Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een zonderlinge conclusie.
Een zonderlinge conclusie. Er wordt tegenwoordig in het parlement — men vergeve ons de uitdrukking — heel wat gesold met de „Gereformeerde Vade­ren". Haast geen onderwerp is in de Tweede Kamer in bespreking, of het wordt, zoo althans de Staatkundig Gereformeerden aan het debat deelnemen, door dezen getoetst, aan wat in den tijd der Reformatie daarover werd gezegd of gezwegen.
Dat men bij deze wijze van doen, soms tot zeer zonderlinge conclusies komt, bleek nog dezer dagen bij de behandeling van de motie der Sociaal-Democraten tot wettelijke voorziening in den noodvan de ouden van dagen. Zooals bekend is, zijn bij de wet regelingen getroffen, ter voorziening in de behoeften bij werkloosheid, bij invaliditeit en bij ouderdom benevens bij het krijgen van een ongeval. Deze sociale verzorging bleek noodig, doordat het bedrijfsleven in den loop der tijden zich zóó wijzigde, dat naast een klein aantal werkgevers zich een breeden stand van arbeiders ontwikkelde.
Geheel anders waren deze toestanden in de 16de, 17de en 18de eeuw, in den tijd der gilden, toen het regel was, dat de gezel, die zijn leerjaren had doorgemaakt, ten slotte een plaats kreeg in de corporatie van de meesters. Maar wat in de hier genoemde eeuwen regel was, werd in de 19de en 20ste eeuw mede ten gevolge van den sterken groei der bevolking, uitzondering. In onzen tijd is het norm, dat de arbeider, die als jongeling de fabriek binnentreedt, als hij oud geworden is, de werkplaats eveneens als arbeider verlaat.
Het is dan ook te dwaas, om het sociale leven van heden te vergelijken met dat van 2 en 3 eeuwen geleden.
De Fransche revolutie bracht in de zaken een geheelen ommekeer.
Dat in den tijd van onze Gereformeerde Vaderen voor de armen en de maatschappelijk ellendigen werd gezorgd, ja zelfs goed werd gezorgd, is bekend. Het aantal dezer lieden was toen echter zeer gering. Ook weten wij, dat in de dagen der Reformatie het diaconaat zijn bloeitijd beleefde. Maar om nu op grond van het feit, dat onze Vaderen de armen en de behoeftigen bedeelden, den geheelen stand van arbeiders, die toen zelfs nog niet in den vorm bestond, waarin wij hem kennen, voor zoover deze werknemers zich geen kapitaal konden bezorgen, in onzen tijd onder de armenzorg te brengen, lijkt ons wel wat heel kras. En in die positie van armlastigheid en pauperisme willen de Staatkundig Gereformeerden de arbeiders en de met hen gelijkgestelden, die niet meer in staat zijn om te werken, terugvoeren.
De wettelijke voorzieningen bij invaliditeit en bij ouderdom benevens de maatregelen, welke zijn vastgesteld ten behoeve der werkloozen en van hen, die door een ongeval werden getroffen, moeten weg en voor de bedeeling plaats maken.
Op welke wijze de millioenen ten dienste van de armenzorg wekelijks zouden moeten worden bijeengebracht, dat is voor de Staatkundig Gereformeerden een zaak van weinig beteekenis. Daarover bekommeren deze politieke menschen zich niet. Men moet zich tevreden stellen met de verzekering, welke van die zijde op 25 Mei 1928 in de Tweede Kamer werd gegeven, dat: indien elke Kerk maar haar leden verzorgde, een groot deel van het probleem zou zijn opgelost.
Alle tegenspraak moet hier op grond van de practijk onzer Vaderen ten eenenmale worden uitgesloten. Het is jammer, dat de proef, om op deze wijze het sociale vraagstuk op te lossen, niet eens kan worden genomen. Dan zouden de Staatkundig Gereformeerden voor goed zijn genezen. Zij zouden beter dan nu begrijpen, dat het leven van den arbeid in onzen tijd niet vraagt om bedeeling, maar om recht.
De arbeider, die zijn geheele leven in het, zweet zijns aanschijns heeft gezwoegd ten einde met Gods hulp voor het gezin het brood te verdienen, zou bij invaliditeit en bij ouderdom zijn toevlucht moeten zoeken bij de armenzorg. Het is onbegrijpelijk, hoe men deze stelling kan verkondigen en dan nog wel op grond van wat onze Gereformeerde Vaderen te dien aanzien zouden hebben geleerd.
Nog eens: het standpunt van de Staatkundig Gereformeerden en hun beroep op de mannen der Reformatie lijkt ons wonderlijk. Daarom wil het ons voorkomen, dat men met het doen van een beroep op of het verwijzen naar de Gereformeerde Vaderen, vooral op sociaal terrein heel voorzichtig moet zijn. De tijden en omstandigheden, waarin en waaronder die mannen leefden, waren geheel andere, dan die van 't huidige oogenblik. Gaat men niettegenstaande dit feit toch achter hen schuil, dan doet men den Gereformeerden Vaderen onrecht aan.

Rehoboth.
Het wetsontwerp houdende voorzieningen tegen besmettelijke ziekten is de vorige week in veilige haven gebracht. Toch scheelde het maar een haar of de zaak had nog schipbreuk geleden. Op het laatste oogenblik, voor dat de eindstemming over het wetsontwerp plaats had, kwam van Sociaal-Democratische zijde een voorstel om de beraadslagingen weer te openen.
Men kon zich er nog niet overheen zetten, dat de Kamer destijds zich had vereenigd met het amendement-Bijleveld, dat tot doel had, de vrijstelling van inenting wegens gewetensbezwaren in de wet op te nemen.
Ter vergoeding nu van hetgeen de antirevolutionairen van de Kamer hadden weten te verkrijgen, kwam de socialistische afgevaardigde, mevrouw de Vries—Bruins, met het voorstel om ter versteviging van de vaccine aan de herinenting in de wet een plaats te geven, met de bedoeling, dat in tal van gevallen de revaccinatie zou moeten plaats hebben. 
Om dat voorstel in behandeling te krijgen, dienden de beraadslagingen over het wetsóntwerp te worden heropend. Gelukkig liet de Kamer zich voor den eisch, die de geheele linkerzijde te wapen bracht, niet vinden. Daarop nam de Kamer het wetsontwerp aan met 42 tegen 35 stemmen. Zal nu ook de Eerste Kamer zich met het wetsontwerp vereenigen en komt daarna de Wet in het Staatsblad, dan zal dit de overwinning zijn, welke na moeizamen strijd werd verkregen, dat de indirecte vaccinedwang is afgeschaft geworden.
De gemoedsbezwaarde tegen de vaccinatie zal, zoo hij de vaccinatie voor zijn kind, niet wenscht, maar toch dit kind de school wil laten bezoeken, zich tot den burgemeester hebben te wenden om in diens handen den eed af te leggen, dat hij tegen de inenting bezwaren heeft. Over dezen afloop van zaken verheugen wij ons in niet geringe mate. Wij laten dan ook den bitteren toon, welke in het orgaan van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, de Saambinder, gehoord wordt, voor wat hij is.
Daarin wordt gehandeld van den eisch, welke de Wet stelt ten aanzien van het afleggen van den eed en van deze gelegenheid werd gebruik gemaakt om deze verdachtmakende woorden tot de antirevolutionairen te richten:
Stel u voor een sarrenden antirevolutionair, die als burgemeester deze menschen (die den eed afleggen) eens krijgen wil; en tegenover zulk een heer, eenvoudige menschen, die omdat zij in de waarheid zijn onderwezen niet durven vaccineeren, maar ook niet licht den eed afleggen. Wie gevoelt niet het bezwaar.
Tegenover zulken laster is het beste, het stilzwijgen in acht te nemen. De haat, welke uit 't stuk spreekt, wondt meer de lezers van De Saambinder dan ons. Wij, voor ons, danken God voor de ruimte, welke de Heere maakte en waardoor de indirecte vaccinedwang tot het verleden behoort.

Drie dingen.
     Zoo is 't velen.
Drie dingen drukken mijn gemoed;
Het eerste is: dat ik sterven moet.
Het tweede drukt mij nog veel meer;
Dat ik niet weet, den tijd wanneer.
Het derde drukt mij bovenal,
Dat ik niet weet, waar 'k varen zal.

     Zoo moet 't zijn.
Drie dingen troosten mijn gemoed,
Mij reinigt Jezus Christus' bloed.
Het tweede troost mij nog veel meer
't 'Zij 'k leef of sterf, 'k behoor den Heer!
Het derde troost mij bovenal
'k Weet, dat ik zah\lig worden zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juni 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juni 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's