heilige vergadering?
Onder het Oude Testament was die heilige vergadering van geloovigen er reeds. Vóór dat Christus in het vleesch kwam, bestond er al een gemeente des Heeren, een volk van geroepen heiligen. De Heidelb. Catechismus laat dat bemerken als we daar (vr. en antw. 54 lezen: „De Zone Gods heeft uit het gansche menschelijk geslacht zich eene gemeente tot het eeuwige leven uitverkoren, welke Hij door Zijn Geest en Woord in eenigheid des waren geloofs van den beginne der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt".
Van het begin der wereld is de Christus Gods dus bezig Zijn Vader een volk te reinigen en te heiligen, dat straks in de volheid des tijds den Heere als een reine maagd zal worden voorgesteld, om eeuwig te deelen in de zaligheid en Gods eer te vermelden als priesters en koningen.
Onder het Oude Testament was die heilige vergadering van geloovigen er reeds. Onder 't Joodsche volk — niet onder de andere volkeren — had de Heere toen Zijn Kerk, Zijn huis, Zijn volk, Zijn schapen, Zijn kinderen. Maar dat was toen beperkt, naar Gods souverein welbehagen, tot dat ééne volk, uit Abraham gesproten en de Kerk, het volk des Heeren, vond men binnen de grenzen van Kanaan, maar elders niet.
De Kerk onder de Oude Bedeeling was nationaal. Zij bevond zich binnen de grenzen van één bepaald land, maar dan zóó, dat 't Joodsche volk in z'n geheel tot die Kerk behoorde. In Palestina was dus maar één Kerk, met één eeredienst, ongedeeld en ongescheiden. Waarbij we de scheuring van Noord-en Zuid-Palestina, overigens van groot belang, hier stilzwijgend kunnen voor bijgaan, omdat de Kerk als zoodanig één en dezelfde was en bleef.
De Kerk of de gemeente des Heeren onder het Oude Verbond laat zich dus, wat dat betreft, gemakkelijk nader bepalen. Van twee Kerken in Palestina was geen sprake. Eén tempel, één priesterschaar. En een Vorst, die niet de Joodsche religie beleed, die niet tot „de Joodsche Kerk" of niet tot het Joodsche volk behoorde, is eenvoudig ondenkbaar. Kwesties van Staat en Kerk — zóó opgevat — bestonden eenvoudig niet (behalve natuurlijk allerlei tijdelijke of persoonlijke moeilijkheden). In Israël had men een theocratie. God was Koning overal in Zijn land en onder Zijn volk.
Maar onder de Nieuw Testamentische bedeeling komt dat alles anders te staan.
Wat onder de Oude Bedeling begonnen is onder één volk en in één land, dat is nu in beginsel bestemd voor alle landen en alle volkeren, waarvan we de volvoering in beginsel zien, als de Heiland naar den hemel is gevaren en de Heilige Geest was uitgestort. Toen werden de Apostelen uitgezonden heind en ver (iets, wat onder de Oude Bedeeling ondenkbaar was) en het Woord wordt alom gepredikt en overal wordt de Kerk van Christus uitgeplant ; maar op gansch andere wijze dan onder oud-Israël.
Achter alles staat de verkiezing. Heel de Kerk des Heeren van alle tijden komt uit die verkiezing op. Heel de Kerk staat als „het gebouw van Gods gunstbewijzen" van eeuwigheid, in bestek en teekening voor 's Heeren oogen. Maar dan gaat het, bij de uitwerking van Gods raad in den tijd, eerst uitsluitend door het volk van Israël heen, waarbij Hij zich beperkt tot Palestina, maar na de uitstorting van den Heiligen Geest breekt die verkiezing zich baan naar de belofte aan Abraham gedaan, onder alle volkeren en in alle landen en werelddeelen, om in den weg van Woord en Geest de Kerk van Christus alom te doen te voorschijn treden.
Dat alles nu saamgenomen is: de Kerk des Heeren, het lichaam van Christus, dat alzoo tot openbaring komt
Als één geheel hebben we ons dat te denken, want de geloovigen van alle plaatsen hangen niet los aan elkaar, zooals de korrels zand aan den oever der zee. Neen; het is Gods uitverkoren volk, het is het huis des Heeren, het is het lichaam van Christus, waarvan Christus het Hoofd is en de geloovigen van alle plaatsen en alle tijden de leden.
We moeten dus de Kerk van Christus, het volk des Heeren, aan alle plaatsen te voorschijn geroepen en door de kracht des Heiligen Geestes van den dood in het leven overgezet — we moeten die Kerk van Christus, het lichaam van Christus zijnde, ons nooit voorstellen als een hoop bij elkaar gescharreld hout, maar liever als een reuzenboom, met wortel, stam, takken, bladeren. Niet als een bijeengeraapte hoop steenen, met balken en kozijnen dooreengeworpen tot een ordelooze hoop, maar als een wereldgebouw, gefundeerd op den rotssteen Jezus Christus, in den loop der tijden naar 's Heeren gemaakt bestek opgetrokken wordend tot een schoon huis. „Deze Kerk" — zoo zegt art. 27 Ned. Gel. belijdenis — „is geweest van den beginne der wereld af en zal zijn tot het einde toe; als daaruit blijkt, dat Christus een eeuwig Koning is, dewelke zonder onder­danen niet kan".
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJK OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's