Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Twee wetsvoorstellen. 
De Sociaal-democraten, die ontstemd zijn over de geringe voortvarendheid van het Kabinet in zake het vervroegen van het tijdstip van de invoering der leerverplichting voor het zevende leerjaar en die met deze invoering zoo'n groote haast hebben, dat zij niet kunnen wachten tot de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die met ziekteverlof in het buitenland vertoeft, van dit verlof is teruggekeerd, hebben nu voor de tweede maal een eigen voorstel bij de Kamer aanhangig gemaakt, ditmaal om de invoering van de leerverplichting, niet, zooals de regeering zich voorstelt om deze op 1 Juli a.s. in werking te doen treden, maar reeds op 31 Januari 1928 mogelijk te maken.
Met dit tweede wetsvoorstel zal het wel denzelfden weg opgaan als met het eerste initiatief-ontwerp n.l., dat de Kamer het als onnoodig afwijst.
Daarvoor is op het oogenblik te meer reden, nu ook het Antirevolutionaire Kamerlid, de heer Zijlstra, een voorstel heeft ingediend om een anderen maatregel van de bezuiniging op het onderwijs, de z.g. technische herziening der onderwijswet, weg te nemen en wel dat, betreffende de wijziging in de leerlingenschalen, waardoor inzonderheid de kleine scholen worden getroffen. 
De heer Zijlstra heeft bij de indiening van zijn voorstel zich op het o. i. juiste standpunt gesteld, dat indien een verbetering in den financiëelen toestand van het Rijk de gelegenheid biedt om op, enkele maatregelen ter bezuiniging, bij het lager onderwijs terug te komen, dat dit dan in de eerste plaats dient te geschieden ten aanzien van den maatregel, die in de organisatie der school zelf ingreep en daarom het meest werd gevoeld. Dat is de verandering in de leerlingen-schalen. 
Reeds bij meer dan eene gelegenheid hebben wij de aandacht gevestigd op den toestand, waarin vele kleine scholen, scholen met één en twee leerkrachten, meest ten plattelande, verkeeren. De klachten over de bezwaren, welke de 48-leerlingenschaal ondervindt, zijn vooral voor de kleine scholen algemeen en van alle kanten wordt op verbetering ten deze aangedrongen. 
Die toestand zal nu nog verergeren, wanneer zonder wijziging in de leerlingenschaal de langere leerplicht voor het zevende leerjaar wordt ingevoerd.
Hoe de toestand dan worden zal, daarvan kon men onlangs dit lezen: 
Het aantal leerlingen zal bij invoering van het zevende leerjaar stijgen, maar niet steeds zoodanig, dat er een onderwijzer meer door het Rijk vergoed wordt; is dit echter wel het geval, dan wordt die vergoeding, in verband met de teldata van art. 28 der Lager Onderwijswet, pas in het daarop volgende jaar genoten. Het aantal leerkrachten zal dus in het jaar, waarin de eerste toepassing van den zevenjarigen leerplicht valt en het aantal leerlingen der school toeneemt, niet kunnen uitgebreid worden. Nog bedenkelijker wordt dit, indien men er op let, dat de zevenjarige leerplicht voor een groot percentage van de kinderen een leerplicht van 8 jaren beteekent. Voor een groot deel der kinderen wordt de leerplicht met twee jaren, n.l. van zes tot acht jaren, verlengd. De kinderen, die 5 1/2 jaar oud zijn als zij op school komen, zullen, als zij de zevende klasse doorloopen hebben en dan 12 1/2 jaar oud zijn, de school niet mogen verlaten, maar het achtste leerjaar moeten ingaan en de achtste klasse geheel moeten doorloopen. Er zal een achtste klasse komen op alle scholen en de vraag mag worden gesteld, hoe vooral de een-en tweemansscholen deze verzwaring van den toestand zullen kunnen dragen. De toestand wordt voor deze onhoudbaar!
In deze redeneering is geen speld tusschen te krijgen. Zou daarom de leerplicht voor het zevende leerjaar worden ingevoerd, zonder dat wijziging in de leeriingenschaal plaats had, dan zal dit voor de één-en tweemansscholen tot zeer ongewenschte toestanden leiden.  Dat de heer Zijlstra dit alles heeft ingezien, en om aan de gevolgen van een verkeerde school-politiek te ontkomen, zijn wetsvoorstel aanhangig maakte, verdient dankbaarheid en toejuiching.
Het hoofddoel van het wetsvoorstel-Zijlstra is om wijziging te brengen in de leerlingenschaal. Terecht heeft die afgevaardigde begrepen, dat goed onderwijs geven met 48 leerlingen, verdeeld over 7 klassen, met één leerkracht, of met 96 leerlingen, verdeeld over 7 klassen met 2 leerkrachten, onmogelijk is. Uit dien hoofde is de leerlingenschaal, zooals deze in 1924 door den wetgever werd vastgesteld, ten gunste van de vorming van scholen met een geringer aantal leerlingen per leerkracht, gewijzigd.
Bij deze wijziging is van de gedachte uitgegaan, dat de school eerst met drie leerkrachten een normalen stand heeft bereikt, gezien de verhouding van het aantal klassen en het aantal onderwijzers. Zij vertegenwoordigt met deze drie klassen een eigen type.
Een driemansschool naar de schaal, welke het voorstel-Zijlstra beoogt, zal een maximum aantal leerlingen van 135 kunnen verdragen. En aangezien het aantal leerlingen per leerkracht naar beneden kleiner moet zijn dan naar boven, komt de voorsteller voor de eenmansschool tot een maximum van 32 leerlingen, voor de tweemansschool tot de grenzen van 33 en 72 kinderen en voor de school met drie leerkrachten tot een minimum van 73 en een maximum van 135 scholieren. Boven de drie leerkrachten wordt de 50-schaal aanvaard.
Bij deze leerlingenschaal heeft vooropgestaan, dat het gewenscht is, dat de kosten van het onderwijs niet te hoog worden opgeschroefd, gezien de noodzaak, waartoe de financiëele toestand van Rijk en gemeente thans nog noopt.
Vergelijkt men nu de twee voorstellen van wet, het voorstel van den heer Zijlstra en 't voorstel van de Sociaal Democraten met elkander, dan zal, na al hetgeen wij hierboven opmerkten, niet nader behoeven betoogd te worden dat het eerste voorstel van veel hooger waarde is dan het tweede.
Of de regeering bij dezen stand van zaken na de indiening van het wetsvoorstel-Zijlstra het hare, dat bedoelt om de zevenjarige leerverplichting op 1 Juli 1928 in te voeren, zal terug nemen, betwijfelen wij. Intusschen heeft de Kamer nu een keuze tusschen den maatregel betreffende den leer plicht en die ter zake van een wijziging in de leerlingenschaal. De verdienste van het wetsvoorstel van den heer Zijlstra is niet alleen, dat het de Kamer de gelegenheid geeft deze keuze te doen, maar ook, dat de indiening van het voorstel juist op tijd kwam. Aangezien onze lezers het op prijs zullen stellen om de beteekenis van het voorstel-Zijlstra goed te leeren kennen, laten wij hier onder het vergelijkend overzicht volgen, zooals dit bij de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel is gevoegd geworden.
OVERZICHT VAN DE GETALLEN LEERLIN­GEN OP DE LAGERE SCHOOL, WELKE RECHT GEVEN OP DE RIJKSVERGOEDING VOOR EEN BEPAALD AANTAL LEER­KRACHTEN.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's