Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

DE GEREFORMEERDE KERKORDE Of HOE HET IN DE KERK DES HEEREN MOET TOEGAAN. (35)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Joh. a Marck vestigt er de aandactit op (blz. 20) dat het gewoonte is om op een „onbepaalde wijze" te spreken over zaken, die volstrekt „niet algemeen" zijn. Dat doen we op burgerlijk terrein; dat doen we ook op godsdienstig gebied, zegt hij. De zaak zelve wordt dan wel degelijk genoemd en in de spreekwijze wordt het voorgesteld alsof allen die zaak deelachtig zijn, terwijl toch inderdaad dat geenszins het geval is.
Voorbeeld: Er wordt gezegd, dat de inwoners van zeker land, de burgers van zekere stad, de menschen van zeker dorp, groot of klein zijn, verstandig of dom, vriiendelijk of norsch, rijk of arm, moedig of laf, sterk of zwak, enz. Dan zal toch niemand het zoo opvatten, alsof alle menschen en alle kinderen verstandig of dom, rijk of arm zijn, enz. Men zal toch terstond verstaan, dat zulks toch van sommigen, misschien van velen, doch geenszins van allen gezegd kan worden.
Neemt nu zulk een voorbeeld op geestelijk gebied.
Stelt, dat er gezegd wordt: de heidenen, de koningen, de vorsten, de rijken, de slaven, de vrouwen enz., zijn onderdanen van het Koninkrijk van Christus en deelgenooten van Zijne zaligheid. („Ja, elk der vorsten zal zich buigen en vallen voor Hem neer; Al 't heidendom Zijn lof getuigen" enz. „De stedelingen zullen bloeien" enz. Psalm 72).
Wie is nu zóó onkundig, dat hij zoodanige uitdrukking in den meest uitgebreiden zin voor allen zou opvatten? Gaat het hier niet om de belofte Gods, die dan vervuld zal worden aan degenen, die Hij roepen zal en die Hij als onderdanen van Jezus Christus door hartveranderende genade zal inlijven? Zóó is de heiliging in Christus, welke de Heere als de God des Verbonds wil toezeggen en toepassen, geenszins ook aan alle onze kinderen eigen.
En men moet niet zeggen, dat deze onbepaalde uitdrukking toch toepasselijk moet wezen op die kinderen, welke op het punt staan gedoopt te worden, na de beantwoording der vragen, want het is inderdaad niet zoo. Niemand weet zulks ook. En al zijn er, die het zoo denken, dan is het bij dezulken een begeeren, een menschelijk begeeren en hopen, wat geenszins zoo zeker is als een deel van ons geloof (blz. 21). En terwijl de menschen nu ook aan den anderen kant geenszins weten of deze kinderen van de ware genade zijn uitgesloten, zoo voegt het hun op grond van Gods belofte hun kinderen te laten doopen als kinderen die tot het Verbond behooren, hoewel zij niet verzekerd zijn van hunne genade. Niemand dan God alleen weet van den innerlijken staat der kinderen ieder in 't bizonder; Hij alleen weet het eeuwig en onveranderlijk voornemen des Almachtigen omtrent hen; en aan Hem moeten we dat ook overlaten, onder naarstige achtgeving op alles wat Hij in Zijn Woord ons voorgeschreven heeft.
Uit het doopsformulier is het duidelijk te verstaan, dat er niet gesproken wordt van alle kinderen in 't bizonder, hoofd voor hoofd en hart voor hart; er wordt alleen gesproken in het midden van de gemeente van Christus door geloovige ouders van „onze" kinderen, zonder eenige verdere bepaling. En ook als er staat „deze" kinderen in de vragen in het gebed en in de dankzegging, is toch altijd gedacht aan de ouders, die staan in het midden der gemeente en die als geloovige ouders hun kinderen, hun zaad, den Heere voorhouden naar eisch van Zijn Verbond.
Joh. a Marck (wiens woorden wij boven niet letterlijk hebben weergegeven, daar wij meenden op deze wijze met minder plaatsruimte te kunnen volstaan!) schrijft dan nog een en ander over „den tijd der heiliging der kinderen der Christenen", welke in de vraag niet als toekomstig, maar als tegenwoordig of als verleden schijnt bedoeld te worden (blz. 22—23). En zegt daarvan ten slotte (blz. 24): Wat 't meest mij waarschijnlijk, zoo niet 't zekerst, voorkomt, is, dat in die woorden, dat zij in Christus geheiligd zijn, in betrekking tot den tijd niet zoozeer gedoeld wordt of gedoeld kan worden op de directe uitwerking in de kinderen, dan wel op de verkrijging dier genade door Christus, die te Zijner tijd voor zoovele eeuwen reeds teweeggebracht is. Daarom zegt de Apostel ook, dat zij allen in Adam sterven (1 Cor. 15 vers 22), ja, dat zij allen in Adam gezondigd hebben (Rom. 5 vers 12 enz.), en ten anderen, dat Hij ons mede gezet heeft in den hemel in Christus Jezus (Ef. 2 vers 6 enz.).
Zoo heeft men ook te denken aan de heiliging in Christus, Die de verzoening en de verlossing heeft aangebracht, waarvan de Doop spreekt in het kader van Gods Verbond.
Zoo zou men zelfs kunnen spreken, gelijk men ook doet, van de kinderen die nog niet geboren zijn, wien óók de verlossing toekomt. Zoo kunnen we ook spreken van de heiliging in Christus, welke de Apostel Paulus in zijn brief aan de Hebreen óók verbindt met de offerande des lichaams van Jezus Christus, ééns geschied, door welke in eeuwigheid volmaakt worden diegenen, die geheiligd worden; getuigende, dat Jezus Christus door Zijn eigen bloed Zijn volk geheiligd heeft.
Joh. a Marck zegt dan blz. 25, dat er in de betwiste woorden der eerste vraag in het formulier van den Kinderdoop, geene de minste moeilijkheid overblijft en er geene reden is, waarom men deze vraag den doopheffers niet zou doen en laten beantwoorden. Met een oprechte erkentenis, zoowel in betrekking tot de natuurlijke verdorvenheid onzer kinderen als tot de in den Doop beteekenende genade van Christus, welke een der hechtste gronden van den kinderdoop is, kunnen en mogen de leeraars en de ouders handelen.
Daarom behoeft de leeraar dit kenmerkend woord, op, welke de kinderdoop voornamelijk steunt, ook niet naar willekeur te veranderen. Trouwens, van ouds is ook uitdrukkelijk in de Kerkorde bepaald: „de dienaren zullen in het doopen, zoowel van de kinderen als van de bejaarde personen, de formulieren van de instelling en het gebruik des Doops, welke tot dien einde onderscheiden beschreven zijn, gebruiken".
Dit besluit — zegt Joh. a Marck blz. 25 — zal niemand zóó verstaan, dat men geen enkel woord, wat weinig van belang is, zou kunnen veranderen, maar een ieder zal óók gevoelen dat alle opzettelijke en wezenlijke verandering buitengesloten worden moet. En het komt mij ten eenenmale onbegrijpelijk voor — zegt Joh. a Marck tenslotte op blz. 26 — dat sommige leeraren met ernst zich er tegen zouden verzetten om die woorden te gebruiken, ten spijt van de macht van Kerkeraden, Classes of Provinciale Synoden.
„Op deze wijze zoude alle macht aan de Kerkelijke vergaderingen worden ontnomen en een ieder aan het goeddunken zijns harten worden overgegeven, tot groote verwarring en ontstichting van het algemeen".
Ook mag men om zwarigheden in deze den kinderdoop niet gaan verschuiven tot later, want dat zou tegen alle besluiten der Synodes ingaan en gevaar opleveren, dat men bij de secten terecht kwam.
Tot zóóver Joh. a Marck, wiens „Korte brief over de heiliging van de kinderen der geloovigen in Christus" naar de uitgave van 1729 in de tegenwoordige spelling overgezet, wij met opzet zoo breed hebben geciteerd, om te laten zien dat ook hij van een „veronderstelde wedergeboorte" als grond voor den Doop niets wilde weten.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's