Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE GEREFORMEERDE KERKORDE of HOE 't IN DE KERK DES HEEREN MOET TOEGAAN. (22)
Over het derde deel van het Doopsformulier nu nog een en ander. Dit derde deel wordt het ritueele genoemd, omdat het hier, na de uiteenzetting en de verdediging van de stukken van den Kinderdoop, komt tot de plechtige handeling: tot het stellen en beantwoorden van de vragen, tot de doopsbediening zelf, voorafgegaan door gebed en gevolgd door dankzegging.
Eerst dan het gebed.
Aan het gebed gaat de opwekking vooraf, om het aangezicht des Heeren te zoeken (welke opwekking of inleiding van Micron is), opdat het Sacrament als heilige handeling mag worden verricht tot eere des Heeren, tot onzen troost en tot stichting der gemeente.
God moet in deze de eere ontvangen, dat Hij als de God aller genade en de God des verbonds in Jezus Christus alzóó tot de kinderen der geloovigen wil komen, om ze te voorzien van het teeken des verbonds en ze als Zijne kinderen aan te nemen.
Dan ligt er ook troost in voor de gemeente, met name voor de ouders, die het mogen aanschouwen dat hun kind het teeken van Gods verbond, het merk- en veldteeken van Jezus Christus ontvangt en zich van Gods hulpe en zegen in het werk der opvoeding en onderwijzing hunner gedoopte kinderen mogen verzekerd houden. Dan is het ook tot stichting der gemeente, daar zij in den doop het bewijs van Gods liefde en trouw over de kinderen der gemeente zien mag en alzoo mag vertrouwen dat Jezus Christus Zijn Kerk in stand zal houden en bewaren ten einde toe. Hoe meer hier de gemeente zich rondom den Christus Gods mag scharen, om voor ouders en kinderen alles van Hem te verwachten, die met Zijn dierbaar bloed verzoening heeft aangebracht om een arm zondaarsvolk van alle plaatsen van 's Heeren heerschappij bijeen te vergaderen en op te bouwen als Zijn gemeente, hoe beter het voor de Kerk is.
De Kerk, die den Doop verstaat, gaat niet verloren.
Het gebed, waartoe de gemeente zich schikt voor de doopsbediening en dat uit de Zurichsche liturgie is overgenomen, begint met de vermelding van twee typische gebeurtenissen, onder de Oud-Testamentische bedeeling, afbeeldende den Doop; en wel: de behoudenis van het huisgezin van Noach, bestaande uit acht zielen; èn het droogvoets doorgaan van Israël door de Roode Zee.
Hierover is verschillend geoordeeld. In het Paltzische formulier, waar deze historische herinneringen in voorkwamen als typen van den Doop, bleven zij later niet staan, daar men ze er uit verwijderd heeft. Wij behielden ze.
Wel is onder ons meer dan eens gezegd, dat ze beter in het Formulier zelf konden worden opgenomen, dan dat ze in het gebed worden opgenoemd. (O.a. Dr. Kuyper in De Heraut, no. 1043). Maar wie 't voorstelt, dat deze historische feiten best gemist kunnen worden, heeft het mis. En „terecht heeft de gemeente" — zegt dr. Kuyper in hetzelfde verband waarin hij zegt, dat de vermelding misschien beter in het Formulier kon staan dan in 't gebed — „terecht heeft de gemeente, en wij met haar, er tegen geprotesteerd, dat uit het gebed vóór den Doop door zoo menig predikant de aanhef over Noach en Farao werd weggelaten. Die weglating toch deed vermoeden, dat de prediker óf de feiten van den zondvloed en de Roode Zee niet aannam, óf er de symboliek van den Doop in ontkende". Om de symboliek, om de sprekende uitbeelding en schoone vergelijking in betrekking tot den Doop, mogen deze historische feiten niet worden verwaarloosd en weggemoffeld.
„Wij loven het, dat in het doopsgebed God de Heere, de almachtige en eeuwige God, wordt aangeroepen, als die machtige God, die, in Zondvloed en Roode Zee beide. Zijn tegelijk doodende en reddende wondermacht vol majesteit geopenbaard heeft" (Dr. Kuyper in De Heraut, no. 1043). Niemand kan tegen de inbrenging van deze ontzaglijke historische momenten in het gebed bezwaar hebben. Alleen zou kunnen gevraagd worden of de uitvoerige ontleding dezer gebeurtenissen in het gebed op haar plaats is.
Op zichzelf is het vermelden van de wonderen des Heeren in het gebed Schriftuurlijk. En in David zien we, hoe het in het opnoemen van de groote daden des Heeren echt aanbidding bij hem wordt. De Heere wordt groot en de bidder knielt dan in aanbidding neer, z'n ziel uitstortend in de herinnering van Gods wonderen. En zoo gaat het ook in het doopsgebed. De heerlijke dingen van den Doop brengen den bidder in vervoering en aanbiddend grijpt hij terug naar de groote en wondere daden des Heeren, in het midden van het oude Bondsvolk betoond en in de dagen van ouds verricht en dan klimt hij langs dien gewijden weg op tot het heden, om ook nu groote dingen te aanschouwen, waarvoor de Heere te prijzen is. Hoe verheffend, hoe geestelijk rijk is de gedachte, dat de gemeente voor het kind, dat daar gedoopt zal worden, denzelfden God aanroept, die naar Zijn streng oordeel de ongeloovige en onboetvaardige wereld met den zondvloed gestraft en den geloovigen Noach met zijn gezin van acht zielen, naar Zijn groote barmhartigheid behouden en bewaard heeft.
Hoe troostend en stichtend is de gedachte, dat de God van dit kind dezelfde is, die den verstokten Farao met al zijn volk in de Roode Zee verdronken en Israël droogvoets daardoor geleid heeft. Uit zulk een aanbidding moet wederkeerig kracht afvloeien in het eigen hart. De vrijmoedigheid des gebeds moet er door worden aangevulird.
Het is er mee als met de aanroeping van God als den God van Abraham, Izaak en Jacob. De historie is hier de pleitgrond. Wat God eens gedaan heeft, is waarborg voor wat Hij ook nu doen kan en doen zal. Ook schuilt — zegt dr. B. Wielenga in „Ons Doopsformulier", blz. 180 — in deze aanspraak de treffende gedachte, dat de Doop wel een Nieuw-Testamentische instelling is, maar dat hij toch reeds wortelt in de Oude Bedeeling. En terecht merkt prof. Biesterveld in „Het Gereformeerd Kerkboek" blz. 198 op, dat door de vermelding dezer twee typen de éénheid gekarakteriseerd wordt van het nieuwe en het oude verbond.
Het is een schoon voorbeeld van de continuïteit (onafgebroken gang) der openbaring. Het is een bewijs van de evolutie (ontwikkeling) in de dingen van Gods Koninkrijk.
Wat het formulier dus te dezer plaatse — zegt ds. Wielenga — in den vorm te kort schiet, wordt ruimschoots door den zinrijken inhoud vergoed. Met dit oordeel zijn wij het meer eens, dan met de wat schampere en sarcastische beschouwing, welke dr. H.H. Barger ten beste geeft in zijn „Ons Kerkboek", 2de druk, bladz. 211.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's