Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De strafrechtsbeginselen.
Naarmate de mensch zich verder afwendt van de goddelijke inzettingen en van de eeuwige beginselen, die in Gods Woord zijn geopenbaard, naar die mate komt hij dieper af te glijden langs het hellend vlak van ongeloof en revolutie, waarvan het einde ligt in Godverzaking en Godloochening. En wat bij den mensch plaats grijpt, wordt ook gezien bij de naties en bij de volken. Frankrijk tijdens de revolutie van het jaar 1789 en Rusland als verdediger van het Communisme en het Bolsjewisme, zijn twee bakens in zee. Dat hellend vlak treft men aan op alle levensterreinen, zoo op het terrein van de Kerk en den Staat, als op dat van de Maatschappij, om slechts deze drie te noemen.
Maar ook geldt hetzelfde bij de levenskringen in engeren zin. Men neemt het afglijden waar in den kring van het gezin, van de school, van den arbeid, evenals in die van het gezag, het huwelijk, het recht. Vooral op het punt van het recht en meer in het bijzonder van dat onderdeel, dat zich bezighoudt met het strafrecht, wordt een felle strijd gestreden tusschen hen, die de moderne rechtsbeginselen voorstaan en hen die de christelijke rechtsbeginselen belijden. Vooral trekt het vraagstuk van straf en schuld de bijzondere belangstelling.
Naar de moderne strafrechtsbeginselen leeraren, is de misdadiger het product van zijn aanleg, bij hem is geen spoor aanwezig van schuld of verantwoordelijkheid, en dientengevolge heeft hij niet het minst schuld aan zijne handeling. Het misdrijf, dat begaan werd, was het gevolg van des daders ziekelijken aanleg en toestand en dus niet anders dan een maatschappelijk verschijnsel.
Niet de zonde is de oorzaak van het misdrijf, maar de verschillende ongunstige maatschappelijke omstandigheden drijven aen mensch tot misdrijf. De maatschappij alzoo de schuld van het misdrijf. Verbeter de maatschappij — zoo zegt men — en een van de grondoorzaken, die het misdrijf tengevolge hebben, zal zijn weggenomen.
Uitgaande van dit beginsel is er voor de Overheid dan ook geen reden om den misdadiger te straffen. Is de Overheid toch gedwongen straf op te leggen, dan geschiedt dit ter beveiliging van de maatschappij, waarbij dan rekening moet worden gehouden met de belangen van den schuldige, die als zieke wordt beschouwd. Zijn straf moet een opvoedend karakter dragen. Van de vergeldingsleer moeten de voorstanders van de zoogenaamde „nieuwe richting" in het strafrecht natuurlijk niets weten. Zij hebben, met wat God in de Heilige Schrift op dit punt verordent, afgerekend. Dat God, die de maatschappij in het leven riep, en die ter handhaving Zijner gerechtigheid en tot instandhouding der maatschappij aan de door Hem ingestelde Overheden opdroeg den schuldigen misdadiger te straffen ter vergelding van het bedreven kwaad, is een verouderde theorie, waarmede de strafrechter van onzen tijd niets meer van doen heeft. En daarom moeten de wetten worden gewijzigd. De oude inzichten moeten door de nieuwe denkbeelden worden vervangen.
In bijzondere mate betreft dit de doodstraf, die nog in Nederlandsch-Indië wordt in stand gehouden en toegepast. Tegen die barbaarsche doodstraf wordt felle actie gevoerd, waaraan alle man van de moderne levensbeschouwing deelneemt. De vergeldingsidee moet van de baan. Gelukt deze poging en wordt het pleit door de voorstanders der „nieuwe richting" gewonnen, dan blijft van het strafrecht niets over.
Wij vestigen op deze dingen de aandacht, nu Minister Donner de omwerking van ons straffenstelsel dezer dagen ter hand heeft genomen en een wetsontwerp bij de Tweede Kamer indiende. Met het oog op hetgeen wij hierboven schreven, zal de afdoening van de wetsvoordracht van de zijde der voorstanders van de moderne strafrechtsbeginselen wel niet zonder hevigen strijd plaats hebben. Laat ons christenvolk wakker zijn, wijl het gaat om de grondslagen van ons strafrecht.

De Antirevolutionaire politiek
is
Christelijke politiek. (I)
Men heeft een exemplaar, in geel jasje gestoken, in onze brievenbus gestopt; en zoo ligt voor ons „Gemeene gratiepolitiek en christelijke politiek". Rede, uitgesproken door ds. C.A. Lingbeek, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, op de jaarvergadering der H.G.S., gehouden op 20 April 1927, te Utrecht. 't Staat toch maar deftig: „lid van de Tweede Kamer"; en we moeten zeggen: ds. Lingbeek heeft 't op z'n ouden dag toch maar gesnapt! Lid van de Tweede Kamer, lid van de Prov. Staten, lid van den Gemeenteraad in Den Haag, emeritus-domlné, die met een vrijkaart 1ste klas overal heen kan trekken om te preeken — — — wat wil men nog meer? En dan een soort ,,Deputaten-rede" a la dr. Kuyper. Maar dan natuurlijk nu tegen dr. Kuyper gericht en tegen de Anti-rev. Staatspartij! Had ge ook maar iets anders verwacht?
We moeten eerlijk zeggen, dat nooit een rede ons zóó tegengevallen is als deze „groote" politieke redevoering van ds. Lingbeek. Dat zeggen we werkelijk niet uit antipathie, maar dat meenen we eerlijk. 't Is een rede, waar eigenlijk niets in staat. Als men denkt: nu zal het komen, dan is 't uit!
De titel zegt al, dat de H.G.S. „Christelijke politiek" heeft, maar dat de Antirevolutionaire Staatspartij „gemeene gratie-politiek" voorstaat. En dat is nu weer het infame, dat ds. Lingbeek voor de zooveelste maal (want hij heeft eigenlijk maar één pijl op z'n boog) tegen beter weten in leugens vertelt. Tegen beter weten in. Want het is hem nu zóó dikwijls voorgelegd, dat hij nu niet meer zeggen kan: „ik heb het niet geweten". De bewering is weer, dat de Antirevolutionaire Staatspartij „de Overheid alleen maar bindt aan het natuurlijk licht"; dat is dan „gemeene gratie-politiek". De H.G.S. bindt de Overheid aan Gods Woord — dat is dan „christelijke politiek".
De „gemeene gratie-politiek" der hedendaagsche Antirevolutionairen is niet oorspronkelijk Antirevolutionair — zegt ds. L. dan op blz. 1. Groen, de grondvester der Antirev. Partij, leerde wat anders! Het Evangelie Gods was hem tot leidstar, maar de tegenwoordige Antirev. Partij heeft „het boek der schriftuurlijke Openbaring Gods voor de Overheid rechtstreeks gesloten" (blz. 2). De Overheid heeft — zoo staat in „Ons Program", zegt ds. L. — enkel op grond van het natuurlijk licht, in hare publieke handelingen God te eeren.  Daarbij spreekt dr. Kuyper niet van de Overheid in 't algemeen, maar bepaaldelijk van de Overheid in een christenland. Om de andere Overheden bekommert dr. K. zich niet.
En ook in een christenland, dat door het licht des Evangelies werd beschenen, wordt de taak der Overheid dan beperkt tot wat het natuurlijke licht der rede leert. (blz. 2). Waarbij ds. Lingbeek dan op blz. 2 en 3 een wonderlijken zwaai gaat nemen, om er op te wijzen, dat de Antirev. Partij ook wel zooiets van Gods Woord in betrekking tot de Overheid zegt, maar dan is het bij de A.R. „alleen en bloot in hun consciëntie als menschen, niet rechtstreeks, officieel, in hun ambt als Overheid" dat ze aan Gods Woord gebonden zijn. „En dus blijft de leer van dr. K., dat voor de Overheidspersonen in hun consciëntie wèl geldt de eisch van het Woord, maar dat voor de Overheid, niet in de consciëntie maar rechtstreeks, alleen geldt wat de gemeene gratie ons leert omtrent den wil des Heeren". „Wij meenen dus van de politieke beginselen der Antirevolutionairen te mogen blijven spreken als van gemeene gratie-politiek" (bl. 3)
Natuurlijk mag ds. L. dat blijven doen.
Als hij er plezier in heeft voortdurend wit zwart te noemen, welnu, laat hij 't dan maar doen. Die kleurenblind zijn, loopen er dan natuurlijk in. Maar die nog onderscheidingsvermogen hebben zeggen: „die man is de kluts kwijt! want wie noemt er nu wit zwart? Geen enkel verstandig mensch!" De zaak waar het intusschen om gaat is belangrijk genoeg om er even over te spreken.
De A.R. noemt met artikel 36 de Overheid Gods dienaresse. Overal is de Overheid Gods dienaresse. Dat is geen nationale, maar een internationale belijdenis. De Dooperschen wilden daar niets van weten, maar de Gereformeerden wel en de Antirevolutionairen ook. De Overheden zijn hun dienaren Gods „tot straf wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dergenen, die goed doen". 1 Petr. 2 vers 13, 14. (Rom. 13 vers 5). Voor den Antirevolutionair hangt boven het hoofd van de regeerende Vorsten, die op den troon den scepter zwaaien, de fijnkostbare kroon met opschrift: Gratia Deï, bij de gratie Gods! „Door Mij regeeren de Koningen en stellen de vorsten gerechtigheid", spreekt de Heere. Naar Zijn vrijmachtig bestel heeft Hij den volkeren koningen en tronen gegeven om geregeerd te worden ten goede, waarom men den Overheden zal onderworpen zijn in gewilligheid, niet alleen om der straf, maar ook om der consciëntie wil. Daarom wilden onze Vaderen ook niets weten van dat anarchistisch-nihilistisch-communistisch streven der Wederdoopers. God heeft de Overheden gegeven en daarom zal men hen eeren. Maar dan moeten de Overheden ook naar Gods Woord luisteren en naar Gods wet handelen, zijnde de regel voor regeering en bestuur. Daarvoor moet de Overheid acht geven op Gods stem in de natuur, Gods stem in de geschiedenis, Gods stem in het geweten — bovenal Gods stem in Zijn geopenbaard beschreven Woord. Neutrale staatkunde is een uitvinding van het liberalisme, dat vrij wilde zijn van de openbaring Gods, om zich in dienst te stellen van de menschelijke rede en dan ieder in naam van die vrijheid te knechten. Dan moet de Overheid godsdienstloos zijn, of althans van haar godsdienst niets laten blijken, dan dat zij tegenover de Schriftuurlijke en nationaal-christelijke waarheden staat en vol ijver is voor allerlei moderne ideeën!
Dat is dan neutraal!
De Gereformeerden hebben altijd anders geoordeeld, 't Is hun nooit een onverschiillige zaak geweest, hoe het gaat met het burgerlijk, met het staatkundig leven in het midden van eigen land, in het midden van andere landen. En de Gereformeerden hebben er naar gestaan te verkondigen en te handhaven, dat de Overheid, hier en elders, Gods dienaresse is.
Calvijn schreef daarom ook aan den allerchristelijksten koning der Franschen: ,,deze zaak gaat U aan, o Koning, waarbij Gij te weten hebt in het bestuur van het rijk een dienaar Gods te zijn; want hij, die niet regeert met het oogmerk om aan Gods eer dienstbaar te zijn, regeert niet over een koninkrijk, maar over een rooversbende. Voorts dwaalt hij zeer, die eene langdurige welvaart zijns rijks verwacht, dat door den rijksstaf Gods, dat is, door Zijn heilig Woord, niet geregeerd wordt".
Op het voetspoor van Calvijn en Groen heeft de Antirevolutionaire Staatspartij in 1878 in haar Program verklaard: „dat God Nederland als een Protestantsche natie heeft doen geboren worden onder invloed der Hervorming, omstreeks 1572".
Nederland een Protestantsche natie. „En, waar Nederland dit volkskarakter, onder Oranje geleid, onder invloed der Hervorming ontving, wenscht de Antirevolutionaire of Christelijk Historische Partij, overeenkomstig den gewijzigden volkstoestand, dit volkskarakter in een vorm, die aan de behoeften van onzen tijd voldoet, te ontwikkelen". Zóó luidt artikel 1 van „Ons Program". Nederland dus een Protestantsche natie. Waarbij de A.R. met Groen zegt, dat de wetgever, vooral de Grondwetgever, daarmee moet rekenen, waarbij het Evangelie als de hoogste Landswet moet worden erkend. („Narede" van Groen, blz. 159).
Want — zoo staat in artikel 2 van „Ons Program": „noch in den volkswil, noch in de wet, maar alleen in God vindt zij de bron van het souvereine gezag en verwerpt mitsdien eenerzijds het beginsel van volkssouvereiniteit; terwijl zij anderzijds de souvereiniteit van Oranje eert, als onder de leiding Gods in onze geschiedenis geworden; door de mannen van 1813 in den Nederlandschen Staat tot ontwikkeling gebracht; en door de grondwet als zoodanig bevestigd".
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's