Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE  OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE GEREFORMEERDE KERKORDE of HOE HET IN DE KERK DES HEEREN MOET TOEGAAN. (34)
Als Joh. a Marck zoo betoogd heeft, dat de Doop aan de kinderen der Christenen (die overigens door niemand zijn te onderkennen of het waarlijk geloovigen zijn of niet, daar dat aan den Heere ten slotte alleen bekend is, blz. 15) bediend moet worden, op grond van het genadeverbond, waarbij de kinderen der geloovigen van de ongeloovigen (die door belijdenis en leven buiten de Kerk staan) afgescheiden worden en uitwendig in Christus geheiligd zijn, waarbij de Doop geenszins geschiedt op grond van de veronderstelde wedergeboorte of wat ook — dan betoogt hij verder, dat we nu niet bij die uitwendige heiliging in Christus moeten blijven staan, alsof we daarmee aan het eind der dingen zijn.
Dat wil — zegt hij — het Doopsformulier óók niet.
„Het is" — zegt hij, bladz. 17 — „het is echter van bekendheid, dat in Christus te zijn en in Hem geheiligd te zijn meer bizonder betrekking heeft op de ware geloovigen alleen. Die worden dan ook in de Apostolische aanspraken, tot al de uitwendig geroepenen gericht, door een liefdeoordeel, „heiligen" genoemd".
„Hierbij kan ik niet ontkennen" — zegt Joh. a Marck bladz. 17 — „dat het formulier des Doops uitdrukkingen gebruikt, die zeker verder gaan dan de uitwendige heiliging in Christus, en waarmee dan ook de uitdrukking „heiliging in Christus" moet worden vergeleken, om des te juister de beteekenis te verstaan. Te meer omdat daar door de reden voor de bediening des Doops aan de kinderen ontleend aan hunne „heiliging in Christus" des te krachtiger wordt. Want zijn de kinderen der geloovigen niet slechts uitwendig geheiligd, maar komt hun ook de ware innerlijke genade toe, die door den Doop beteekend en verzegeld wordt, zoo is het des te zekerder dat zij daarom ook behooren gedoopt te worden, dewijl de Doop daar een teeken en zegel van is, wijl anders de Doop minder gepast en nuttig voor hen zoude zijn en tegen zijn eigenlijke beteekenis in, maar te houden zoude zijn voor eene bloote leuze van het Christendom. Nochtans betuigt en verzegelt zij den gedoopten benevens de genade van Vader en Geest, ook de afwassching der zonden door Jezus Christus, en zij is zulk een zegel en ongetwijfeld getuigenis, dat wij een eeuwig verbond der genade met God hebben, of eene ordening Gods om ons en ons zaad Zijn Verbond te verzegelen.
Voorts wordt er in dit Doopsformulier gezegd dat onze jonge kinderen wederom in Christus tot genade aangenomen worden, en dat men de jonge kinderen als erfgenamen van het rijk van God en Zijn Verbond doopen zal. Ook bidden wij volgens dit formulier, dat God deze kinderen genadiglijk wil aanzien en door Zijnen Heiligen Geest Zijnen Zoon Jezus Christus inlijven".
„Ja, volgens de dankzegging na het formulier, hetwelk" — zegt Joh. a Marck, blz. 18 — „echter sinds lang buiten gebruik gesteld is, danken wij onzen barmhartigen God en Vader, dat Hij ons en onze kinderen, door het bloed Zijns lieven Zoons Jezus Christus, alle onze zonden vergeven en ons door Zijnen Heiligen Geest tot lidmaten Zijns eeniggeboren, Zoons en alzoo tot Zijne kinderen aangenomen heeft, en ons datzelve met den Heiligen Doop verzegelt en bekrachtigt".
„Het blijkt dus duidelijk" — zegt Joh. a Marck bladz. 18 — „uit alle deze aanhalingen, dat er door de heiliging der kinderen in Christus veel meer wordt beteekend, dan dezelver bloote uitwendige afzondering van de kinderen der ongeloovigen".
„Derhalve oordeel ik, dat deze heiliging der kinderen in Christus ook met betrekking tot de geestelijke en zaligmakende genade hier bedoeld wordt, even zeker als de andere uitdrukkingen in dit formulier hiertoe behooren. Toch hebben wij er ons over te verwonderen, dat omtrent dit laatste punt geene bezwaren worden geopperd".
„Het zal goed zijn" — bladz. 20 — „dat men de heiliging ook hier in hare breede beteekenis opvat, om des te beter in overeenstemming te geraken met andere uitdrukkingen in het formulier en om des te beter den doopelingen en doopheffers ten troost te verstrekken.
Doch nu is het de vraag of dit aan alle onze kinderen toekomt?
Zulks vind ik geenszins in het formulier uitgedrukt, aangezien er van onze kinderen alleen en onbepaald gesproken wordt".
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE  OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's